Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba
Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/3.3.1:3.3.1 Vermindering van de eis en intrekking van de eis
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/3.3.1
3.3.1 Vermindering van de eis en intrekking van de eis
Documentgegevens:
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS443857:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 18 februari 1994 (Pierson/A1 Turki), NJ 1994, 604, m.nt. HER (C), rov. 3.2.
HR 28 juni 2002 (Van der Valk/Curnao), LJN AE2383 (C), rov. 1.
Vergelijk: GHvJNAA 19 mei 2009 (Boogaard/X), LJN B16872 (A), rov. 1 en 3.8.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Ingevolge art. 108 jo. art. 278 lid 1 kan de (oorspronkelijk) eiser zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, als appellant of als geïntimeerde, te allen tijde zijn eis verminderen. Art. 108 komt overeen met art. 129 RvNL. Eisvermindering behoeft niet bij akte of conclusie te gebeuren. Het kan ook mondeling op een zitting. De wederpartij kan tegen de eisvermindering geen bezwaar maken. De eiser kan ook de eis geheel intrekken d.w.z.: verminderen tot nihil. Ook daartegen kan de wederpartij geen bezwaar maken. Intrekking van de eis kan onder omstandigheden rechtsverwerking van het vorderingsrecht opleveren, maar dat hoeft niet.1 Met intrekking van de eis is aan de procedure nog geen einde gekomen. Indien eiser de eis niet wenst te handhaven, kan hij trachten met gedaagde tot een schikking te komen over de proceskosten. Indien hij daarin slaagt, kunnen partijen gezamenlijk om doorhaling van de zaak verzoeken (art. 206 lid 1 jo. art. 280 lid 1). Slaagt hij daarin niet, dan zal gedaagde in de regel vonnis vragen. De rechter zal dan in de regel eiser niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van een eis, de proceskosten begroten en eiser daarin veroordelen.
Hiervan te onderscheiden is de afstand van instantie (art. 208-209 jo. art. 280 lid 1). In hoger beroep kan alleen de appellant afstand van instantie doen, ongeacht of hij oorspronkelijk eiser of gedaagde was. Zodra geïntimeerde proceshandelingen heeft verricht waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, zoals het indienen van een memorie van antwoord, een akte of een pleitnota, kan de afstand slechts plaatsvinden met zijn toestemming. Indien geïntimeerde geen memorie van antwoord heeft ingediend, wel op de rolzitting is verschenen en daar heeft aangekondigd pleidooi te wensen, kan afstand m.i. nog plaatsvinden op eenzijdig verzoek van de appellant, zelfs ook nadat de datum voor pleidooi reeds (herhaaldelijk) is aangehouden op rolzittingen waarop geïntimeerde verschenen is. Geïntimeerde kan dan al advocaatkosten hebben gemaakt, maar hij heeft geen kosten gemaakt waarvoor de begroting volgens het liquidatietarief een vergoeding pleegt in te sluiten.
Voor zowel appellant als geïntimeerde geldt dat hij, indien hij oorspronkelijk eiser was, zijn eis kan intrekken en indien hij oorspronkelijk gedaagde was, zijn verweren kan prijsgeven en/of de vordering kan erkennen. De variant dat de appellant in hoger beroep zijn grieven of middelen intrekt, is in de Nederlandse Antillen en Aruba niet gangbaar en ook niet zinvol.
Op de Hofrolzitting wordt wel eens door (de gemachtigde van) de appellant verklaard dat hij het hoger beroep intrekt.2 Intrekking van het hoger beroep met toestemming van geïntimeerde wordt beschouwd als een gezamenlijk verzoek om doorhaling.
Bij eenzijdige intrekking van het hoger beroep kan men twijfelen: moet dit worden uitgelegd als afstand van instantie of als intrekking van de door het GEA afgewezen vordering dan wel prijsgeven van verweer tegen de door het GEA toegewezen vordering? In beide gevallen zal het Hof de proceskosten van het hoger beroep begroten en de appellant daarin veroordelen, maar er zijn verschillen:
bij afstand van instantie wordt het vonnis van het GEA onherroepelijk ingevolge art. 209 lid 3, terwijl bij intrekking van de vordering of het verweer een vonnis van het Hof volgt dat vatbaar is voor cassatie;
bij afstand van instantie volgt ingevolge art. 209 lid 4 een kostenveroordeling die uitvoerbaar bij voorraad is, terwijl bij intrekking van de vordering of het verweer een kostenveroordeling volgt, waarvan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afhangt van de vraag of geïntimeerde die heeft gevorderd;
bij afstand van instantie kan het Hof geen inhoudelijke toets toepassen op de beslissing van het GEA, maar bij prijsgeven van het verweer tegen een toegewezen vordering kan het Hof de vordering alsnog afwijzen, bijvoorbeeld op grond van regels van openbare orde.
In de praktijk zijn deze verschillen meestal nauwelijks van belang.
'Intrekken van het hoger beroep' wordt meestal opgevat als intrekking van de vordering of het verweer.3 Dat is m.i. ook juist, want meestal wordt de verklaring dat het hoger beroep wordt ingetrokken, afgelegd door een gemachtigde die daarbij geen bijzondere volmacht overlegt. Ingevolge art. 209 lid 2 is voor afstand van instantie een bijzondere volmacht vereist.