Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.7.3
6.7.3 Onrechtmatige rechtspraak herzien
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS358266:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Barkhuysen 2006, p. 21; Barkhuysen, Van Emmerik & Van der Hulle 2012, p. 251.
Uit het EVRM vloeien namelijk nog wel meer eisen aan het rechterlijk handelen of nalaten voort. In dit kader is ook relevant het standpunt van voormalig minister van justitie Donner. In een brief aan de Tweede Kamer geeft hij aan dat ter verbetering van de mogelijkheden om in Nederland Straatsburgse uitspraken te verwerken het middel van de onrechtmatige rechtspraak gebruikt zou moeten kunnen worden en dat een verruiming van de aansprakelijkheid in dat kader voor de hand ligt. Daarbij trekt Donner ook een parallel met het in de vorige paragraaf behandelde arrest Köbler van het Hof van Justitie, dat tot een vergelijkbare verruiming noopt met betrekking tot schendingen van het EU-recht door de rechter. Zie Kamerstukken II 2004/05, 29 279, nr. 28. Vgl. Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 57.
Vgl. Krans 2004a, p. 574; Wissink & R. Meijer 2004, p. 106; Fernhout 2010a, p. 2697.
Vgl. Wissink & R. Meijer 2004, p. 108.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 2011, nr. 390.
In Nederland moet als gevolg van de uitspraken Köbler respectievelijk Kudla tegen Polen een rechtsmiddel bestaan op grond waarvan de Staat aansprakelijk gesteld kan worden voor schending door de rechter van het EU-recht, respectievelijk, het redelijke-termijn-vereiste uit art. 6 EVRM. Dit roept wel meteen de vraag op, mede vanuit het oogpunt van eenheid en coherentie van rechtsbescherming, waarom alleen voor schending van EU-recht en schending van de redelijke termijn door de rechter een verruimde aansprakelijkheid uit onrechtmatige rechtspraak moet bestaan.1 Wat kan nog rechtvaardigen om voor schending van het nationale recht en andere EVRM bepalingen2 – anders dan schending van de redelijke termijn – een beperkte aansprakelijkheid aan te nemen?3 Dit klemt te meer nu het Hof van Justitie in Köbler een aantal bezwaren, die ook in Nederland aangevoerd zijn ter rechtvaardiging van de beperkte staatsaansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak, van tafel heeft geveegd.4 Hoe kan de Hoge Raad dan nog volhouden dat deze argumenten in Nederland wel zwaar genoeg zijn ter rechtvaardiging van de beperkte aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak? Bovendien wordt het in brede kring, nog afgezien van de Europeesrechtelijke context, niet goed verklaarbaar geacht dat aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak ontbreekt, terwijl die op nabij gelegen terreinen wel wordt aanvaard. Volgens Asser/Hartkamp en Sieburgh kan daarbij gedacht worden aan de aansprakelijkheid van de overheid voor vernietigde beschikkingen, onrechtmatige wetgeving en aan de beroepsaansprakelijkheid van advocaten en notarissen en overheidsorganen als officieren van justitie.5
De Hoge Raad lijkt zich het voorgaande te hebben aangetrokken. In 2009 heeft de Hoge Raad namelijk een belangrijk arrest gewezen, waaruit afgeleid kan worden dat de Hoge Raad ook voor wat betreft schending van nationaal recht en het EVRM door de rechter ‘af’ wil van alleen de beperkte maatstaf uit het bezorgde procuratiehoudster-arrest.
6.7.3.1 Greenworld/Arbiters-arrest6.7.3.2 Consequenties Greenworld/Arbiters