Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/293
293 Maatstaf
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691594:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie Bolt 1989; Hartlief 2017a (het artikel bevat hoofdzakelijk materieel recht) en R.J.B. Boonekamp, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:100 BW en Engelen & Keirse 2017.
Asser/Sieburgh 6-II 2021/99. Zie ook Keirse & Van Kogelenberg 2016.
Voert de aansprakelijkgestelde partij uitsluitend aan dat eiser ook voordeel heeft genoten, dan heeft verweerder daarmee impliciet aangegeven aansprakelijk te zijn.
‘Voordelen die niet daadwerkelijk zijn genoten (fictieve voordelen) of naar redelijke verwachting niet genoten zullen worden, komen niet voor toerekening in aanmerking. Een en ander is in overeenstemming met de strekking van de wet, erop neerkomende dat aan de benadeelde feitelijk nadeel dat voor hem uit een tot schadevergoeding verplichtende gebeurtenis voortvloeit, wordt vergoed.’ (HR 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6627, NJ 2002/122 (Van Straaten/Brandts)). Zie ook HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4012, NJ 2013/40 onder 41 (Van der Heijden/Dexia).
HR 29 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1027, NJ 2018/294 met Red. Aant. Het arrest bevestigt de eerder uitgezette lijn van de Hoge Raad HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, NJ 2017/262, met nt. S.D. Lindenbergh en J.S. Kortmann (TenneT/ABB), AA 2017/1, p. 45 met nt. W.H. van Boom; zie ook Tjong Tjin Tai 2016.
Zie bijv. Hof Amsterdam 9 oktober 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3749.
Zie bijv. Rb. Rotterdam 3 november 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:10870, r.o. 4.26 e.v.
Jac. Hijma in zijn noot onder HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3402, NJ 2011/43 (Vos/TSN). Zie ook Lindenbergh, in: GS Schadevergoeding, art. 6:100 BW, aant. 9.
Zie ook HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1083, RvdW 2020/785.
HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, r.o. 4.4.3, NJ 2017/262 met nt. S.D. Lindenbergh en J.S. Kortmann (TenneT/ABB) en AA 2017/0041, p. 41 met nt. W.H. van Boom.
HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3402, NJ 2011/43, met nt. Jac. Hijma. Zie de slotzin van r.o. 4.4.3 van HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, NJ 2017/262 met nt. S.D. Lindenbergh en J.S. Kortmann (TenneT/ABB).
Volgens Lindenbergh zal de redelijkheidstoets bij art. 6:100 BW een andere zijn dan bij art. 6:98 BW en aanleiding geven tot meer differentiatie (noot onder HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, NJ 2017/262 met nt. S.D. Lindenbergh en J.S. Kortmann (TenneT/ABB)).
Vordert eiser schade van verweerder op grond van een normschending en betoogt verweerder dat dezelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel oplevert, dan is dit verweer te kwalificeren als een bevrijdend verweer.1 Het rechtsgevolg van het te verrekenen voordeel kan worden ingeroepen door de aansprakelijke partij: een beperking van zijn verplichting tot schadevergoeding. De ratio van art. 6:100 BW is dat de schade volledig moet worden vergoed, maar dat de benadeelde tegelijkertijd niet verrijkt mag worden door de schadevergoeding.2 Voor de vestiging van aansprakelijkheid volstaat dat eiser enige vorm van schade heeft geleden en dat de normschending van verweerder het c.s.q.n.-verband is voor deze schade. Is aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid van verweerder voldaan, dan heeft eiser aanspraak op volledige vergoeding van de werkelijk geleden schade. Pas als de aansprakelijkheid van verweerder komt vast te staan, komt de rechter toe aan een beoordeling van het door verweerder aangevoerde voordeelstoerekeningsverweer.3 Een voordeelstoerekeningsverweer komt neer op de stelling dat de omvang van het recht van de benadeelde op schadevergoeding als gevolg van een normschending is verminderd naar gelang de benadeelde voordelen heeft genoten. Bij de beoordeling van een beroep op voordeelstoerekening gaat het erom dat genoten voordelen, voor zover dat redelijk is, mede in aanmerking behoren te worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade.
Het gaat om werkelijk genoten voordelen.4 Ook van derden ontvangen voordelen komen, indien aan de uit de maatstaf voortvloeiende eisen is voldaan, voor toerekening in aanmerking.5 Het kan gaan om een grote variatie aan voordelen: bespaarde kosten, rente-inkomsten, belastingvoordelen,6 inkomsten uit vervangende contracten, sociale uitkering, ‘aftrek nieuw-voor-oud’ bij herstel van roerende zaken ingeval van verzekeringsuitkeringen of schenkingen.7 Een hypothetisch voordeel zou onder de noemer van schadebeperkingsplicht tot vermindering van schadevergoeding kunnen leiden.8
Vereist is dat tussen de normschending en de gestelde voordelen een c.s.q.n.-verband bestaat, in die zin dat in de omstandigheden van het geval sprake is van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen (eenzelfde gebeurtenis van art. 6:100 BW).9
Het arrest TenneT/ABB
ABB blijkt onderdeel van een kartel te zijn en handelt dus onrechtmatig door inbreuk te maken op mededingingsrecht. TenneT heeft daardoor een (veel) te hoge prijs voor een schakelstation betaald en spreekt ABB aan voor de geleden schade. ABB verweert zich met een beroep op het doorberekeningsverweer. ABB betoogt dat het geen schadevergoeding hoeft te betalen aan haar afnemer TenneT: weliswaar betaalde deze een hogere prijs als gevolg van kartelafspraken, maar die prijs heeft zij weer doorberekend (doorgegeven, ‘passed on’) aan haar eigen afnemers.10
De centrale vraag was of het doorberekeningsverweer van ABB moet worden beoordeeld als een onderdeel van de vraag in hoeverre TenneT schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige handelwijze van ABB (art. 6:98 BW) of als een vraag van voordeelstoerekening (art. 6:100 BW). De Hoge Raad oordeelt dat het doorberekeningsverweer zowel kan worden betrokken op het schadebegrip als op voordeelstoerekening. Bewijsrechtelijk leveren beide benaderingen een bevrijdend verweer voor verweerder op; de rechter kan bij beide benaderingen dezelfde bewijsregels hanteren.
De Hoge Raad herschikt tevens zijn rechtspraak inzake voordeelstoerekening: ‘eenzelfde gebeurtenis’ betekent — anders dan in eerdere rechtspraak is geoordeeld (bijvoorbeeld het arrest Vos/TSN)11 — niet meer dan dat er tussen schadeveroorzakende gebeurtenis en voordeel condicio sine qua non-verband bestaat, en dat de redelijkheidstoets van art. 6:100 BW dient te worden aangelegd volgens de in art. 6:98 BW besloten maatstaf.12 Na het TenneT/ABB- arrest worden de in het arrest Vos/TSN gestelde eisen voor het begrip ‘eenzelfde gebeurtenis’ niet meer gesteld.