HR, 23-12-2008, nr. 01751/07
ECLI:NL:HR:2008:BG3664
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-12-2008
- Zaaknummer
01751/07
- LJN
BG3664
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BG3664, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG3664
ECLI:NL:HR:2008:BG3664, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG3664
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2009/46
Conclusie 23‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Denaturering verklaring verdachte bij de R-C. Het p-v van de R-C inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring houdt in dat verdachte heeft verklaard: “Ik wist dat ze [slachtoffer 1] te grazen wilden nemen. Ik wist dat [betrokkene 1] een vuurwapen had.” Gelet hierop was het Hof niet toegestaan de door verdachte tegenover de R-C afgelegde verklaring weer te geven op de wijze zoals in het arrest vermeld. Dit brengt mee dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
Nr. 01751/07
Mr. Vellinga
Zitting: 4 november 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde en wegens "Medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderd uur, subsidiair honderd dagen hechtenis, en tot een taakstraf, bestaande uit een leerstraf, te weten het volgen van een leerproject sociale vaardigheidstraining gedurende zesentwintig uur, subsidiair dertien dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof een voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte heeft gedenatureerd.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"[Betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 7 december 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen sleutels en een geldbedrag van ongeveer 30.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en gericht gehouden en [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen op zijn buik te gaan liggen en de handen van [slachtoffer 1] op zijn rug heeft/hebben vastgebonden en een vuurwapen op zijn hoofd heeft/hebben gedrukt en gedrukt gehouden en [slachtoffer 1] heeft/hebben geblinddoekt en hem onder bedreiging van het vuurwapen heeft/hebben gedwongen mee te lopen naar de kluis, tot het plegen van welk feit verdachte op 7 december 2004 te Hoorn opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door [betrokkene 1] telefonische inlichtingen te verschaffen met betrekking tot welke tijdstippen [slachtoffer 1] zou werken bij [A]."
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal met nummer 2004298049-1 van 7 december 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina's 1 tot en met 6.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 december 2004 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik werk bij [A] te [plaats]. Op 7 december 2004 ben ik rond 04.15 uur een ronde gaan maken. Een vrouw vroeg mij haar te helpen met haar auto. Ik liep naar haar auto. Opeens hoorde ik dat er geschreeuwd werd: "overval". Ik zag dat een man naar mij toekwam en een vuurwapen op mij richtte. Ik hoorde dat de man tegen mij riep: "overval, overval, ga liggen". De man drukte een vuurwapen tegen de achterzijde van mijn hoofd en dwong mij zo op mijn buik de grond te gaan liggen in de parkeergarage. Mijn handen werden achter mijn rug vastgebonden met tape. Ik kreeg een plastic zak over mijn hoofd. De man met het vuurwapen bleef in mijn directe omgeving. Iedere keer dat ik even bewoog, drukte de man het vuurwapen tegen mijn hoofd. Op het moment dat ik daar lag pakte iemand uit mijn broekzak mijn sleutels en de sleutels van het werk. Nadat ik ongeveer een half uur op het parkeerdek had gelegen, moest ik van de man die mij onder schot hield naar boven lopen, het kantoor in. Ik moest de sleutel van de kluis aanwijzen. Daarna werd ik weer volledig geblinddoekt en hoorde ik dat er geld uit de kluis werd gehaald. Ik moest vervolgens het toilet in. Ik hoorde de man zeggen: "blijven liggen, niet bewegen". Weggenomen zijn een geldbedrag van ongeveer EUR 30.000,-, de sleutels van [A] en mijn sleutelbos.
2. Een proces-verbaal van 16 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. S. Tammes, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 februari 2005 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van verdachte:
Ik ben werkzaam bij [A]. [betrokkene 1], een oud-medewerker van [A], heeft mij om hulp gevraagd. Hij wilde weten of [slachtoffer 1] (het hof begrijpt telkens: [slachtoffer 1]) in dienst was. [Betrokkene 1] heeft mij dit gevraagd in de nacht dat de overval gebeurde (het hof begrijpt: in de nacht van 6 op 7 december 2004). Ik wist dat ze [slachtoffer 1] te grazen wilden nemen. Ik wist dat [betrokkene 1] een vuurwapen had. Ik wist dat de overval zou gebeuren. De volgende dag vertelde [betrokkene 1] mij dat hij de overval had gepleegd en dat hij EUR 300,- voor mij had.
3. De verklaring van de getuige [betrokkene 2], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2007.
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 7 december 2004 heb ik samen met [betrokkene 3] en mijn ex-vriend [betrokkene 1] een overval gepleegd op [A] te Amsterdam. Wij hebben daarbij ongeveer EUR 30.000,- buitgemaakt. In de nacht van 6 op 7 december 2004 hebben [betrokkene 1] en [verdachte] (het hof begrijpt telkens: verdachte) elkaar gesproken. [Betrokkene 1] vertelde mij na afloop van het telefoongesprek dat hij [verdachte] had verteld dat hij [slachtoffer 1] (het hof begrijpt telkens: [slachtoffer 1]) een hak wilde zetten en dat hij [verdachte] had gevraagd of [slachtoffer 1] die nacht zou werken. [Betrokkene 1] zei vervolgens: "[slachtoffer 1] werkt, we gaan er vanavond naar toe." Ik wist dat [verdachte] [betrokkene 1] zou tippen. [Betrokkene 1] heeft mij namelijk in de periode voorafgaand aan de overval verteld dat [verdachte] hem zou bellen en hem zou vertellen wanneer [slachtoffer 1] werkte. Na de overval is [verdachte] naar Deventer gekomen en heeft hij geld gekregen van [betrokkene 1]. [Verdachte] had een tip gegeven en daar kreeg hij geld voor. Het ging dus om tipgeld.
4. Een proces-verbaal van 7 juni 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. S. Tammes, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op7 juni 2005 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Toen wij bij de garage kwamen (het hof begrijpt: bij [A] te [plaats] op 7 december 2004) heeft [betrokkene 1] het wapen aan mij gegeven. [Betrokkene 2] is naar de man (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) toegelopen en hij kwam met haar teruggelopen naar de auto. Ik heb de man bedreigd met het wapen. Hij is op de grond gaan liggen. [Betrokkene 1] is er ook bijgekomen en heeft de man getapet en een zak over zijn kop getrokken. Er was een contactpersoon. [Betrokkene 1] kende hem en deze man zou kijken of [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) die avond dienst zou hebben."
6. Het als bewijsmiddel 2 gebezigde proces-verbaal van de verklaring van de verdachte bij de R-C bevindt zich tussen de op voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken. Dit proces-verbaal houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Ik ben niet betrokken geweest bij een overval op [A] in [plaats] op 7 december 2004. Ik ben werkzaam bij [A]. U houdt mij voor de verklaring die ik heb afgelegd bij mijn inverzekeringstelling (pagina 203). Ik wist dat de overval zou gebeuren. [Betrokkene 1], een oud medewerker van [A], heeft mij om hulp gevraagd. Hij wou weten of [slachtoffer 1] in dienst was en of ik hem kon helpen aan een breekijzer of koevoet. Hij wilde de kluis openen. Hij heeft mij dit gevraagd in de nacht dat de overval gebeurde. Ik sliep op dat tijdstip. Ik heb toen met ja, ja, ja[, g]eantwoord. Maar ik heb vervolgens met niemand contact opgenomen. Ik heb ook geen contact opgenomen met de politie. Ik was er bang voor dat ik in de problemen zou komen. Ik ben weer gaan slapen. Ik heb de volgende dag contact met [betrokkene 1] gehad. En hij vertelde mij dat hij de overval heeft gepleegd. Hij zei toen dat ik een goede collega was, die dingen voor hem deed en hij had 300 euro voor mij. Hij zei dat ik die kon ophalen. Ik zag dit aanbod als een vriendendienst. Ik deed immers dingen voor hem op het werk. Ik haalde eten voor hem en sigaretten. Ik heb hem wel eens opgehaald en weggebracht met de auto. Ik had er geen idee van waar het geld vandaan kwam. [Betrokkene 2] ken ik niet. Ik heb [betrokkene 1] wel eens opgebeld en toen kreeg die mevrouw aan de lijn. [Ik] heb niet met haar gesproken, ik heb alleen gevraagd naar [betrokkene 1]. Ik heb haar nooit gezien. U houdt mij voor dat ik kennelijk wel weet wie zij is. Ik zeg hierop: mij is eerder gevraagd of ik haar ken.
U houdt mij de verklaring van [betrokkene 2] op pagina 113 voor. Ik heb het niet gezien als tipgeld. Ik heb [betrokkene 1] geen informatie gegeven. Ik heb de volgende dag contact opgenomen met [betrokkene 1], ik was nieuwsgierig en ik heb hem gevraagd wat hij had gedaan. Hij zei dat het hem gelukt was. Dit heeft hij gezegd voordat hij de 300 euro aan mij had gegeven. Ik heb ook daarna nog contact met hem gehad.
(...)
Op de vordering van de officier van justitie zeg ik:
Ik heb al aangegeven dat ik wist dat het zou gebeuren en ik geen stappen heb ondernomen.
Dit spijt mij. Ik heb nog nooit in mijn hoofd gehaald zoiets te doen."
7. In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het Hof is voorbijgegaan aan de ontkennende strekking van verdachtes verklaring tegenover de rechter-commissaris, omdat de verdachte steeds heeft ontkend dat hij de bewuste tip heeft gegeven, omdat het Hof passages heeft opgenomen die niet aan verdachtes verklaring tegenover de rechter-commissaris kunnen zijn ontleend, en omdat het Hof er aan is voorbijgegaan dat de verdachte heeft verklaard de betaling van € 300 te hebben gezien als vriendendienst en niet als tipgeld.
8. Hetgeen de verdachte tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard houdt in dat de verdachte terwijl hij wist dat de overval zou gebeuren aan [betrokkene 1] toen deze hem om hulp vroeg, desgevraagd heeft verteld dat [slachtoffer 1] in de desbetreffende nacht in dienst was. Anders dan het middel wil heeft de verdachte dus niet steeds ontkend dat hij [betrokkene 1] informatie heeft verschaft in de wetenschap dat deze een overval op [slachtoffer 1] wilde plegen. In zoverre is van een ontkennende strekking van verdachtes verklaring en van de daaraan door het middel verbonden denaturering dan ook geen sprake.
9. Het Hof heeft in de als bewijsmiddel 2 gebezigde verklaring van de verdachte tegenover de rechter-commissaris opgenomen: "Ik wist dat ze [slachtoffer 1] te grazen wilden nemen. Ik wist dat [betrokkene 1] een vuurwapen had." Zoals de weergave van verdachtes verklaring tegenover de rechter-commissaris laat zien heeft verdachte dit in het geheel niet tegenover de rechter-commissaris verklaard. Het middel klaagt dus terecht dat het Hof verdachtes verklaring tegenover de rechter-commissaris in zoverre heeft gedenatureerd.
10. Ter toelichting op de klacht dat het Hof er aan is voorbijgegaan dat de verdachte heeft verklaard de betaling van € 300 te hebben gezien als vriendendienst en niet als tipgeld, wordt erop gewezen dat de verdachte die betaling als vriendendienst had gezien omdat hij geen informatie had verstrekt. Zoals hier onder 8 reeds aan de orde is geweest is dat niet juist. Omdat de verdachte informatie over [slachtoffer 1] had verschaft in de wetenschap dat een overval op hem zou worden gepleegd heeft het Hof verdachtes verklaring tegenover de rechter-commissaris dus niet gedenatureerd door weg te laten dat bedoelde betaling in de ogen van de verdachte een beloning was voor de dingen die hij voor [betrokkene 1] deed op het werk, zoals het halen van eten en sigaretten.
11. De hiervoor 9 onder gesignaleerde denaturering behoeft niet tot vernietiging van het bestreden arrest te leiden. Verdachtes voor het bewijs gebezigde verklaring tegenover de rechter-commissaris houdt immers na weglating van de ten onrechte toegevoegde passage in dat de verdachte terwijl hij wist dat de overval zou gebeuren, aan [betrokkene 1] toen deze hem om hulp vroeg, desgevraagd heeft gezegd dat [slachtoffer 1] in de bewuste nacht in dienst was. Daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte, zoals is bewezenverklaard, opzettelijk tot het plegen van de door [betrokkene 1] voorgenomen overval inlichtingen heeft verschaft met betrekking tot welke tijdstippen [slachtoffer 1] in de nacht van de overval zou werken bij [A].
12. Het middel is tevergeefs voorgedragen.
13. Het tweede middel bevat klachten gericht tegen de motivering van de bewezenverklaring. Ten eerste wordt met een beroep op art. 342 Sv gesteld dat de bewezenverklaring slechts(1) rust op de verklaring van [betrokkene 2], welke verklaring bovendien een niet toegelaten "aanname" zou bevatten. Ten tweede wordt gesteld dat het Hof ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, de verklaring van [betrokkene 2] niet heeft uitgesloten van het bewijs, hoewel het Hof de verklaringen van [betrokkene 1], zijnde de bron van de de auditu-verklaringen van [betrokkene 2], wegens onbetrouwbaarheid wel terzijde heeft geschoven.
14. De eerste klacht faalt. De bewezenverklaring als geheel berust niet slechts op de verklaring van [betrokkene 2], maar ook op het niet gedenatureerde deel van verdachtes verklaring bij de R-C, de verklaring van [slachtoffer 1] en de verklaring van [betrokkene 3].(2) Van een aanname of conclusie door getuige [betrokkene 2] is evenmin sprake. Het voor het bewijs gebezigde deel van haar verklaring houdt niets in wat niet voor eigen waarneming vatbaar is. Het in de toelichting op het middel aangehaalde gedeelte uit haar verklaring "Ik neem dus aan dat [betrokkene 1] van [verdachte] heeft gehoord dat [slachtoffer 1] die nacht zou werken" heeft het Hof nu juist niet voor het bewijs gebruikt.
15. Wat de tweede klacht van het middel betreft is van belang wat het Hof ter nadere motivering van de bewezenverklaring heeft overwogen, namelijk het volgende:
"De raadsman heeft betoogd dat alle verklaringen van [betrokkene 1] als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de belastende verklaringen van [betrokkene 1] gebezigd kunnen en dienen te worden voor het bewijs.
Het hof bezigt de gewraakte verklaringen niet voor het bewijs, nu het hof deze onvoldoende betrouwbaar acht. [Betrokkene 1] heeft in de loop van het onderzoek in de strafzaak tegen hem en zijn medeverdachten telkens verschillende verklaringen afgelegd met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde en uit de op zich als wettig bewijsmiddel bruikbare verklaringen van [betrokkene 1] kan, voorzover zij verdachte belasten, niet de overtuiging van verdachtes betrokkenheid worden verkregen.
De raadsman heeft voorts gesteld dat de verklaringen van [betrokkene 2] eveneens onvoldoende betrouwbaar zijn om daar in belastende zin betekenis aan te hechten, nu deze slechts berusten op 'van horen zeggen' van [betrokkene 1], de ondervragende opsporingsambtenaren [betrokkene 2] gestuurd hebben in haar antwoorden en [betrokkene 2] zelfkruisverbanden legt en geen redenen van wetenschap heeft.
Het hof overweegt betreffende de tot bewijs van het ten laste gelegde gebezigde verklaring van [betrokkene 2] dat het die verklaring, beoordelend en beziend met de gepaste behoedzaamheid, betrouwbaar heeft geacht. De voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 2] is voldoende gedetailleerd en komt op wezenlijke onderdelen overeen met overige uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gebleken feiten en omstandigheden. [Betrokkene 2] heeft in zoverre op hoofdlijnen consistent verklaard en is niet op enig moment gedurende de opsporing of vervolging teruggekomen op haar voor verdachte belastende verklaring. De omstandigheid dat [betrokkene 2] op andere, niet voor het bewijs gebezigde, onderdelen niet steeds consistent heeft verklaard, kan daaraan met afdoen."
16. Het Hof, dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ter terechtzitting in hoger beroep heeft gehoord, heeft de verklaringen [betrokkene 1] in het strafrechtelijk onderzoek heeft afgelegd wegens onbetrouwbaarheid niet voor het bewijs gebezigd.(3) Daarmee is niet gezegd dat het Hof de verklaringen van [betrokkene 1] in al zijn onderdelen ongeloofwaardig heeft geacht, in het bijzonder ook voor zover het gaat om hetgeen [betrokkene 1] niet (alleen) in het strafrechtelijk onderzoek maar (ook) daarbuiten volgens [betrokkene 2] heeft verklaard en dat dus in zoverre bevestiging vindt in haar verklaring dat hij die uitlatingen inderdaad heeft gedaan.
17. Het middel faalt.
18. De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 In de toelichting op het middel wordt dit enigszins genuanceerd met de stelling dat de bewezenverklaring "vrijwel volledig" op de verklaring van [betrokkene 2] is gebaseerd.
2 Ik volsta met verwijzing naar Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 37 op art. 342 Sv (suppl. 107, november 1997).
3 Het Hof spreekt van "de op zich als wettig bewijsmiddel bruikbare verklaringen van [betrokkene 1]", die het kennelijk uitsluit omdat [betrokkene 1] "in de loop van het onderzoek in de strafzaak" telkens verschillende verklaringen heeft afgelegd. Nog afgezien van de regeling van de wettige bewijsmiddelen valt niet in te zien op welke andere verklaringen van [betrokkene 1] het Hof daarmee gedoeld kan hebben. De verklaringen omtrent hetgeen [betrokkene 1] tegen [betrokkene 2] heeft gezegd zijn immers van [betrokkene 2] afkomstig.
Uitspraak 23‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Denaturering verklaring verdachte bij de R-C. Het p-v van de R-C inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring houdt in dat verdachte heeft verklaard: “Ik wist dat ze [slachtoffer 1] te grazen wilden nemen. Ik wist dat [betrokkene 1] een vuurwapen had.” Gelet hierop was het Hof niet toegestaan de door verdachte tegenover de R-C afgelegde verklaring weer te geven op de wijze zoals in het arrest vermeld. Dit brengt mee dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
23 december 2008
Strafkamer
nr. 01751/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 april 2007, nummer 23/004366-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over denaturering door het Hof van de door de verdachte tegenover de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring.
2.2. Het Hof heeft bewezenverklaard dat:
"[Betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 7 december 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen sleutels en een geldbedrag van ongeveer 30.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en gericht gehouden en [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen op zijn buik te gaan liggen en de handen van [slachtoffer 1] op zijn rug heeft/hebben vastgebonden en een vuurwapen op zijn hoofd heeft/hebben gedrukt en gedrukt gehouden en [slachtoffer 1] heeft/hebben geblinddoekt en hem onder bedreiging van het vuurwapen heeft/hebben gedwongen mee te lopen naar de kluis, tot het plegen van welk feit verdachte op 7 december 2004 te Hoorn opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door [betrokkene 1] telefonische inlichtingen te verschaffen met betrekking tot welke tijdstippen [slachtoffer 1] zou werken bij [A]."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris inhoudende de door de verdachte op 16 februari 2005 afgelegde verklaring, die door het Hof als volgt is weergegeven:
"Ik ben werkzaam bij [A]. [Betrokkene 1], een oud-medewerker van [A], heeft mij om hulp gevraagd. Hij wilde weten of [slachtoffer 1] (het hof begrijpt telkens: [slachtoffer 1]) in dienst was. [Betrokkene 1] heeft mij dit gevraagd in de nacht dat de overval gebeurde (het hof begrijpt: in de nacht van 6 op 7 december 2004). Ik wist dat ze [slachtoffer 1] te grazen wilden nemen. Ik wist dat [betrokkene 1] een vuurwapen had. Ik wist dat de overval zou gebeuren. De volgende dag vertelde [betrokkene 1] mij dat hij de overval had gepleegd en dat hij EUR 300,- voor mij had."
2.4. Voormeld proces-verbaal, dat zich bevindt bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken, houdt als verklaring van de verdachte tegenover de Rechter-Commissaris, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Ik ben niet betrokken geweest bij een overval op [A] in [plaats] op 7 december 2004. Ik ben werkzaam bij [A].
U houdt mij voor de verklaring die ik heb afgelegd bij mijn inverzekeringstelling (pagina 203). Ik wist dat de overval zou gebeuren. [Betrokkene 1], een oud medewerker van [A], heeft mij om hulp gevraagd. Hij wou weten of [slachtoffer 1] in dienst was en of ik hem kon helpen aan een breekijzer of koevoet. Hij wilde de kluis openen. Hij heeft mij dit gevraagd in de nacht dat de overval gebeurde. Ik sliep op dat tijdstip. Ik heb toen met ja, ja, ja, geantwoord. Maar ik heb vervolgens met niemand contact opgenomen. Ik heb ook geen contact opgenomen met de politie. Ik was er bang voor dat ik in de problemen zou komen. Ik ben weer gaan slapen. Ik heb de volgende dag contact met [betrokkene 1] gehad. En hij vertelde mij dat hij de overval heeft gepleegd. Hij zei toen dat ik een goede collega was, die dingen voor hem deed en hij had 300 euro voor mij. Hij zei dat ik die kon ophalen. Ik zag dit aanbod als een vriendendienst. Ik deed immers dingen voor hem op het werk. Ik haalde eten voor hem en sigaretten. Ik heb hem wel eens opgehaald en weggebracht met de auto. Ik had er geen idee van waar het geld vandaan kwam. [Betrokkene 2] ken ik niet. Ik heb [betrokkene 1] wel eens opgebeld en toen kreeg die mevrouw aan de lijn. Ik heb niet met haar gesproken, ik heb alleen gevraagd naar [betrokkene 1]. Ik heb haar nooit gezien. U houdt mij voor dat ik kennelijk wel weet wie zij is. Ik zeg hierop: mij is eerder gevraagd of ik haar ken.
U houdt mij de verklaring van [betrokkene 2] op pagina 113 voor. Ik heb het niet gezien als tipgeld. Ik heb [betrokkene 1] geen informatie gegeven. Ik heb de volgende dag contact opgenomen met [betrokkene 1], ik was nieuwsgierig en ik heb hem gevraagd wat hij had gedaan. Hij zei dat het hem gelukt was. Dit heeft hij gezegd voordat hij de 300 euro aan mij had gegeven. Ik heb ook daarna nog contact met hem gehad.
(...)
Op de vordering van de officier van justitie zeg ik:
Ik heb al aangegeven dat ik wist dat het zou gebeuren en ik geen stappen heb ondernomen. Dit spijt mij. Ik heb nog nooit in mijn hoofd gehaald zoiets te doen."
2.5. Het hiervoren onder 2.4 weergegeven proces-verbaal houdt niet in dat de verdachte heeft verklaard: "Ik wist dat ze [slachtoffer 1] te grazen wilden nemen. Ik wist dat [betrokkene 1] een vuurwapen had." Gelet hierop was het het Hof niet toegestaan de door de verdachte tegenover de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring weer te geven op de wijze als hiervoor onder 2.3 vermeld. Dit brengt mee dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2.6. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, dat het tweede middel geen bespreking behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 23 december 2008.