Voor de motivering van dit standpunt verwijs ik kortheidshalve naar de conclusie die ik vorige week nam in de zaak met nr. 14/05189.
HR, 10-11-2015, nr. 15/00215
ECLI:NL:HR:2015:3258
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-11-2015
- Zaaknummer
15/00215
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3258, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑11‑2015; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1282, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1282, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3258, Gevolgd
- Wetingang
art. 218 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0502
NbSr 2016/96
Uitspraak 10‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. 1. Bevoegdheid tot verschoning ex art. 218 Sv. 2. Corpora et instrumenta delicti. Ad 1. Ingevolge art. 218 Sv komt een advocaat alleen een verschoningsrecht toe i.h.k.v. zijn juridische dienstverlening aan een rechtszoekende, die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat. In de overwegingen van de Rb ligt besloten dat de stukken van bijlage III niet duiden op zo een dienstverlening en de klagers zich m.b.t. die stukken daarom niet op een verschoningsrecht kunnen beroepen. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ad 2. De Rb heeft als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat de stukken van bijlage II voorwerp van de strafbare feiten (omkoping en heling) waarvan de klagers worden verdacht uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Van de stukken heeft de Rb vastgesteld dat daaruit kan blijken van door de klagers aan X en/of haar als dekmantel gebruikte Stichting verleende diensten, verstrekte giften of gedane beloften met het oog op de schending van haar ambtsgeheim.
Partij(en)
10 november 2015
Strafkamer
nr. S 15/00215 B
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 6 november 2014, nummers RK 14/2264; 14/2349; 14/2350; 14/2351; 14/2352; 14/2353; 14/2354; 14/2355, op de klaagschriften als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster 1] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[klaagster 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
[klaagster 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
[klager 4] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
[klaagster 5] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
[klaagster 6] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
[klaagster 7] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981 en
[klager 8] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
De beroepen zijn ingesteld door de klagers. Namens hen heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Waar het in deze zaak over gaat
2.1.
Onder leiding van de Rechter-Commissaris heeft in de woning van [betrokkene 1] , en in de bedrijfsruimte van [A] (hierna: de stichting), waarvan [betrokkene 1] de enige bestuurder is, een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tegen [betrokkene 1] , een politieambtenaar, is de verdenking gerezen dat zij in de uitoefening van haar bediening vertrouwelijke politie-informatie heeft verstrekt aan (medewerkers van) een advocatenkantoor en daarvoor een gift of belofte heeft aangenomen in de vorm van drukwerk en digitale formulieren, besteld of betaald door het advocatenkantoor en bestemd voor de stichting. Tegen bij dit kantoor werkzame advocaten is de verdenking gerezen van 'actieve omkoping' en opzet- en schuldheling. In deze beklagprocedure hebben de klagers (het advocatenkantoor en bij dat kantoor werkzame advocaten) een beroep gedaan op hun (afgeleid) verschoningsrecht ten aanzien van bepaalde onder [betrokkene 1] en de stichting inbeslaggenomen stukken.
2.2.
De bestreden beschikking houdt onder het opschrift 'de verdenking jegens klagers' het volgende in:
"(...) [betrokkene 1] verstrekt in de uitoefening van haar bediening vertrouwelijke politie- informatie, zijnde registraties, aan advocatenkantoor [klaagster 1] te [vestigingsplaats] . Zij neemt daarvoor waarschijnlijk een gift of belofte aan of heeft deze aangenomen, in de vorm van drukwerk en/of digitale formulieren, betaald door [klaagster 1] . Dit drukwerk is kennelijk ten behoeve van haar [A] of [B] .[klaagster 1] doet waarschijnlijk een gift of heeft dat gedaan of verleent een dienst of heeft deze verleend aan [betrokkene 1] , door het drukwerk en digitale formulier(en) van de [A] of [B] te betalen voor [betrokkene 1] , met het oogmerk haar te bewegen iets in strijd met haar ambtsbediening te doen of na te laten of dat deze gift het gevolg is van haar handelen in strijd met haar plicht. [klaagster 1] , c.q. de medewerker [betrokkene 2] en/of [klager 4] van dit advocatenkantoor, hebben opzettelijk goederen verworven waarvan zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat zij deze goederen door misdrijf verkregen hadden en zij daar een beroep of gewoonte van maken.In het mailverkeer tussen [klaagster 1] en [betrokkene 1] werden berichten gezien die zouden duiden op het bestellen van drukwerk door het advocatenkantoor ten behoeve van de [A] .(...)
2.4.
Bij de politie heeft [betrokkene 1] verklaard, kort gezegd, dat zij op verzoek van [klaagster 1] tegen betaling politie-informatie aan aldaar werkzame advocaten heeft verstrekt. Over de folders van de [A] heeft zij verklaard dat deze door [klaagster 1] zijn geregeld en betaald en dat dit gewoon een gift was. Tegenover de officieren van justitie mrs. N. Voorhuis en M. Dontje heeft zij verklaard, toen zij door hen als verdachte werd gehoord, dat zij nu denkt dat haar stichting een dekmantel was en dat als de stichting zou gaan lopen, zij ook aan [klaagster 1] cliënten zou kunnen aanleveren. Op de vraag welke giften [betrokkene 1] voor haar Stichting heeft ontvangen, heeft zij geantwoord dat [klager 4] de grote brochure en het draaiboek heeft geschreven, [klaagster 7] het contact voor de golfclinic was en dat [betrokkene 2] de contactpersoon is geweest voor de facturen, de brochures, de domeinnamen, de hosting van de website, de Kamer van Koophandel- kosten en ook de reclame op de auto.
(...)"
2.3.
De beschikking houdt voorts met betrekking tot de inbeslaggenomen documenten het volgende in:
"3.3. De klagers hebben de documenten tegen de inbeslagname waarvan hun klaagschriften zich richten, verdeeld in twee categorieën:Categorie 'A': e-mails, brieven, facturen, notities en processen-verbaal met gegevens van letselschadecliënten, die niet zijn aan te merken als "corpora et instrumenta delicti". Deze documenten vallen onder het verschoningsrecht: het zijn (proces)stukken in een individuele zaak, die betrekking hebben op een cliënt.Categorie 'C': gegevens met betrekking tot [betrokkene 1] c.q. de [A] (...). [betrokkene 1] was cliënte van klagers. Zij hebben [betrokkene 1] bijgestaan bij het oprichten van de [A] . Dit betrof diverse adviezen en werkzaamheden. Stukken en correspondentie betreffende deze werkzaamheden vallen per definitie onder het verschoningsrecht."
2.4.
De Rechtbank heeft aan haar beschikking drie bijlagen gehecht, te weten: bijlage I - aangepaste Documentenlijst opgemaakt namens klagers gedurende raadkamerzitting; bijlage II - corpora et instrument delicti; en bijlage III - geen verschoningsgerechtigde stukken. Elk van deze bijlagen bevat zowel documenten van de A-categorie als documenten van de C-categorie.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat de documenten genoemd in bijlage III bij de bestreden beschikking niet kunnen worden aangemerkt als 'informatie die door een cliënt aan klagers in hun hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd' en het beklag voor zover het op die stukken betrekking heeft, daarom ongegrond is.
3.2.
De bestreden beschikking houdt - voor zover voor de beoordeling van dit middel van belang - het volgende in:
"5.5.1. De rechtbank is van oordeel dat de overige door klagers op de Documentenlijst genoemde documenten (voor de duidelijkheid weergegeven in de aan deze beschikking als bijlage III gehechte lijst) niet onder het verschoningsrecht van klagers vallen nu het telkens niet gaat om informatie die door een cliënt aan klagers in hun hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd. Een aantal stukken bevat, louter informatie zonder dat er een kenbaar verband met klagers is. Het gaat hier bijvoorbeeld om een bij [betrokkene 1] aangetroffen folder van [betrokkene 1] of stukken zonder naamsvermelding of stukken van/over derden. De stukken betreffende het drukken van folders, een golfclinic en sponsoring hebben betrekking op werkzaamheden die niet kunnen worden gerekend tot de juridische dienstverlening/taak- en beroepsuitoefening van een advocaat. De in deze stukken vervatte informatie kan dan ook niet worden aangemerkt als informatie die aan een vertrouwenspersoon in diens hoedanigheid is toevertrouwd.
5.5.2.
Ook ten aanzien van deze stukken zal het beklag ongegrond worden verklaard."
3.3.
Ingevolge art. 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, zich in rechte op zijn verschoningsrecht beroepen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Het gaat daarbij om de wetenschap die een verschoningsgerechtigde heeft verkregen in de uitoefening van zijn beroep. Een advocaat komt daarom alleen een verschoningsrecht toe in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat.
In de overwegingen van de Rechtbank ligt besloten dat de in bijlage III vermelde stukken niet duiden op zo een dienstverlening en de klagers zich met betrekking tot die stukken daarom niet op een verschoningsrecht kunnen beroepen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is, in aanmerking genomen de in de bestreden beschikking onder 2.4 weergegeven verklaring van [betrokkene 1] met betrekking tot die stukken, ook niet onbegrijpelijk.
3.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel bevat de klacht dat het oordeel van de Rechtbank dat de documenten genoemd in Bijlage II bij de bestreden beschikking 'corpora et instrumenta delicti' zijn, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is.
4.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van dit middel van belang, het volgende in:
"5.4.1. De rechtbank stelt voorop dat bij de doorzoeking van de woning en het kantoor van [betrokkene 1] een aantal brieven en geschriften is aangetroffen dat in beginsel zou kunnen vallen onder het verschoningsrecht van klagers. Het betreft brieven op het briefpapier van [klaagster 1] en brieven gericht aan (een advocaat van) [klaagster 1] en e-mails afkomstig van of verstuurd naar een e-mailadres met de extensie [klaagster 1] .nl en waarin in een enkel geval "vertrouwelijk" staat vermeld.
5.4.2.
De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de hiervoor onder 2 omschreven verdenking jegens klagers, deze documenten (voor de duidelijkheid weergegeven in de aan deze beschikking gehechte bijlage II) zogenaamde corpora et instrumenta delicti zijn en derhalve onder het beslag kunnen blijven rusten. Het gaat immers om stukken die zien op door klagers aan [betrokkene 1] verleende diensten in verband met [A] of [B] .
5.4.3.
Ten aanzien van deze stukken zal het beklag ongegrond worden verklaard."
4.3.
In haar overwegingen heeft de Rechtbank als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat de bedoelde documenten voorwerp van de strafbare feiten waarvan de klagers worden verdacht - kort gezegd: omkoping en heling - uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
Van de stukken vermeld in bijlage II heeft de Rechtbank, die van de documenten kennis heeft genomen, vastgesteld dat daaruit kan blijken van door de klagers aan [betrokkene 1] en/of haar als dekmantel gebruikte [A] of [B] verleende diensten, verstrekte giften of gedane beloften met het oog op de schending van haar ambtsgeheim. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2015.
Conclusie 19‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. 1. Bevoegdheid tot verschoning ex art. 218 Sv. 2. Corpora et instrumenta delicti. Ad 1. Ingevolge art. 218 Sv komt een advocaat alleen een verschoningsrecht toe i.h.k.v. zijn juridische dienstverlening aan een rechtszoekende, die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat. In de overwegingen van de Rb ligt besloten dat de stukken van bijlage III niet duiden op zo een dienstverlening en de klagers zich m.b.t. die stukken daarom niet op een verschoningsrecht kunnen beroepen. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ad 2. De Rb heeft als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat de stukken van bijlage II voorwerp van de strafbare feiten (omkoping en heling) waarvan de klagers worden verdacht uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Van de stukken heeft de Rb vastgesteld dat daaruit kan blijken van door de klagers aan X en/of haar als dekmantel gebruikte Stichting verleende diensten, verstrekte giften of gedane beloften met het oog op de schending van haar ambtsgeheim.
Nr. 15/00215 B Zitting: 19 mei 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [klaagster 2] c.s. |
1. De Rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 6 november 2014 de door [klaagster 2] , [klaagster 3] , [klager 4] , [klaagster 6] , [klaagster 7] , [betrokkene 2] en [klaagster 5] (gezamenlijk) en door [klaagster 1] ex art. 552a Sv ingediende klaagschriften ten dele niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
2. Tegen deze uitspraak is namens klagers cassatieberoep ingesteld.
3. Namens klagers heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie ingediend.
4. Opmerking vooraf
4.1.
Klagers in deze zaak zijn een advocatenkantoor en bij dat kantoor werkzame advocaten. De klaagschriften strekken in de kern tot teruggave aan klagers van onder [betrokkene 1] en [A] in beslag genomen bescheiden, die aangemerkt zouden moeten worden als zogenoemde geheimhouderstukken.
4.2.
Het betreft derhalve een beroep door “een persoon met bevoegdheid tot verschoning (als bedoeld in artikel 218)” waarvoor sinds de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit (Stb. 2014, 445) nieuwe procedureregels gelden. De aanzegging als bedoeld in art. 447 lid 3 Sv is in deze zaak vóór de datum van inwerkingtreding gedaan. Daarom mist het nieuwe art. 552d lid 3 Sv toepassing.1.Dat neemt niet weg dat het wenselijk is in de geest van de nieuwe regeling te handelen en dus te streven naar een zo snel mogelijke afdoening. Om die reden concludeer ik bij vervroeging.
5. Verloop van de procedure
5.1.
Tijdens de raadkamerzitting van 9 oktober 2014 is namens klagers aangevoerd dat de documenten waarop het beklag ziet, vallen onder het vertrouwelijke verkeer tussen klagers en hun cliënten, waaronder [betrokkene 1] , dat deze stukken geen voorwerp van een strafbaar feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend en dat (voortduring van) het beslag op deze stukken onrechtmatig is.
5.2.
Voor een goed begrip vermeld ik het volgende. De doorzoeking bij [betrokkene 1] en haar stichting vond op 11 september 2012 plaats. De klaagschriften werden eerst begin april 2014 ingediend en vonden hun aanleiding, zo blijkt uit deze klaagschriften, in de recente toezending door het OM van een groot aantal aanvullende stukken. Daaronder zouden zich “verschoningsgerechtigde documenten en beschrijvingen in processen-verbaal van deze documenten” bevinden. De klacht was onder meer dat het OM van deze stukken had kennisgenomen zonder eerst het oordeel van de verschoningsgerechtigden te vragen (vgl. middel 4). Om een zogenaamde ‘gesloten enveloppen-procedure’ gaat het hier dus niet. De Rechtbank heeft dan ook van de inhoud van de stukken kennisgenomen.2.3.Door of namens de klagers is een ‘Documentenlijst’ opgesteld van stukken die “verschoningsgerechtigd” zouden zijn, met een onderverdeling in categorieën en met telkens een verwijzing naar het desbetreffende paginanummer van het dossier en een korte omschrijving van het desbetreffende document.
5.3.
De Rechtbank heeft, voor zover relevant, overwogen en beslist als volgt:
“2. De verdenking jegens klagers
2.1.
Op 20 april 2011 is door Bureau Integriteit van de politie Amsterdam-Amstelland een oriënterend onderzoek gestart waarvan de resultaten hebben geleid tot een strafrechtelijk onderzoek. In dat onderzoek is [betrokkene 1] als hoofdverdachte aangemerkt. Zij wordt verdacht van passieve omkoping, schenden van het ambtsgeheim, verduistering al dan niet in dienstbetrekking (artikel 363, juncto 272 subsidiair 362 en 321/322 Sr). Klagers zijn aangemerkt als verdachten van actieve omkoping en opzet- en schuldheling (artikel 177 en 416 c.q. 417 Sr).
2.2.
Op 11 september 2012 heeft onder leiding van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam mr. A.C. Schaafsma, in het strafrechtelijk onderzoek naar [betrokkene 1] , op de voet van het bepaalde in artikel 110 Sv in perceel [a-straat 1] te [plaats] , de woning van [betrokkene 1] , een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Diezelfde dag heeft ook een doorzoeking plaatsgevonden in de bedrijfsruimte van [A] aan de [b-straat 1] te [plaats] .
2.3.
De aan de doorzoeking ten grondslag liggende aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming is neergelegd in het proces-verbaal van 5 september 2012, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (pagina 1712 tot en met 1721 van het dossier). Dit proces-verbaal vermeldt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 11 september 2012 is de politieambtenaar [betrokkene 1] op verdenking van artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht aangehouden. [betrokkene 1] wordt verdacht van het overtreden van de artikelen 363 en 272 van het Wetboek van Strafrecht, [betrokkene 1] verstrekt in de uitoefening van haar bediening vertrouwelijke politie- informatie, zijnde registraties, aan [klaagster 1] te [plaats] . Zij neemt daarvoor waarschijnlijk een gift of belofte aan of heeft deze aangenomen, in de vorm van drukwerk en/of digitale formulieren, betaald door [klaagster 1] . Dit drukwerk is kennelijk ten behoeve van [A] of [B] .[klaagster 1] doet waarschijnlijk een gift of heeft dat gedaan of verleent een dienst of heeft deze verleend aan [betrokkene 1] , door het drukwerk en digitale formulier(en) van [A] of [B] te betalen voor [betrokkene 1] , met het oogmerk haar te bewegen iets in strijd met haar ambtsbediening te doen of na te laten of dat deze gift het gevolg is van haar handelen in strijd met haar plicht. [klaagster 1] , c.q. de medewerker [betrokkene 2] en/of [klager 4] van dit advocatenkantoor, hebben opzettelijk goederen verworven waarvan zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat zij deze goederen door misdrijf verkregen hadden en zij daar een beroep of gewoonte van maken.In het mailverkeer tussen [klaagster 1] en [betrokkene 1] werden berichten gezien die zouden duiden op het bestellen van drukwerk door het advocatenkantoor ten behoeve van [A] .Met een vordering 126nd Sv is het volgende bevraagd bij het bedrijf “ [C] ” te Veldhoven: De offerte, factuur en volledige betalingsgegevens van offertenummer [001] van 27 mei 2011 of enig andere offerte, factuur en betalingsgegevens van drukwerk bestemd voor [A] te [plaats] of [klaagster 1] te [plaats] .Uit het onderzoek blijkt dat het bedrijf “ [C] ”, twee keer een offerte heeft uitgebracht aan [klaagster 1] , in de persoon van [klager 4] . In beide gevallen is de factuur voor het geleverde drukwerk verzonden aan [A] te [plaats] . Beide facturen zijn vervolgens betaald door [klaagster 1] , rekeningnummer [002] . De respectieve bedragen waren 1362,55 euro en 1342,47 euro.Bij navraag bij de Kamer van Koophandel blijkt dat namens [A] als enige bestuurder is ingeschreven [betrokkene 1] .Gezocht dient te worden naar onder meer politieregistraties en politiedossiers en digitale bestanden die betrekking hebben op de werkzaamheden die [betrokkene 1] verricht voor [A] alsmede naar financiële administratie van [A] en waaruit een relatie met [klaagster 1] , advocaat [advocaat] of andere belanghebbende kan worden geconcludeerd.
2.4.
Bij de politie heeft [betrokkene 1] verklaard, kort gezegd, dat zij op verzoek van [klaagster 1] tegen betaling politie-informatie aan aldaar werkzame advocaten heeft verstrekt. Over de folders van [A] heeft zij verklaard dat deze door [klaagster 1] zijn geregeld en betaald en dat dit gewoon een gift was. Tegenover de officieren van justitie mrs. N. Voorhuis en M. Dontje heeft zij verklaard, toen zij door hen als verdachte werd gehoord, dat zij nu denkt dat haar stichting een dekmantel was en dat als de stichting zou gaan lopen, zij ook aan [klaagster 1] cliënten zou kunnen aanleveren. Op de vraag welke giften [betrokkene 1] voor haar Stichting heeft ontvangen, heeft zij geantwoord dat [klager 4] de grote brochure en het draaiboek heeft geschreven, [klaagster 7] het contact voor de golfclinic was en dat [betrokkene 2] de contactpersoon is geweest voor de facturen, de brochures, de domeinnamen, de hosting van de website, de Kamer van Koophandel- kosten en ook de reclame op de auto.
2.5.
Uit de stukken, zoals toegelicht door de officieren van justitie, kan resumerend worden opgemaakt dat het Openbaar Ministerie klagers ervan verdenkt, kort samengevat, dat zij [betrokkene 1] , een politieambtenaar, door middel van giften en/of het verlenen van diensten, hebben bewogen om in strijd met haar ambtsgeheim vertrouwelijke politie-informatie (registraties) te verstrekken aan klagers en gedurende acht jaren te blijven verstrekken. [betrokkene 1] zou in ruil voor deze registraties betalingen van klagers hebben ontvangen en allerhande gratis dienstverlening in verband met [A] en [B] , zoals ondersteuning bij de oprichting, bij promotieactiviteiten, bij het opstellen van een projectplan en het ontwerpen en betalen van folders. Er was volgens het Openbaar Ministerie sprake van een corrupt verdienmodel en [A] zou bewust door klagers als brievenbus voor de verstrekking van politiedossiers zijn gebruikt.
(…)
3.3.
De klagers hebben de documenten tegen de inbeslagname waarvan hun klaagschriften zich richten, verdeeld in twee categorieën:Categorie ‘A’: e-mails, brieven, facturen, notities en processen-verbaal met gegevens van letselschadecliënten, die niet zijn aan te merken als “corpora et instrumenta delicti”. Deze documenten vallen onder het verschoningsrecht: het zijn (proces)stukken in een individuele zaak, die betrekking hebben op een cliënt.Categorie ‘C’: gegevens met betrekking tot [betrokkene 1] c.q. [A] (…). [betrokkene 1] was cliënte van klagers. Zij hebben [betrokkene 1] bijgestaan bij het oprichten van [A] . Dit betrof diverse adviezen en werkzaamheden. Stukken en correspondentie betreffende deze werkzaamheden vallen per definitie onder het verschoningsrecht.
(…)
5. Het oordeel van de rechtbank
5.1.
Ontvankelijkheid beklag ten aanzien van informatie uit politiesystemen
5.1.1.
De rechtbank stelt voorop dat klagers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun beklag ten aanzien van de op de als bijlage I aangehechte Documentenlijst aangeduide stukken categorie A pagina 811 tot en met 1081 en motiveert dit als volgt.
5.1.2.
De rechtbank constateert dat het bij deze stukken gaat om correspondentie tussen klagers en (Bureau Juridische Zaken, hierna BJZ van) de politie. In het proces-verbaal bevindingen informatieverzoeken [klaagster 1] (pagina 787 tot en met 809) wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de informatieverzoeken die door (medewerkers van) klagers bij Bureau Juridische Zaken zijn ingediend aan de hand van de door BJZ aangeleverde informatie, te weten brieven van (medewerkers van) klagers met kort gezegd een verzoek om informatie betreffende een verkeersongeval en het antwoord daarop van BJZ. De officieren van justitie hebben in raadkamer verklaard dat deze correspondentie afkomstig is uit de politiesystemen.
5.1.3.
Nu niet is gebleken dat het hier om in beslag genomen documenten gaat, kunnen klagers niet worden ontvangen in hun beklag.
(…)
5.3.
Ten aanzien van de in beslag genomen litigieuze documenten
5.3.1.
De rechtbank stelt als toetsingskader voorop dat aan het verschoningsrecht ten grondslag ligt dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor hét maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden (vgl. Hoge Raad 1 maart 1985, ECLI:NL:HR: 1985:AC9066, NJ 1986/173).
5.3.2.
Ingevolge artikel 98, eerste lid, Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning (vgl. Hoge Raad 29 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9694, NJ 1994/537), de zogeheten corpora et instrumenta delicti.
5.3.3.
Het oordeel over de vraag of geschriften objecten van bevoegdheid tot verschoning uitmaken komt in beginsel toe aan de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt heeft gesteld dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbaar feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel, over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Daarbij doet niet ter zake of de in het geding zijnde geschriften zich bij de advocaat zelf of bij diens cliënt bevonden (vgl. Hoge Raad 30 november 1999, ECLI:NL:HR: 1999:ZD7280, NJ 2002/438 m.nt. Buruma).
5.3.4.
Ook als stukken die onderdeel zijn van de communicatie tussen een advocaat en een cliënt onder die cliënt in beslag worden genomen, zal het oordeel van de advocaat dat die stukken onder zijn geheimhoudingsplicht vallen in beginsel de doorslag geven. (vgl. Hoge Raad 19 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9105, NJ 1985/553 m.nt. ’t Hart en Hoge Raad 29 maart 1993, ECLI:NL:HR:1994:ZC9693, NJ 1994/552 m.nt. ’t Hart).
5.3.5.
Ten slotte kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van waarheidsvinding (HR 14 oktober 1986 ECLI:NL:HR:1986:AC3769, NJ 1987, 490).
5.3.6.
De rechtbank komt niet toe aan bespreking van deze laatste kwestie aangezien op geen van de documenten een verschoningsrecht rust, waartoe de rechtbank nader overweegt als volgt.
5.4.
Corpora et instrumenta delicti
5.4.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de doorzoeking van de woning en het kantoor van [betrokkene 1] een aantal brieven en geschriften is aangetroffen dat in beginsel zou kunnen vallen onder het verschoningsrecht van klagers. Het betreft brieven op het briefpapier van [klaagster 1] en brieven gericht aan (een advocaat van) [klaagster 1] en e-mails afkomstig van of verstuurd naar een e-mailadres met de extensie [klaagster 1] .nl en waarin in een enkel geval “vertrouwelijk” staat vermeld.
5.4.2.
De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de hiervoor onder 2 omschreven verdenking jegens klagers, deze documenten (voor de duidelijkheid weergegeven in de aan deze beschikking gehechte bijlage II) zogenaamde corpora et instrumenta delicti zijn en derhalve onder het beslag kunnen blijven rusten. Het gaat immers om stukken die zien op door klagers aan [betrokkene 1] verleende diensten in verband met [A] of [B] .
5.4.3.
Ten aanzien van deze stukken zal het beklag ongegrond worden verklaard.
5.5.
Overige litigieuze documenten
5.5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de overige door klagers op de Documentenlijst genoemde documenten (voor de duidelijkheid weergegeven in de aan deze beschikking als bijlage III gehechte lijst) niet onder het verschoningsrecht van klagers vallen nu het telkens niet gaat om informatie die door een cliënt aan klagers in hun hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd. Een aantal stukken bevat louter informatie zonder dat er een kenbaar verband met klagers is. Het gaat hier bijvoorbeeld om een bij [betrokkene 1] aangetroffen folder van [betrokkene 1] of stukken zonder naamsvermelding of stukken van/over derden. De stukken betreffende het drukken van folders, een golfclinic en sponsoring hebben betrekking op werkzaamheden die niet kunnen worden gerekend tot de juridische dienstverlening/taak- en beroepsuitoefening van een advocaat. De in deze stukken vervatte informatie kan dan ook niet worden aangemerkt als informatie die aan een vertrouwenspersoon in diens hoedanigheid is toevertrouwd.
5.5.2.
Ook ten aanzien van deze stukken zal het beklag ongegrond worden verklaard.”
6. Het eerste middel
6.1.
Het middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat klagers ten dele niet-ontvankelijk zijn in het beklag. Hiertoe wordt aangevoerd dat ten aanzien van een aantal documenten het (kennelijke) oordeel van de Rechtbank dat zij niet onder [betrokkene 1] in beslag zijn genomen maar afkomstig zijn uit politiesystemen onbegrijpelijk is, althans onvoldoende is gemotiveerd.
6.2.
De Rechtbank heeft in paragraaf 5.1 van haar beschikking geoordeeld dat niet is gebleken dat de in Bijlage I bij de beschikking weergegeven documenten op pagina 811 tot en met 1081, te weten correspondentie tussen klagers en (Bureau Juridische Zaken van) de politie, in beslag zijn genomen en dat klagers in zoverre niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het beklag. In de toelichting op het middel wordt erop gewezen dat de wijze waarop deze correspondentie is aangeduid (namelijk door een verwijzing naar een paginanummer) maakt dat daaronder ook de nummers 4, 5, 6 en 7 van Bijlage I vallen, terwijl deze nummers ook worden genoemd in Bijlage III, die betrekking heeft op stukken ten aanzien waarvan de Rechtbank het beklag ongegrond heeft verklaard. Met de steller van het middel moet worden aangenomen dat hier sprake is van een kennelijke misslag. De niet-ontvankelijkverklaring heeft kennelijk alleen betrekking op de correspondentie genoemd onder nummer 8 (pagina 811) t/m nummer 67 (pagina 1081).
6.3.
Uit de overweging van de Rechtbank kan worden afgeleid dat de Rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op de mededeling van de officieren van justitie dat de betreffende correspondentie afkomstig is uit politiesystemen. Door één van de officieren van justitie is ter zitting van de raadkamer onder meer opgemerkt: “In ons Excel-overzicht staat vermeld waar alles is gevonden.” Tot de aan de Hoge Raad gezonden gedingstukken behoort een als “Bijlage 1: Documentenlijst klagers” aangeduid Excel-overzicht, dat onder meer de volgende inhoud heeft:
“Inhoud document: Correspondentie [klaagster 1] en politie (BJZ)
Pagina nummer: 240-244, 705-710, 811-833, 847, 848, 852-854, 861, 862, 868, 869, 893, 894, 897-899, 902, 906, 913-925, 929-932, 957, 958, 965, 966, 969, 970, 973, 974, 975, 979, 980, 985, 986, 990-1000
Aangetroffen: systemen politie
Nadere toelichting: geen vertrouwelijke informatie bovendien eigendom politie”.
6.4.
Aangenomen mag worden dat dit het stuk is waarnaar de officier van justitie heeft verwezen. Gelet daarop is het feitelijke oordeel van de Rechtbank dat de bedoelde correspondentie afkomstig is uit politiesystemen, niet onbegrijpelijk. Nu wordt er in de toelichting op het middel op zich terecht op gewezen dat de nummers 23, 24, 25 en 67 van Bijlage I (aangeduid met de paginanummers 875, 876, 877 en 1081) niet voorkomen in de weergegeven passage uit het Exceloverzicht. Derhalve zou het oordeel van de Rechtbank in zoverre onbegrijpelijk zijn.
6.5.
Ik zie dat anders. Ik wijs er daarbij op dat de bedoelde paginanummers in het geheel niet voorkomen op het genoemde Excel-overzicht en dat de daarmee aangeduide documenten daarin dus ook niet genoemd worden als stukken die inbeslaggenomen zijn. Ik wijs er voorts op dat de omschrijvingen die in Bijlage I van deze documenten worden gegeven – namelijk ‘Brief CS aan Politie AA’ (nrs. 23, 24 en 25) en ‘Brief CS 15 juni 2011 aan Politie Amsterdam’ (nr. 67)4.– overeenkomen met de omschrijvingen van de documenten die wel in de weergegeven passage uit het Exceloverzicht worden genoemd, terwijl ook die omschrijvingen zelf erop duiden dat de politie over deze documenten beschikte omdat zij haar zijn toegezonden. Dus wat er ook zij van de door de Rechtbank gegeven motivering, haar oordeel dat ook voor deze documenten geldt dat niet is gebleken dat zij in beslag zijn genomen en dat klagers (daarom) in zoverre niet kunnen worden ontvangen in hun beklag, is niet onbegrijpelijk.
6.6.
Het middel faalt.
7. Het tweede middel
7.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat de documenten genoemd in Bijlage II bij de beschikking ‘corpora et instrumenta delicti’ zijn, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is, althans onvoldoende is gemotiveerd.
7.2.
Ingevolge art. 98 (oud) Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan even bedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.5.
7.3.
In de onderhavige zaak is door de klagers gesteld dat de in beslag genomen stukken onder hun verschoningsrecht vallen, waarbij uitdrukkelijk is betwist dat deze stukken voorwerp uitmaken van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend. Dat betekent dat de Rechtbank dit standpunt had te eerbiedigen, tenzij er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. De Rechtbank heeft in paragraaf 5.3.3 van haar beschikking uitdrukkelijk overwogen dat dit het aan te leggen criterium is. Gelet daarop zou ik het ervoor willen houden dat de Rechtbank met haar in paragraaf 5.4.2 vervatte overweging dat zij “van oordeel [is]” dat “deze documenten (…) corpora et instrumenta delicti zijn”, haar eigen oordeel niet eenvoudig voor dat van de klagers in de plaats heeft gesteld, maar tot uitdrukking heeft willen brengen dat er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat het andersluidende oordeel van klagers onjuist is. Voor zover het middel erover klaagt dat de beschikking op dit punt onduidelijk is, faalt het derhalve.
7.4.
In paragraaf 5.4.2 verwijst de Rechtbank naar de eerder omschreven “verdenking jegens klagers”. De verdenking die jegens [betrokkene 1] is gerezen, wordt dus buiten beschouwing gelaten. Ik begrijp het oordeel van de Rechtbank daarom aldus dat zij enkel de strafbare feiten waarvan de klagers worden verdacht, heeft aangemerkt als de strafbare feiten waarvan de bedoelde documenten het voorwerp uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.6.De verdenking jegens klagers betreft volgens de Rechtbank onder 2.1 van haar beschikking “actieve omkoping en opzet- en schuldheling (artikel 177 en 416 c.q. 417 Sr)”. De delictuele gedraging van art. 177 Sr bestaat uit het doen van een gift of belofte dan wel uit het verlenen of aanbieden van een dienst. Het voorwerp van dit strafbare feit bestaat zo gezien uit een gift, een belofte of een dienst. Alleen de gift is daarbij een voorwerp dat inbeslaggenomen kan worden.7.Dat tot de inbeslaggenomen documenten aan [betrokkene 1] gedane giften behoren, kan ik uit de overwegingen van de Rechtbank niet opmaken. De verdenking van heling betreft blijkens paragraaf 2.3 het verwerven van goederen. Die goederen vormen de voorwerpen van het desbetreffende strafbare feit. Dat onder [betrokkene 1] goederen in beslag zijn genomen die klagers hebben verworven, heb ik evenmin uit de overwegingen van de Rechtbank kunnen opmaken. De vraag waarop het aankomt, is derhalve of de inbeslaggenomen documenten kunnen worden aangemerkt als hulpmiddelen waarmee de omkoping dan wel de heling is begaan. Dat zou ten aanzien van art. 177 Sr het geval kunnen zijn als het gaat om brieven waarin [betrokkene 1] een belofte wordt gedaan of een dienst wordt aangeboden. Ten aanzien van de heling zouden de giften, beloften en (aangeboden of verleende) diensten denk ik wel aangemerkt kunnen worden als de middelen waarmee het verwerven van de goederen is begaan. Daarbij geldt weer dat alleen een gift een voorwerp dat inbeslaggenomen kan worden, terwijl niet blijkt dat giften inbeslaggenomen zijn. Of brieven waarin aan [betrokkene 1] , mogelijk nadat zij is omgekocht, enkel wordt gevraagd om bepaalde documenten te verstrekken, aangemerkt kunnen worden als middelen waarmee het verwerven van de goederen is begaan, lijkt mij niet zeker. Op dergelijke stukken heeft het oordeel van de Rechtbank echter geen betrekking.8.
7.5.
Over de aard van de documenten stelt de Rechtbank enkel vast dat het “immers” gaat om stukken die zien op door klagers aan [betrokkene 1] verleende diensten in verband met [A] of [B] . Dat feitelijk oordeel komt niet onbegrijpelijk voor, in aanmerking genomen dat de van de beschikking deel uitmakende Bijlage II als omschrijvingen van de desbetreffende stukken onder meer inhoudt “Not. [klager 4] i.v.m. brochure [datum]” (3x), “E-mail [klager 4] i.v.m. def Brochure” (3x), E-mailcorrespondentie [klager 4] , [betrokkene 2] - [betrokkene 1] over brochure [A] ”9.en “E-mail [klager 4] persbericht [datum]” (2x), terwijl andere omschrijvingen betrekking hebben op onder meer ANBI, (concept) vrijwilligersovereenkomst, sponsoring, PR, jaarrekening en subsidie. Ik neem daarbij ook in aanmerking dat de Rechtbank van de inhoud van de stukken heeft kennisgenomen (zie onder 5.2). Hoewel dus dit feitelijke oordeel toereikend is gemotiveerd, is daarmee, gelet op hetgeen ik onder 5.6 stelde, niet gezegd dat sprake is van corpora en instrumenta delicti. Dat die stukken “zien” op de door klagers aan [betrokkene 1] verleende diensten – waarmee de Rechtbank lijkt te bedoelen dat uit die stukken van die dienstverlening blijkt dan wel dat die stukken de stoffelijke of digitale neerslag zijn van die dienstverlening –, moge zo zijn, maar deze stukken kunnen niet, althans niet in alle gevallen, vereenzelvigd worden met de diensten die zijn verleend.
7.6.
Dit brengt mee dat het middel gegrond is. Daarmee is nog niet gezegd dat het ook tot cassatie moet leiden. Ik kom daarop terug nadat ik het derde middel heb besproken.
8. Het derde middel
8.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat het beklag voor wat betreft de documenten genoemd in Bijlage III bij de beschikking ongegrond is omdat geen sprake is van informatie die door een cliënt aan klagers in hun hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is, althans onvoldoende is gemotiveerd.
8.2.
Zoals hierboven reeds is aangegeven, brengt de aard van het verschoningsrecht mee dat het oordeel omtrent de vraag of bepaalde documenten object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat kennisneming van de documenten zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Ook hier zou ik het ervoor willen houden dat de Rechtbank deze maatstaf niet heeft miskend en dat zij met haar in paragraaf 5.5 neergelegde oordeel dat de aldaar bedoelde documenten niet onder het verschoningsrecht van klagers vallen omdat het niet gaat om informatie die door een cliënt aan klagers in hun hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd, tot uitdrukking heeft willen brengen dat redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat het andersluidende standpunt van klagers onjuist is.
8.3.
In de onderhavige zaak zijn de documenten waarop het beklag betrekking heeft, door of namens klagers onderverdeeld in categorieën. Daarvan zijn op de aangepaste Documentenlijst alleen de categorieën A en C overgebleven. Categorie A betreft volgens de overgelegde pleitnotities (p. 8/9) “processen-verbaal en andere gegevens over letselschade-patiënten, aangetroffen bij [betrokkene 1] ”. Het gaat hier, zo wordt gesteld, om “andere cliënten dan [betrokkene 1] ”. Deze stukken zouden desalniettemin onder het verschoningsrecht van klagers vallen omdat zij namen en andere gegevens over cliënten van het advocatenkantoor bevatten. In het licht van deze stellingname is het oordeel van de Rechtbank dat het niet gaat om informatie die door een cliënt aan klagers in hun hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd, ten aanzien van de documenten van categorie A niet onbegrijpelijk te noemen. Erkend wordt immers dat deze categorie documenten geen deel uitmaakt van het vertrouwelijk verkeer tussen de klagers en [betrokkene 1] , terwijl niet is aangevoerd dat deze – onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen – stukken onderdeel vormen van het vertrouwelijke verkeer tussen klagers en de desbetreffende cliënten. Ik merk daarbij op dat het enkele feit dat bepaalde stukken gegevens bevatten over cliënten van het advocatenkantoor, niet maakt dat die stukken onder het verschoningsrecht vallen. Ook voor de stukken die niet onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen zijn, maar (direct) afkomstig waren uit de politiesystemen, geldt tenslotte dat zij gegevens bevatten over personen die beweerdelijk cliënt zijn van het advocatenkantoor. Ik wijs er daarbij ook nog op dat de klachten die in het middel worden geformuleerd, inhoudelijk gezien geen betrekking hebben op de documenten van categorie A.
8.4.
Het voorgaande betekent dat het middel in elk geval niet tot cassatie kan leiden voor zover het betrekking heeft op de documenten van categorie A. Wat overblijft, zijn de documenten van Categorie C. Deze categorie betreft “gegevens t.a.v. [betrokkene 1] cq. [A] , bestaande uit rechtshulp van [klaagster 1] aan [betrokkene 1] zelf”. In de pleitnotities wordt aangevoerd dat [betrokkene 1] cliënte is geweest van klagers doordat zij [betrokkene 1] hebben bijgestaan bij het oprichten van [A] . De raadsvrouw van klagers heeft aangegeven dat “het opstellen van alle documenten, inclusief bijvoorbeeld persberichten of folder, [steeds plaatsvond] vanuit een juridisch perspectief en [aldus is] verricht in de hoedanigheid van advocaat”. Daarom zouden de stukken en correspondentie betreffende deze werkzaamheden onder het verschoningsrecht vallen. Het cassatiemiddel strekt ten betoge dat het andersluidende oordeel van de Rechtbank onbegrijpelijk is.
8.5.
Ik stel voorop dat het middel raakt aan een problematiek die zijdelings aan de orde kwam in de parlementaire geschiedenis die leidde tot de onder 4.2 al even ter sprake gekomen Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit (Stb. 2014, 445). De Nota naar aanleiding van het Verslag (Kamerstukken II 2013-2014, 33685, nr. 6, p. 20) houdt dienaangaande het volgende in:
“De leden van de VVD-fractie merkten op dat de geheimhoudingsplicht van advocaten, notarissen en andere geheimhouders van essentieel belang is, doch gaven er blijk van zich te realiseren dat deze regeling ook kan bijdragen aan het (soms opzettelijk) frustreren van strafrechtelijk onderzoek. Zij vroegen om een reactie op het artikel van officier van justitie mevrouw Mooijen in het Financieele Dagblad van 18 mei 2013 over dit onderwerp. In dit artikel vraagt de auteur aandacht voor de discrepantie die in haar ogen bestaat tussen enerzijds de uitdijende dienstverlening van advocaten en anderzijds het gegeven dat het beroepsgeheim onveranderd blijft en zich bijgevolg dus ook over een steeds breder scala van diverse soorten activiteiten uitstrekt. De redenering van de auteur op dit punt is mijns inziens begrijpelijk. Zij richt zich vervolgens op het verschoningsrecht dat advocaten ter effectuering van hun geheimhoudingsplicht in het strafproces kunnen inroepen en stelt dat ter discussie. Het voorstel tot beperking van het verschoningsrecht heeft verstrekkende gevolgen – omdat dat ook alle andere verschoningsgerechtigden raakt – en lijkt eraan voorbijgegaan dat de reikwijdte van het verschoningsrecht mede wordt bepaald door internationale rechtspraak. Men zou zich daarom kunnen afvragen of de aandacht zich niet veeleer moet richten op de eerste vaststelling van de auteur, de steeds verder uitdijende dienstverlening van advocaten, en de vraag naar de wenselijkheid van het feit dat het beroepsgeheim onverkort van toepassing is. Maar ook dit vraagstuk is – in de eerste plaats door de beroepsgroep zelf – wellicht niet snel van een pasklaar antwoord te voorzien.”
8.6.
Ik geloof niet dat het aangewezen is om het probleem van de uitdijende dienstverlening te laten voor wat het is totdat de beroepsgroep met een pasklaar antwoord is gekomen. Daarmee wil uiteraard niet gezegd zijn dat de Hoge Raad een dergelijk pasklaar antwoord zou kunnen geven. Maar wellicht kunnen in de jurisprudentie wel geleidelijk criteria worden ontwikkeld die behulpzaam kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag of bepaalde gegevensuitwisseling onder het vertrouwelijk verkeer valt van een verschoningsgerechtigde met zijn cliënt. Uitgangspunt daarbij kan zijn dat niet alles wat bijvoorbeeld een advocaat al dan niet tegen betaling voor een als klant aangemerkte persoon verricht, onder diens geheimhoudingsplicht valt, ook niet als de dienstverlening van juridische aard is. Als bijvoorbeeld een advocaat in barre tijden van een teruglopend zaaksaanbod zijn boterham belegd poogt te houden door het geven van bijlessen aan rechtenstudenten, is van een vertrouwelijk verkeer van een raadsman met zijn cliënt geen sprake, hoe privacygevoelig de informatie die onderling wordt uitgewisseld misschien ook moge zijn. Wat nodig is om van vertrouwelijk verkeer als hier bedoeld te kunnen spreken, is tenminste dat de persoon in kwestie zich als rechtszoekende tot de advocaat heeft gewend vanwege diens hoedanigheid als advocaat.
8.7.
Uit hetgeen in de pleitnotities wordt aangevoerd met betrekking tot de contacten die klagers met [betrokkene 1] onderhielden, blijkt zonneklaar dat het bij die contacten in elk geval niet uitsluitend ging om een relatie tussen een advocaat en een rechtzoekende. In een “Ten geleide” (p. 2 t/m 4) wordt geciteerd uit een uitvoerige brief die klagers aan het OM stuurden om “nuance in de zaak aan te brengen”. De strekking van de brief is dat het de normaalste zaak van de wereld was dat [betrokkene 1] politiegegevens aan letselschadeadvocaten verstrekte; dat zij dit al deed toen zij nog bij [D] werkte; dat ook andere vrijwilligers van [D] dat destijds deden en dat ook andere advocatenkantoren op deze wijze werden bediend. [betrokkene 1] zou op een gegeven moment gezegd hebben dat de politie haar gevraagd had om als contactpersoon op te treden, zodat de klagers te goeder trouw waren geweest. Wat van dat laatste ook moge zijn, in deze beklagzaak is buiten kijf dat de klagers met [betrokkene 1] geregeld contacten onderhielden die niets met een advocaat cliënt-verhouding hadden uit te staan.
8.8.
Natuurlijk sluit dat niet uit dat daarnaast tevens sprake is geweest van een relatie tussen [betrokkene 1] en klagers die wel als een advocaat cliënt-verhouding moet worden aangemerkt. Zo is ook niet ondenkbaar dat de advocaat die een student bijles geeft, die student op zeker moment bijstaat in een klachtenprocedure over de beoordeling van een afgelegd tentamen. Dat maakt echter niet dat alles wat de student de advocaat tijdens de bijlessen heeft toevertrouwd opeens onder het verschoningsrecht van de advocaat komt te vallen. De vraag is en blijft welke informatie aan de advocaat in diens hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd. Toegespitst op de onderhavige zaak betekent dit dat niet beslissend is of [betrokkene 1] zich op een gegeven moment inderdaad als klant tot klagers heeft gewend om een advies te krijgen over een door haar op te richten stichting. De vraag is wel of [betrokkene 1] in zoverre als een rechtszoekende kan worden aangemerkt die zich tot klagers heeft gewend in hun hoedanigheid van advocaat. De vraag is ook of, zo dit het geval is, of de inbeslaggenomen documenten informatie bevatten die door [betrokkene 1] in het kader van het gevraagde advies aan klagers is toevertrouwd.
8.9.
Welnu, in aanmerking genomen dat (i) klagers zelf hebben gesteld dat zij een langdurige en werk gerelateerde relatie met [betrokkene 1] onderhielden waarbij [betrokkene 1] niet de klant, maar juist de dienstverlenende partij was; (ii) het geven van een advies over een op te richten stichting een vorm van dienstverlening is die heel wel door anderen dan advocaten kan worden verricht (zoals een notaris of een rechtenstudent); (iii) klagers een letselschadepraktijk uitoefenden waarbinnen het geven van adviezen over op te richten stichtingen als een wezensvreemde activiteit heeft te gelden, terwijl niet is aangevoerd dat [betrokkene 1] zich als klant met letselschade tot klagers heeft gewend; (iv) de inbeslaggenomen documenten, voor zover zij in een kenbaar verband met klagers staan, betrekking hebben op werkzaamheden die, zoals de Rechtbank overwoog, niet kunnen worden gerekend tot de beroepsuitoefening van een advocaat en (v) [betrokkene 1] tegenover de politie heeft verklaard dat die werkzaamheden “gewoon een gift” betroffen, acht ik het oordeel van de Rechtbank dat er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van klagers dat hun verschoningsrecht zich tot de inbeslaggenomen documenten uitstrekte onjuist is, in het licht van (i) hetgeen door en namens klagers in raadkamer is aangevoerd, (ii) de omschrijvingen van de documenten van categorie C die in Bijlage III van de beschikking worden gegeven en (iii) het feit dat de Rechtbank van de inhoud van deze documenten heeft kennisgenomen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
8.10.
Hetgeen in de toelichting op het middel wordt aangevoerd, kan daaraan niet afdoen. Anders dan in de schriftuur wordt gesteld, heeft het verschoningsrecht alleen betrekking op informatie die door de rechtszoekende aan de verschoningsgerechtigde is toevertrouwd. Uiteraard zal het vaak zo zijn dat brieven die een advocaat naar zijn cliënt stuurt, onder het verschoningsrecht vallen omdat uit die brieven direct of indirect blijkt dat (en waarom) de cliënt zich in vertrouwen tot de advocaat heeft gewend. Maar de opvatting dat het verschoningsrecht niet “alleen geldt voor informatie die een cliënt deelt met zijn advocaat”, maar ook “op informatie die de advocaat deelt met zijn cliënt”, is onjuist, zodat ook onjuist is dat alle brieven die een advocaat aan zijn cliënt stuurt “mitsdien” onder het verschoningsrecht vallen.
8.11.
Anders dan in de schriftuur wordt aangevoerd, kan uit het feit dat de Rechtbank in haar beschikking spreekt van “een aantal brieven en geschriften [die] in beginsel [zouden] kunnen vallen onder het verschoningsrecht van klagers [en] zien op door klagers aan [betrokkene 1] verleende diensten in verband met [A] of [B] ”, niet worden afgeleid dat de Rechtbank uitgegaan is van de juistheid van de door klagers betrokken stelling dat [betrokkene 1] een cliënte van klagers was. In de bedoelde overweging kan niet meer worden gelezen dan dat de door de Rechtbank opgesomde kenmerken maken dat een nader onderzoek naar de vraag of die brieven en geschriften onder het verschoningsrecht vallen, op zijn plaats is. De Rechtbank heeft in het midden gelaten of [betrokkene 1] op enig moment klant van klagers is geweest. De Rechtbank kon dat ook in het midden laten, omdat het niet gaat om een gegeven dat beslissend is. Zie daarover punt 8.8 van deze conclusie.
8.12.
Het middel faalt.
9. Nogmaals het tweede middel
9.1.
Ik concludeerde dat het tweede middel gegrond is, maar dat de vraag is of dat tot cassatie dient te leiden. Ik meen dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Voor zover het bij de stukken vermeld in Bijlage II gaat om documenten van categorie A, meen ik onder verwijzing naar hetgeen ik over die categorie onder punt 8.3 opmerkte dat een ander oordeel dan dat die documenten geen deel uitmaken van het vertrouwelijke verkeer tussen klagers en een cliënt, onbegrijpelijk zou zijn. Voor zover het gaat om stukken van categorie C kan het er mijns inziens voor gehouden worden dat de Rechtbank, als zij niet had geoordeeld dat het hier om corpora et instrumenta delicti ging, tot dezelfde slotsom zou zijn gekomen als zij is gekomen met betrekking tot de documenten van categorie C die in Bijlage III staan vermeld, namelijk dat die documenten geen deel uitmaken van het vertrouwelijke verkeer van klagers met een cliënt. Gelet immers op hetgeen de Rechtbank met betrekking tot die documenten vaststelde (namelijk dat zij zien op door klagers aan [betrokkene 1] verleende diensten in verband met [A] of [B] ) en op de omschrijvingen die in Bijlage II van die documenten worden gegeven, is van enig relevant verschil met de documenten van Bijlage III geen sprake. Een en ander maakt dat klagers bij cassatie geen belang hebben.
9.2.
Ik laat dan nog daar dat de Rechtbank weliswaar overweegt niet te zijn toegekomen aan de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding, maar dat in haar vaststellingen wel besloten ligt dat van dergelijke omstandigheden kan worden gesproken. Uit haar overwegingen kan immers worden afgeleid dat de Rechtbank van oordeel is dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld dat klagers zich ten behoeve van hun advocatenpraktijk hebben schuldig gemaakt aan actieve omkoping van een ambtenaar, terwijl dergelijke corruptie een ernstige aantasting vormt van het vertrouwen dat in de samenleving in de advocatuur moet kunnen worden gesteld en de inbreuk op het verschoningsrecht, zo daarvan al sprake is, beperkt is.
9.3.
Ik merk ten slotte nog op dat de ratio legis van de wijzigingen die de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit (Stb. 2014, 445) in de regeling van de cassatieprocedure heeft gebracht (namelijk dat in beklagzaken die betrekking hebben op het professionele verschoningsrecht met uiterste voortvarendheid gestreefd moet worden naar een definitieve beslissing), wellicht vraagt om een herbezinning op de wijze waarop met het voorschrift van art. 448 lid 1 Sv wordt omgegaan. Zou de Hoge Raad, indien hij de bestreden beschikking vernietigt, niet zelf in de zaak moeten voorzien als dat op basis van de stukken kan en de klager bij nader feitelijk onderzoek onvoldoende belang heeft?
10. Het vierde middel
10.1.
Het middel klaagt over de verwerping van het verweer dat het openbaar ministerie niet de juiste procedure heeft gevolgd bij de inbeslagneming van de onderhavige documenten.
10.2.
De Rechtbank heeft met betrekking tot het bedoelde verweer het volgende overwogen en beslist:
“5.2. Ten aanzien van de rechtmatigheid van het beslag
5.2.1.
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofdzaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofdzaak te geven oordeel (vgl. Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
5.2.2.
Hieruit volgt dat het onderzoek in raadkamer zich niet kan uitstrekken tot vragen die betrekking hebben op de mogelijke onrechtmatigheid van gebruik voor het bewijs van hetgeen door de inbeslagneming is verkregen (vgl. Hoge Raad 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004, NJ 2013/505 m.nt. J. Legemaate).
5.2.3.
Indien de teruggave van een in beslag genomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging zelve van onwaarde moet worden geacht, zal de rechtbank moeten onderzoeken of de feitelijke grondslag van dat beroep aannemelijk is en zo ja, of die onregelmatigheid moet leiden tot gegrondverklaring van het klaagschrift (vgl. Hoge Raad 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:130).
5.2.4.
Tegen de achtergrond van bovenstaand beoordelingskader is de rechtbank van oordeel dat hetgeen de klagers hebben aangevoerd over de gang van zaken omtrent de beslaglegging niet tot gegrondverklaring van het klaagschrift kan leiden. Zo er al sprake was van beslag op vertrouwelijke stukken, hetgeen hieronder nader wordt besproken, en/of van onregelmatigheden bij de wijze waarop door het Openbaar Ministerie met deze stukken is omgegaan, dwingt dit, naar het oordeel van de rechtbank, niet reeds thans tot het oordeel dat de inbeslagneming onrechtmatig is geschied. Een en ander kan bij de inhoudelijke behandeling, al dan niet in het kader van artikel 359a Sv, aan de orde worden gesteld.”
10.3.
Gelet op de hiervoor ten aanzien van het tweede en het derde middel bereikte slotsom, moet er in cassatie van worden uitgegaan dat van inbeslagneming van stukken die onder het verschoningsrecht vallen, geen sprake is geweest. Dat betekent dat klagers bij het middel geen belang hebben.
10.4.
Het middel faalt.
11. Alle middelen falen. Het eerste en het vierde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑05‑2015
Tot de stukken waarvan de Rechtbank kennis heeft genomen behoren blijkens de bestreden beschikking onder meer (punt 19 van de gegeven opsomming): “Ordners 1 t/m 6 als ‘aanvullend dossier’ Cabri toegezonden door het Openbaar Ministerie op 1 april jl”. Klaarblijkelijk gaat het hier om de stukken die de klagers volgens de klaagschriften “op april jl” resp. “eind maart” hebben ontvangen. De ordners bevinden zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. De paginanummers corresponderen met de paginanummers op de door de verdediging opgestelde documentenlijst.
De vraag is of het de Rechtbank in een beklagprocedure als de onderhavige is toegestaan van de inhoud van de (beweerdelijke) geheimhouderstukken kennis te nemen. Vgl. de noot van F. Vellinga-Schootstra onder HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1566, NJ 2014, 476. Die vraag behoeft hier geen bespreking, nu de middelen daarop geen betrekking hebben. Het komt mij overigens voor dat, als het niet om stukken gaat die zich in een gesloten enveloppe bevinden en waarvan zowel de klagers als het OM kennis hebben kunnen nemen, tegen kennisneming daarvan door de Rechtbank geen enkel bezwaar bestaat.
Met ‘ [klager 4] ’ wordt als ik het goed begrijp [klager 4] , één van de klagers, bedoeld.
Zie bijv. recent HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1092, rov. 2.3.
Indien de Rechtbank van oordeel was dat het leerstuk van de corpora en de instrumenta alleen betrekking heeft op strafbare feiten die door de verschoningsgerechtigde zijn begaan, berust dat oordeel op een onjuiste rechtsopvatting.
Zo men al van mening zou kunnen zijn dat de ambtenaar het voorwerp van art. 277 Sr is, dan is het niet een voorwerp waarop art. 98 lid 2 Sv kan zien. Ook datgene waartoe men de ambtenaar tracht te bewegen, kan mijns inziens bezwaarlijk als het voorwerp van het strafbare feit worden aangemerkt. Het gaat daarbij immers om het oogmerk van de dader.
Dat valt op te maken uit de raadkamerbehandeling en meer in het bijzonder uit de aldaar overgelegde pleitnota (p. 8/9). De verdediging legde zich neer bij het standpunt dat de Rechtbank in een eerdere beklagzaak (die als ik het goed vergrijp betrekking had op de doorzoeking van het advocatenkantoor) dat “de processen-verbaal afkomstig van [betrokkene 1] (aangetroffen bij [klaagster 1] ) en correspondentie met [betrokkene 1] rondom de verstrekking van deze processen-verbaal” corpora delicti betreffen. Dit leidde tot een gewijzigd standpunt van de verdediging. De (onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen) “correspondentie/documenten/e-mails waarin gerefereerd wordt aan het opvragen van processen-verbaal bij [betrokkene 1] ” moesten volgens de verdediging “inderdaad” worden aangeduid als corpora delicti. Ten aanzien van deze documenten beriepen de klagers zich daarom niet langer op enig verschoningsrecht. Dat leidde tijdens de behandeling tot een aanpassing van de (door de verdediging opgestelde) Documentenlijst.
Met [A] wordt kennelijk [A] bedoeld. De bijlage bevat nog zes andere vermeldingen die eveneens betrekking hebben op deze brochure.