Deze beschrijving is ontleend aan rov. 1.1 van het vonnis van 19 februari 2014 van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba en rov. 4.1 van het vonnis van 16 juni 2015 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: “het hof”), die beide onbestreden zijn gebleven.
HR, 10-02-2017, nr. 15/04223
ECLI:NL:HR:2017:208
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-02-2017
- Zaaknummer
15/04223
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verkeersrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:208, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑02‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1123, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1123, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:208, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑09‑2015
- Wetingang
art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
AR 2017/753
NJ 2017/134 met annotatie van S.D. Lindenbergh
AR 2017/2153
JA 2017/56 met annotatie van mr. M.R. Hebly
TvPP 2017, afl. 3, p. 115
PS-Updates.nl 2017-0171
JA 2017/56 met annotatie van mr. M.R. Hebly
Uitspraak 10‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Schadeberekening in geval van ‘total loss’-verklaarde auto. Kan hiervoor afschrijvingsmethode worden gehanteerd? Waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies. Verweer dat met de vergoeding niet de schade wordt vergoed.
Partij(en)
10 februari 2017
Eerste Kamer
15/04223
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker] ,wonende te [woonplaats] , Aruba,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
1. de vennootschap naar vreemd recht NEW INDIA ASSURANCE CO. LTD.,gevestigd te Oranjestad, Aruba,
2. NEW INDIA ASSURANCE REPRESENTATIVE N.V.,gevestigd te Oranjestad, Aruba,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaten: mr. M.J. Schenck en mr. R.L.M.M. Tan.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en New India (gezamenlijk in enkelvoud).
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak A.R. no. 792 van 2013 van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 19 februari 2014 en 11 juni 2014;
b. het vonnis in de zaak Ghis 71034-AR 792/13-H 391/14 van het gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 16 juni 2015.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
New India heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor New India mede door mr. A.J. Rijsterborgh. De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing.
De advocaat van New India heeft bij brief van 25 november 2016 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 24 april 2012 heeft een aanrijding plaatsgevonden waarbij [verzoeker] en [betrokkene 1] als chauffeurs betrokken waren.
(ii) [verzoeker] was ten tijde van het ongeval taxichauffeur en de door hem bestuurde auto, een goed onderhouden Honda Accord EXL met bouwjaar 2008 (hierna: de auto), was in gebruik als taxi.
(iii) De auto is als gevolg van het ongeval total loss verklaard.
(iv) [betrokkene 1] is aansprakelijk voor het ongeval en de gevolgen daarvan. [betrokkene 1] , althans de door hem bestuurde auto, was tegen die aansprakelijkheid verzekerd bij New India.
(v) Na aftrek van de restwaarde van het wrak van Afl. 6.000,-- heeft New India [verzoeker] een vergoeding aangeboden van Afl. 17.556,--.
3.2.1
In dit geding heeft [verzoeker] , voor zover in cassatie van belang, gevorderd dat New India wordt veroordeeld tot het vergoeden van alle schade die [verzoeker] als direct of indirect gevolg van het ongeval heeft geleden. Het gerecht heeft terzake van de schade aan de auto na aftrek van de restwaarde een bedrag van Afl. 26.000,-- toegewezen.
3.2.2
Het hof heeft de vonnissen van het gerecht bekrachtigd en daarnaast New India veroordeeld het bedrag van de restwaarde van Afl. 6.000,-- aan [verzoeker] te betalen. Het heeft daartoe onder meer overwogen:
“4.4 Ter vaststelling van de schade, bestaande uit het verlies van de auto, heeft New India een ‘afschrijvingsmethode’ gehanteerd. De cataloguswaarde (hier: Afl. 72.500,=) is verminderd met 30% voor het eerste jaar, 15% voor het tweede jaar en (een gedeelte van) 10% voor het (gedeelte van het) derde jaar (zie het Survey-report, productie 3 bij conclusie van antwoord); deze methode is door het GEA gevolgd (eindvonnis rov. 2.4). Het Hof begrijpt uit het dossier dat het een algemeen gangbare methode is in Aruba. Het Hof heeft hiertegen geen bedenkingen. Schade aan een auto komt veelvuldig voor en vergt daarom bij uitstek een snelle afwikkeling naar uniforme maatstaven. Een zodanige afwikkeling wordt bevorderd door het hanteren van een gestandaardiseerd systeem waarover in de desbetreffende branche overeenstemming bestaat en waarin geen rekening wordt gehouden met omstandigheden van het concrete geval. Aldus kan snel na het ontstaan van de schade de schade naar objectieve maatstaven worden vastgesteld (zie mutatis mutandis HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357, NJ 2013/219). Dat uit het door [verzoeker] overgelegde Kelley Blue Book mogelijk een andere waarde volgt, doet daaraan niet af. Die catalogus is uitgegeven in de Verenigde Staten en is bestemd voor de Amerikaanse automarkt.
4.5.
Het kan zijn dat in het kleine Aruba voor de aldus vastgestelde dagwaarde niet eenzelfde auto, van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, kan worden verkregen, maar [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in redelijkheid noodzakelijk is dat hij eenzelfde auto, van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, terugkrijgt.”
3.3.1
Onderdeel 2.1 klaagt onder meer dat het hof ten onrechte de maatstaf van HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357, NJ 2013/219 (Reaal/Athlon) heeft toegepast. Die maatstaf leidt, anders dan in het geval dat daarin aan de orde was, ertoe dat [verzoeker] niet de schade vergoed krijgt die hij werkelijk heeft geleden.
3.3.2
3.3.3
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd. (Zie onder meer HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, NJ 2009/387)
3.3.4
Wanneer een zaak geheel en al verloren gaat voor de rechthebbende doordat herstel niet mogelijk is of economisch onverantwoord, lijdt deze door dit verlies een nadeel in zijn vermogen gelijk aan de waarde van de zaak. Indien de desbetreffende, verloren gegane zaak een exemplaar is zonder eigen, individueel bepaalde kenmerken, van een soort waarvoor een voor het publiek toegankelijke markt bestaat, zal de rechthebbende door dit verlies een nadeel in zijn vermogen lijden dat in het algemeen kan worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies (de ‘marktwaarde’, vgl. HR 7 mei 204, ECLI:NL:HR:2004:AO2786, NJ 2005/76). Behoudens bijzondere, door de rechthebbende te stellen omstandigheden, wordt daarmee recht gedaan aan het uitgangspunt dat hij als benadeelde zoveel mogelijk in de positie moet worden gebracht waarin hij zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis zou hebben verkeerd.
3.3.5
In het onderhavige geval is sprake van algeheel verlies van de auto. Het voorgaande brengt dan mee dat [verzoeker] aanspraak kan maken op vergoeding van de marktwaarde van deze auto ten tijde van het verlies.
3.3.6
Het hof heeft (onder verwijzing naar het arrest Reaal/Athlon) het standpunt van New India aanvaard dat bij de begroting van de schade een ‘afschrijvingsmethode’ wordt gehanteerd. [verzoeker] heeft echter, met een beroep op het zogenoemde ‘Kelley Blue Book’, betwist dat toepassing van die methode ertoe leidt dat zijn schade wordt vergoed. Het hof heeft die betwisting op ontoereikende gronden verworpen. Het heeft immers naar aanleiding van die betwisting niet vastgesteld dat de afschrijvingsmethode ertoe leidt dat [verzoeker] de marktwaarde van de auto ten tijde van het verlies vergoed krijgt. De daarop gerichte klachten van het onderdeel slagen dan ook.
3.3.7
Voor zover wordt geklaagd dat [verzoeker] aanspraak heeft op een bedrag dat hoger is dan de marktwaarde van de auto ten tijde van het verlies, om een auto van hetzelfde merk en type en hetzelfde bouwjaar te kunnen kopen (voor welke vervangende aankoop volgens hem een vergoeding ter hoogte van de marktwaarde van de verloren auto niet toereikend is), faalt het evenwel. Het hof heeft – in cassatie als zodanig niet bestreden – vastgesteld dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in redelijkheid noodzakelijk is dat hij eenzelfde auto, van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, terugkrijgt (rov. 4.6). Daarin ligt besloten dat [verzoeker] geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld als hiervoor in 3.3.4 bedoeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 16 juni 2015;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt New India in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 403,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 10 februari 2017.
Conclusie 11‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Schadeberekening in geval van ‘total loss’-verklaarde auto. Kan hiervoor afschrijvingsmethode worden gehanteerd? Waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies. Verweer dat met de vergoeding niet de schade wordt vergoed.
Partij(en)
15/04223
mr. Hartlief
Zitting 11 november 2016
Conclusie inzake
[verzoeker]
(hierna aan te duiden als “[verzoeker]”)
tegen
1. New India Assurance Co. Ltd.
2. New India Assurance Representative N.V.
(hierna gezamenlijk aan te duiden als “New India”)
Een auto wordt na een ongeval total loss verklaard. In deze Arubaanse zaak staat de vraag centraal of de in dit verband door het hof toegepaste schadebegrotingsmethode door de beugel kan. De benadeelde stelt dat zijn schade zo niet wordt vergoed, omdat de vergoeding hem niet werkelijk in staat stelt een vergelijkbare auto aan te schaffen en hij zo in wezen gedwongen wordt genoegen te nemen met een ander(e) (type) auto.
1. Inleiding
In deze Arubaanse zaak is een auto die als taxi werd geëxploiteerd na een aanrijding total loss verklaard. Centraal staat de vraag hoe de in dit verband door eigenaar [verzoeker] (verzoeker tot cassatie) geleden schade moet worden bepaald. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is hem weliswaar schadevergoeding toegekend, maar zijn stelling is dat zijn schade als gevolg van de daarbij toegepaste methode van schadebegroting niet volledig wordt vergoed, zodat hij in een slechtere positie is komen te verkeren dan waarin hij zonder het ongeval zou hebben verkeerd. Met diverse rechts- en motiveringsklachten komt [verzoeker] op tegen ’s hofs oordeel over de omvang van de aan hem toekomende schadevergoeding.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.1.Op 24 april 2012 heeft een aanrijding plaatsgevonden waarbij [verzoeker] en [betrokkene 1] als chauffeurs betrokken waren. [verzoeker] is, althans was in ieder geval ten tijde van het ongeval, taxichauffeur. De door hem bestuurde auto was in gebruik als taxi. [betrokkene 1] is aansprakelijk voor het ongeval en de gevolgen daarvan. [betrokkene 1], althans de door hem bestuurde auto, was tegen die aansprakelijkheid verzekerd bij New India.
2.2
De auto van [verzoeker],2.een goed onderhouden3.Honda Accord EXL met bouwjaar 2008, is als gevolg van het ongeval total loss verklaard.
2.3
Op 2 april 2013 heeft [verzoeker] per verzoekschrift bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba (hierna: “het GEA”) een zaak aanhangig gemaakt en gevorderd dat New India, voor zover in cassatie van belang, wordt veroordeeld tot het vergoeden van alle schade die [verzoeker] als direct of indirect gevolg van het ongeval heeft geleden.
2.4
Bij (tussen)vonnis van 19 februari 2014 heeft het GEA als volgt overwogen:
“3.1 Het belangrijkste principiële punt dat partijen verdeeld houdt, is de vraag of bij het begroten van de schade rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat [verzoeker] bij het invoeren op4.kopen van een vervangende auto ten behoeve van zijn taxibedrijf aanspraak kan maken op vrijstelling van betaling van invoerrechten. (…)
3.3
Indien het schadeveroorzakende feit zich niet zou hebben voorgedaan had [verzoeker] op de datum van het ongeval beschikt over een goed onderhouden Honda Accord EX-L 4 cilinder, bouwjaar 2008 die steeds als taxi in gebruik was. Blijkens de koopovereenkomst bedroeg de kale koopsom AWG 72.500,- en was het belastingvoordeel AWG 19.000,-.
3.4
Voor de becijfering van de hoogte van de door [verzoeker] geleden schade gaan partijen ervan uit dat de auto total-loss is zodat de herstelkosten niet aan de orde komen. Alsdan dient naar het oordeel van het gerecht in beginsel uitgegaan te worden van de (tweedehands)waarde van de auto bij verkoop in het vrije verkeer op 24 april 2012. Anders dan New India c.s. betogen is daarbij niet relevant dat [verzoeker] de aldus te becijferen som van de schadevergoeding kan aanwenden om opnieuw een auto te importeren en daarbij opnieuw het belastingvoordeel voor taxiondernemers zou kunnen genieten. Aannemelijk is immers, dat als exact dezelfde auto op de tweedehands markt in Aruba beschikbaar zou zijn, [verzoeker] daarvoor aan de verkoper hetzelfde zou moeten betalen als willekeurig welke andere potentiële koper, te weten: de tweedehands prijs die ook een particulier of een bedrijf buiten de taxibranche bereid zou zijn voor die auto te betalen.”
2.5
Onduidelijk was of [verzoeker] bij verkoop op 24 april 2012 – het ongeval weggedacht – alsnog (een deel van) het belastingvoordeel zou hebben moeten terugbetalen aan het Land. Daarom heeft het GEA de zaak vervolgens aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de vraag of alsnog (een proportioneel deel van de) invoerrechten word(t)(en) geheven wanneer een taxibedrijf een als taxi gebruikte auto als tweedehands auto verkoopt of inruilt bij de aankoop van een andere auto, zodat hiermee bij de schadebegroting rekening moet worden gehouden (rov. 3.6).
2.6
Bij (eind)vonnis van 11 juni 2014 heeft het GEA geoordeeld dat genoemde invoerrechtenkwestie bij de schadebegroting buiten beschouwing kon worden gelaten. Het GEA heeft daartoe als volgt overwogen:
“2.1 Het gerecht hecht eraan in herinnering te brengen dat in het tussenvonnis is geoordeeld dat uitgegaan moet worden van de tweedehandswaarde van de auto op de vrije markt op het moment onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval. Die waarde wordt in dit bijzondere geval beïnvloed door de vraag of [verzoeker], in het hypothetische geval dat hij de auto op de vrije markt zou hebben verkocht aan een willekeurige derde, een deel van de koopprijs zou hebben moeten aanwenden om alsnog de invoerrechten te betalen, waarvan hij in de uitoefening van zijn taxibedrijf was vrijgesteld. In het tussenvonnis heeft het gerecht aan partijen in dat verband de vraag voorgelegd of – kort gezegd – van een taxibedrijf dat een als taxi gebruikte auto op de tweedehandsmarkt verkoopt of inruilt, alsnog (een proportioneel deel van de) invoerrechten geheven wordt.
2.2
Uit de door [verzoeker] overgelegde brief van de departamento di aduana van 20 maart 2014 blijkt - samengevat - dat een taxivergunninghouder het recht had om elke vier jaar een auto ten behoeve van het taxibedrijf te importeren, zonder invoerrecht te betalen. Na vier jaar was de taxivergunninghouder vrij de voorheen als taxi in bedrijf zijnde auto te verkopen zonder alsnog (een proportioneel deel van de) invoerrechten te moeten betalen en zonder over een nieuw te importeren auto invoerrechten te betalen. Per 1 juni 2012 is dit beleid gewijzigd in die zin dat de termijn is verkort van vier jaar naar drie jaar.
De termijn tussen de datum van het ongeval, 24 april 2012 en de datum van de beleidswijziging bedraagt slechts iets meer dan een maand. Uit de brief van 20 maart 2014 blijkt dat de bevoegde minister op 1 augustus 2012 voormeld beleid met terugwerkende kracht heeft gewijzigd. Gegeven de omstandigheid dat het gerecht voor de begroting van de schade is uitgegaan van de hypothese dat [verzoeker] zijn auto aan een willekeurige derde zou hebben verkocht, gaat het gerecht er ook van uit dat [verzoeker], als goed geïnformeerde taxiondernemer, zich zou hebben laten voorlichten omtrent de fiscale gevolgen van een dergelijke verkoop en in dat verband op 24 april 2012 kennis zou hebben genomen van een (toen) ophanden zijnde, voor hem gunstige beleidswijziging, die meebracht dat, als hij de verkoop zou uitstellen tot 1 juni 2012, de verkoop voor hem geen fiscaal negatieve gevolgen zou hebben.
2.3
Het voorgaande is voor het gerecht aanleiding om bij de begroting van de schade op voet van artikel 6:97 BW in het geheel geen rekening te houden met de omstandigheid dat [verzoeker] zijn auto zonder invoerrechten te hebben hoeven te betalen heeft geïmporteerd, noch met de omstandigheid dat hij een (bij hypothetische verkoop aan een willekeurige derde) koopsom zou kunnen aanwenden om iets meer dan drieënhalfjaar na de import van zijn vorige auto, weer een nieuwe auto ten behoeve van zijn taxibedrijf te importeren, zonder over de koopsom invoerrechten te betalen.”
2.7
Vervolgens heeft het GEA [verzoeker] vergoeding toegekend voor de door het ongeval geleden schade aan de auto.5.Het GEA heeft daartoe als volgt overwogen:
“2.4 Uit het door New India c.s. overgelegde en - op dit punt - niet voldoende gemotiveerd weersproken, en naar oordeel van het gerecht voldoende objectief gerechtvaardigde, taxatierapport van [betrokkene 2] blijkt dat de cataloguswaarde van de auto Afl. 72.500,- bedroeg. Rekening houdend met een afschrijving over het eerste jaar van 30%, het tweede van 20%, het derde van 15% en van (9% /12x10=) 7,5% over de rest van de periode tot het ongeval resteert dan een waarde van Afl. 31.921,75. Daarop strekt in mindering de restwaarde van het wrak ad Afl. 6.000,- zodat (voor dit hypothetisch geval afgerond) een schadevergoeding van Afl. 26.000,- over blijft. Dat bedrag is als schadevergoeding toewijsbaar. Over dat bedrag zij New India c.s. wettelijke rente verschuldigd. Omdat de onrechtmatigheid in dit geval bestaat uit de niet tijdige voldoening van de verbintenis tot betaling door New India c.s. van een geldsom is de schadevergoeding ter zake ingevolge artikel 6:119 lid 1 BW gefixeerd op de wettelijke rente.”
2.8
Bij akte van appel van 21 juli 2014 heeft [verzoeker] tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. In Grievance (grief) A is hij opgekomen tegen deze wijze van schadebegroting, waarbij voor ieder jaar dat de auto in gebruik is een vast percentage van de nieuwwaarde wordt afgeschreven. Hij heeft daartoe betoogd dat de toegepaste methode erin resulteert dat hij in een slechtere positie komt te verkeren dan waarin hij zonder het ongeval zou hebben verkeerd, omdat hij niet in staat is met het toegekende schadebedrag eenzelfde auto van hetzelfde merk en type en hetzelfde bouwjaar te verkrijgen.6.Hij heeft hiertoe verwezen naar een door hem overgelegd rapport (“Replacement Cost Estimation Overview”) dat inzage geeft in de gemiddelde prijs van een tweedehands viercilinder Honda Accord uit 2008 met vergelijkbaar kilometrage zoals die in Aruba en in Miami, Florida (Verenigde Staten) te koop is.7.Grief A concludeert onder 14 (p. 13-14 akte van appel) dat een dergelijke auto tussen Afl. 42.095,42 (berekende redelijke vraagprijs in Aruba) en Afl. 54.791,10 (bij import uit de VS) zou kosten, zodat de door het GEA toegekende schadevergoeding van Afl. 26.000 voor [verzoeker] een verlies van Afl. 16.095,42 tot Afl. 28.791,10 zou opleveren.
2.9
In zijn vonnis van 16 juni 2015 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: “het hof”) de door het GEA gehanteerde methode echter bekrachtigd. Het hof heeft daartoe als volgt overwogen:
“4.4 Ter vaststelling van de schade, bestaande uit het verlies van de auto, heeft New India een ‘afschrijvingsmethode’ gehanteerd. De cataloguswaarde (hier: Afl. 72.500,=) is verminderd met 30% voor het eerste jaar, 15% voor het tweede jaar en (een gedeelte van) 10% voor het (gedeelte van het) derde jaar (zie het Survey-report, productie 3 bij conclusie van antwoord); deze methode is door het GEA gevolgd (eindvonnis rov. 2.4). Het Hof begrijpt uit het dossier dat het een algemeen gangbare methode is in Aruba. Het Hof heeft hiertegen geen bedenkingen. Schade aan een auto komt veelvuldig voor en vergt daarom bij uitstek een snelle afwikkeling naar uniforme maatstaven. Een zodanige afwikkeling wordt bevorderd door het hanteren van een gestandaardiseerd systeem waarover in de desbetreffende branche overeenstemming bestaat en waarin geen rekening wordt gehouden met omstandigheden van het concrete geval. Aldus kan snel na het ontstaan van de schade de schade naar objectieve maatstaven worden vastgesteld (zie mutatis mutandis HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357, NJ 2013/219). Dat uit het door [verzoeker] overgelegde Kelley Blue Book mogelijk een andere waarde volgt, doet daaraan niet af. Die catalogus is uitgegeven in de Verenigde Staten en is bestemd voor de Amerikaanse automarkt.
4.5.
Het kan zijn dat in het kleine Aruba voor de aldus vastgestelde dagwaarde niet eenzelfde auto, van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, kan worden verkregen, maar [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in redelijkheid noodzakelijk is dat hij eenzelfde auto, van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, terugkrijgt.”
De gehanteerde methode wordt hierna, in navolging van het hof, aangeduid als ‘afschrijvingsmethode’.
2.10
Tegen dit oordeel heeft [verzoeker] bij verzoekschrift van 14 september 2015 tijdig cassatie ingesteld.
3. Cassatiemiddel en verweer
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit 3 onderdelen. Onderdeel 1 is een inleiding die geen zelfstandige klacht bevat. Onderdeel 3 is een gevolgtrekking en bevat evenmin een zelfstandige klacht. Onderdeel 2 valt uiteen in twee subonderdelen, waarvan subonderdeel 2.1 meerdere rechts- en motiveringsklachten bevat die (ook) in samenhang moeten worden gelezen en zijn gericht tegen rov. 4.4 en 4.5 van het bestreden vonnis en de daarop voortbouwende rov. 4.8-4.10 en 5 (dictum).
3.2
Subonderdeel 2.1 betoogt dat het in rov. 4.4 en 4.5 neergelegde oordeel rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is. Deze klachten worden uitgewerkt in subonderdelen 2.1.1 tot en met 2.1.10. Rode draad is dat de aan [verzoeker] toegekende vergoeding zijn schade niet werkelijk vergoedt, terwijl dat de doelstelling is van het schadevergoedingsrecht. Sommige van de subonderdelen bestaan enkel uit toelichting, terwijl andere concrete klachten bevatten. Zij kunnen als volgt verkort worden weergegeven.8.
3.3
Subonderdeel 2.1.3 (2)9.richt zich tegen toepassing (mutatis mutandis) door het hof van het arrest van Uw Raad van 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357, NJ 2013/219 (hierna verkort aangeduid als Reaal/Athlon), omdat in casu eigenlijk het spiegelbeeld aan de orde is van de situatie in Reaal/Athlon. In die zaak was de vraag of Athlon recht had op een (als gevolg van het abstraheren van de korting op de herstelkosten) hogere vergoeding dan de door haar geleden schade, terwijl in de onderhavige zaak juist de vraag is of [verzoeker] genoegen moet nemen met een lagere vergoeding dan de werkelijk door hem geleden schade, zodat hij in wezen in een slechtere toestand zou komen te verkeren dan zonder de aanrijding het geval zou zijn. Dit strookt niet met de centrale doelstelling van het schadevergoedingsrecht.
3.4
In subonderdeel 2.1.4 betoogt [verzoeker] dat het hof met de toepassing van de (forfaitaire) afschrijvingsmethode ten onrechte is afgeweken van het uitgangspunt van volledige schadevergoeding. In dit kader zoekt [verzoeker] aansluiting bij een algemene lijn in de rechtspraak van Uw Raad die zou inhouden dat eventuele vuistregels en fictieve rekenregels moeten wijken wanneer door de benadeelde een beroep op de werkelijke situatie wordt gedaan. [verzoeker] verwijst in dit verband naar rechtspraak op het terrein van het familierecht en van het arbeidsrecht (subonderdeel 2.1.5).
3.5
Subonderdeel 2.1.6 komt op tegen het oordeel in rov. 4.5 dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in redelijkheid noodzakelijk is dat hij eenzelfde auto, van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, terugkrijgt. [verzoeker] betoogt dat het hof bij de schadeberekening had dienen te letten op de concrete omstandigheden van het geval. Ook vanuit dit perspectief zou de door het hof toegepaste afschrijvingsmethode van een onjuiste rechtsopvatting getuigen nu de daarmee bepaalde schadevergoeding [verzoeker], zoals in dit verband als hypothetische feitelijke grondslag geldt, niet in staat stelt om in Aruba eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar te kopen. In een dergelijk geval waarin enkel uit een fictieve berekening een lager bedrag blijkt, moet de benadeelde op zijn minst in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs tegen die fictieve berekening te leveren om aldus zijn werkelijke schade vergoed te krijgen. Ook hier moet de schade concreet worden berekend en er is geen aanleiding of noodzaak om niet de omstandigheden van het geval mee te nemen. In casu zou het dan gaan om de concrete marktwaarde, dat wil zeggen het bedrag waarvoor [verzoeker] daadwerkelijk een ‘well maintained Honda Accord EXL 2008’ kan terugkopen.
3.6
Subonderdeel 2.1.7 betoogt dat het hof ten onrechte geen acht heeft geslagen op het door [verzoeker] ten bewijze van zijn schade overgelegde Kelley Blue Book.10.Dat is rechtens onjuist en onbegrijpelijk nu als hypothetische feitelijke grondslag geldt dat de door het hof bepaalde dagwaarde [verzoeker] niet in staat stelt om in Aruba eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar te kopen en hij daarmee juist is aangewezen op import uit de Verenigde Staten.
3.7
Het hof zou hebben miskend dat het feit dat sprake is van een ‘gangbare methode van taxeren in Aruba’ nog niet meebrengt dat het arrest Reaal/Athlon onverkort kan en mag worden toegepast. In dit geval is er, aldus subonderdeel 2.1.8,11.geen sprake van een tussen de partij die de schade moet betalen (de verzekeraar) en een partij die de benadeelde schadeloos moet stellen (in Reaal/Athlon een branche van schadeherstelbedrijven) afgesproken standaardregeling op grond waarvan de benadeelde per saldo geen schade heeft geleden. Dat taxateurs een door een verzekeringsmaatschappij geaccepteerde en mogelijk in Aruba gangbare methode gebruiken, wil nog niet zeggen dat de partij die schade heeft geleden daarmee automatisch ook volledig schadeloos wordt gesteld, aldus het subonderdeel.
3.8
Daarnaast, zo betoogt subonderdeel 2.1.9,12.is een als in Reaal/Athlon gehanteerd forfaitair systeem onbruikbaar in een geval als het onderhavige, omdat het systeem in genoemd arrest is toegesneden op reparatieschade en volgens het daar gehanteerde systeem de benadeelde de keus heeft om met het toegekende bedrag de auto weer te herstellen of ongerepareerd te laten en de aldus ontstane schade te accepteren als waardevermindering. Het gaat in het arrest om vaststelling van schade die door herstel ongedaan kan worden gemaakt. In het onderhavige geval is echter sprake van een situatie waarin de auto total loss is verklaard. Daarvoor zijn geen gestandaardiseerde bedragen beschikbaar; het enige bruikbare criterium is, aldus het middel, wat het kost om eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar aan te schaffen, waarbij juist wel de omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen.13.Daar komt bij dat vastgestelde bedragen voor reparatie ook objectief beschouwd iets anders zijn dan een taxatie. Juist bij een taxatie moeten alle omstandigheden van het concrete geval in acht worden genomen, waarbij ook van invloed is de marktwaarde van de bewuste auto in het lokale economische verkeer van Aruba alsook de vraag of de op basis van een forfaitaire maatstaf berekende fictieve waarde in concreto overeenstemt met de reële marktwaarde. Voor beantwoording van deze laatste vraag is van belang of voor de forfaitair berekende waarde daadwerkelijk eenzelfde auto van het zelfde merk en met hetzelfde bouwjaar aan te schaffen is.
3.9
Ook ’s hofs oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in redelijkheid noodzakelijk is dat hij eenzelfde auto van hetzelfde merk en bouwjaar terug zou krijgen, gaat volgens subonderdeel 2.1.10 uit van een onjuiste rechtsopvatting.
3.10
Subonderdeel 2.2 bevat geen zelfstandige klacht: mocht één van de voorgaande klachten slagen, dan treft deze ook de op rov. 4.4 en 4.5 voortbouwende rov. 4.6-4.10 en rov. 5 (het dictum).
3.11
New India heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Het verweer kan verkort als volgt worden weergegeven:
a) De feitenrechter heeft een grote mate van vrijheid bij zowel het kiezen van de schadebegrotingsmethode als de toepassing ervan (schriftelijke toelichting New India randnummers 10-11). Het hof is ruim binnen de grenzen van deze vrijheid gebleven.
b) Bij het verloren gaan van een zaak, zoals in casu, ligt niet de nadruk op het herstellen van de fysieke toestand van de zaak (zoals bij beschadiging), maar op herstel van de vermogenstoestand van de benadeelde en daarmee op de vermogensdaling die hij heeft ervaren als gevolg van het verloren gaan van de zaak (schriftelijke toelichting New India randnummers 13-18). Het gaat er daarom in het onderhavige geval niet om dat [verzoeker] een zodanig bedrag terugkrijgt dat hij eenzelfde auto fysiek kan verkrijgen, maar dat hij wordt gecompenseerd voor de daling in zijn vermogen als gevolg van het verlies van zijn auto.
c) Voor de afwikkeling van schadeclaims wordt vaak een abstracte wijze van schadebegroting gehanteerd, omdat deze beter aan de behoeften van de praktijk voldoet (schriftelijke toelichting New India randnummers 19-24). Bij zaaksbeschadiging is het uitgangspunt dat de schade abstract wordt vastgesteld en daarop kunnen slechts met terughoudendheid uitzonderingen worden aanvaard.
d) [verzoeker]’s standpunt, dat hij eenzelfde auto moet kunnen terugkopen, kan tot ongewenste situaties leiden, nu op een kleine markt als Aruba slechts weinig van deze auto’s beschikbaar zijn, zodat de concrete vervangingskosten zeer hoog kunnen zijn (schriftelijke toelichting New India randnummers 25-27).
e) Dit zou wellicht anders zijn indien het in redelijkheid noodzakelijk is dat [verzoeker] eenzelfde auto terugkrijgt, bijvoorbeeld als was gebleken dat de auto kan worden gezien als een zaak met eigen individuele kenmerken (schriftelijke toelichting New India randnummers 28-30). Dat is, aldus New India, echter niet het geval. Dat het niet redelijkerwijs noodzakelijk is dat [verzoeker] eenzelfde auto terugkrijgt, blijkt ook uit het feit dat [verzoeker] in de tussentijd een ander type auto heeft kunnen gebruiken.
f) De motiveringsklachten van [verzoeker] gericht tegen de wijze waarop het hof de abstracte berekening heeft toegepast stuiten alle af op de grote vrijheid die de feitenrechter heeft bij het toepassen van de door hem gekozen wijze van schadebegroting; daarmee faalt ook de klacht over het niet in staat gesteld zijn tot tegenbewijs: bij schadebegroting is de rechter niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast (schriftelijke toelichting New India randnummers 31-32).
g) Verder dienen de subonderdelen 2.1.6 en 2.1.7 te falen bij gebrek aan belang omdat deze gebaseerd zouden zijn op het volgens New India onjuiste vertrekpunt dat [verzoeker] niet precies eenzelfde auto kan terugkrijgen (schriftelijke toelichting New India randnummers 32-33).
h) New India bestrijdt dat het hof Reaal/Athlon niet had mogen toepassen. Niet ter zake doet dat in het onderhavige geval geen sprake was van een berekeningsmethode die berustte op een afspraak tussen [verzoeker] en New India. Beide schadeberekeningsmethoden hebben doelmatigheid van de schadeafhandeling als achtergrond (schriftelijke toelichting New India randnummers 34-35).
i) Tussen partijen is eigenlijk niet in geschil dat [verzoeker]’s schade abstract dient te worden begroot. [verzoeker] begroot deze immers zelf ook abstract, althans hij abstraheert zelf ook van diverse concrete omstandigheden van het geval (schriftelijke toelichting New India randnummers 36-37).
j) Omdat alle klachten falen, treft de voortbouwende klacht gericht tegen rov. 4.6-4.10 en het dictum in rov. 5 hetzelfde lot (schriftelijke toelichting New India randnummer 9).
3.12
In zijn repliek benadrukt [verzoeker] een aantal centrale stellingen uit zijn verzoekschrift14.en komt hij op tegen het verweer dat niet is gebleken dat hij redelijkerwijs eenzelfde auto zou moeten terugkrijgen: aan het feit dat hij noodgedwongen enige tijd van een Toyota Camry uit 1996 gebruik heeft gemaakt, kunnen geen consequenties worden verbonden. Verder bestrijdt hij dat begroting van de schade op de kosten van de aanschaf van een vervangende auto van hetzelfde merk, type en bouwjaar wegens schaarste op de Arubaanse automarkt onredelijk en ongewenst zou zijn.
4. Algemene uitgangspunten voor schadebegroting
4.1
Het middel bevat meerdere rechts- en motiveringsklachten die zich alle keren tegen de wijze van schadebegroting die het hof heeft gekozen, zodat het nuttig is om voorafgaand aan de bespreking van de klachten de uitgangspunten te schetsen die bij de begroting van schade in het algemeen en bij de begroting van schade als gevolg van beschadiging of verlies van een zaak in het bijzonder in acht moeten worden genomen. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de vraag of bij totaal verlies van een zaak in ieder geval noodzakelijk is dat de benadeelde door de schadevergoeding in staat wordt gesteld eenzelfde zaak te verkrijgen.
Algemene opmerkingen
4.2
Centraal staat een schadebegrotingskwestie.15.In dit verband komt art. 6:97 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba in beeld en daarmee art. 6:97 BW, nu deze bepalingen gelijkluidend zijn. Deze aan schadebegroting gewijde bepaling moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van het bijzondere karakter van het aansprakelijkheidsrecht als vergoedingssysteem.16.
4.3
Anders dan bijvoorbeeld een stelsel als dat van de sociale zekerheid is het aansprakelijkheidsrecht niet in de eerste plaats een vergoedingssysteem. Primair gaat het om iets anders: nakoming van rechtsplichten waarvan de sanctionering en handhaving echter eerst en vooral plaatsvinden door aansprakelijkheid (de verplichting om bij de overtreding van de primaire rechtsplicht ontstane schade te vergoeden) aan te nemen. Anders dan bijvoorbeeld in de sociale zekerheid, waarin de vraag is of getroffene recht heeft op een uitkering ten laste van de betrokken uitkeringsinstantie, is in het aansprakelijkheidsrecht vergoeding niet aan de orde vanwege ‘een fact of life’ of een ‘normaal maatschappelijk risico’, maar vanwege een door het recht ‘verboden’ verstoring (schending van een primaire rechtsplicht), die op het conto van een persoon, die ook wel ‘dader’ wordt genoemd, kan worden geschoven. Die verstoring vraagt om herstel door deze laatste van de (voormalige) status quo.17.
4.4
Dit bijzondere karakter van het aansprakelijkheidsrecht heeft consequenties: het doet het wat betreft vergoedingsniveau, vergoedingsvoorwaarden en keuze- en manoeuvreerruimte voor getroffenen verschillen van andere vergoedingssystemen. Kort gezegd komt het erop neer dat getroffenen in het aansprakelijkheidsrecht een hoger vergoedingsniveau mogen verwachten, maar dat zij om daarvoor in aanmerking te komen ook aan strengere voorwaarden moeten voldoen. Bij het bijzondere karakter van het systeem past ook dat getroffenen in de door de verstoring van de status quo ontstane situatie meer vrijheid en keuzeruimte hebben bijvoorbeeld op het vlak van arbeidsreïntegratie en schadebeperking dan in andere vergoedingssystemen.18.
4.5
Bij herstel van de (voormalige) status quo past niet alleen volledige vergoeding van vermogensschade,19.maar ook concrete begroting. Dit betekent dat de schade moet worden begroot met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit in tegenstelling tot de zogenaamde abstracte schadebegroting, waarbij van (sommige van) deze omstandigheden wordt geabstraheerd.20.Uw Raad heeft het eerder, in het arrest Rijnstate/[...], aldus geformuleerd:21.
“3.3. (...) Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval.”
4.6
Het slachtoffer moet (zoveel mogelijk) worden gebracht in de situatie waarin hij ‘anders’, zonder het schadebrengende feit dus, zou verkeren.22.
4.7
Tegen deze achtergrond moet vervolgens naar art. 6:97 BW worden gekeken. Allereerst is het zinvol een blik te werpen op tekst en parlementaire geschiedenis. De tekst luidt als volgt:
De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.23.
De tweede zin was er eerder dan de eerste. Aanvankelijk hield het Ontwerp Meijers het nog korter:24.
Oordeelt de rechter dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, dan moet zij worden geschat.
Bij MvA II is een nieuwe eerste zin toegevoegd, die beoogde een wettelijke basis te geven aan abstracte (en andere) wijzen van schadebegroting:25.
“Het komt er op neer dat de rechter bij de begroting van schade en ook bij de keuze op welke wijze de begroting moet plaats vinden, een grote mate van vrijheid heeft en ook niet gebonden is aan de gewone regels van stel- en bewijsplicht, terwijl de bepaling die thans in de tweede zin is vervat hem tevens in belangrijke mate ontheft van zijn motiveringsplicht. Wel zal zijn beslissing, met name aan de hand van de eerste zin, in cassatie kunnen worden getoetst op een wijze die vergelijkbaar is met het huidige recht; men vergelijke H.R. 16 juni 1961, N.J. 1961, 444 en 13 december 1963, N.J. 1964, 449. (...) Zoals reeds aangestipt, geeft de regel aan de rechter mede de vrijheid om tot een abstracte wijze van schadeberekening te komen. Op de vraag in welke gevallen deze op haar plaats is, is moeilijk een algemeen antwoord te geven. Dit antwoord is dan ook in beginsel aan de rechter overgelaten.”
4.8
De oorspronkelijk beoogde tekst is dus aangepast om een grondslag te bieden voor abstracte begroting, die overigens, bijvoorbeeld bij zaaksbeschadiging, al onder het oude recht gebruikelijk was.26.Verder valt op dat de bedoeling was de rechter een aanzienlijke mate van vrijheid te bieden.27.
4.9
In dit verband wordt inderdaad aangenomen dat de feitenrechter een grote mate van vrijheid heeft bij de schadebegroting, waarbij hij niet gebonden is aan de gewone regels van stel- en bewijsplicht.28.Deze vrijheid is echter niet onbegrensd: in cassatie kan onder meer worden getoetst of de rechter bij de keuze voor een bepaalde wijze van schadebegroting is uitgegaan van een juiste rechtsopvatting.29.
4.10
Van de vrijheid om schade abstract te begroten, wat overigens uiteindelijk slechts betekent dat (tot op zekere hoogte) van één of meer omstandigheden van het concrete geval wordt geabstraheerd,30.heeft Uw Raad nadrukkelijk gebruik gemaakt, onder meer bij zaaksbeschadiging.31.
4.11
Het is daarbij goed te bedenken dat deze vrijheid niet betekent dat de rechter in een bepaald type gevallen naar believen kan kiezen en dus nu eens concreet dan weer abstract mag begroten en evenmin dat de ene rechter in een bepaald type gevallen concreet kan begroten, terwijl de andere juist voor een abstracte benadering kiest.32.In gevallen waarin in de rechtspraak (van Uw Raad) is gekozen voor een abstracte benadering, bijvoorbeeld zoals hierna nader te bespreken in gevallen van zaaksbeschadiging, is daarmee duidelijk dat zij ook in andere vergelijkbare gevallen aangewezen is.
4.12
Ook op een ander punt lijkt verduidelijking aangewezen. Het ligt niet voor de hand om uit te gaan van een keuzerecht voor benadeelde.33.Het is niet aan hem om te kiezen tussen concrete en abstracte begroting. Hoewel er andersluidende literatuur is34.en ook wel rechtspraak die het beeld oproept van keuzeruimte voor de benadeelde,35.staat zij bij nadere bestudering eigenlijk in een andere sleutel: namelijk het recht om in aanvulling op de abstract begrote schadepost vergoeding van andere schade te vorderen.36.Om dezelfde reden is het ook niet juist de abstract begrote schadevergoeding als minimum te zien. Ook in dit beeld heeft de benadeelde kennelijk de ruimte om te kiezen voor een hogere concrete vergoeding. Van keuzeruimte of –vrijheid is in beginsel echter geen sprake.37.
4.13
Van de mogelijkheid van abstracte schadebegroting heeft Uw Raad, als gezegd, nadrukkelijk gebruik gemaakt. Abstracte schadebegroting wordt daarbij wel gezien als een hulpmiddel dat in bepaalde gevallen bij het vaststellen van schade goede diensten kan bewijzen.38.Zij kan wenselijk of noodzakelijk zijn wanneer het vaststellen van de concrete schade problemen oplevert (te lang duurt of kostbaar is bijvoorbeeld) of tot niet redelijke of weinig zinvolle resultaten zou leiden.39.Er is echter geen algemeen geldende regel aan de hand waarvan kan worden bepaald in welke gevallen een abstracte wijze van begroting aangewezen is.40.Uw Raad heeft in diverse gevallen een abstracte schadebegroting toegestaan, maar deze voor andere gevallen juist afgewezen.41.
4.14
Duidelijk is in ieder geval dat concrete begroting uitgangspunt is en dat uitzonderingen daarop niet steeds dezelfde achtergrond hebben. Ik citeer opnieuw uit het arrest Rijnstate/[...]:
“3.3 (...) Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. (...)
3.4
Op dit uitgangspunt zijn in de rechtspraak echter, zowel op praktische gronden als om redenen van billijkheid, in bijzondere gevallen uitzonderingen aanvaard.”
De vervolgens door Uw Raad in het arrest genoemde gevallen van abstrahering bij schadebegroting liggen, begrijpelijk vanwege de aan de orde zijnde context, op het terrein van de personenschade en hebben ‘redenen van billijkheid’ als achtergrond.42.
Zaaksbeschadiging
4.15
Het regime bij zaaksbeschadiging pleegt juist te worden gezien als een voorbeeld van abstraheren ‘op praktische gronden’. Overwegingen van doelmatigheid zouden de boventoon voeren. Het meest recente arrest in dit verband, Reaal/Athlon, heeft net als de onderhavige zaak betrekking op schade aan auto’s en staat ook in de sleutel van efficiëntie. In het volgende citaat komt goed naar voren hoe het regime luidt:43.
“3.6.1 Ingevolge art. 6:97 BW dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Volgens vaste rechtspraak zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zijn aan de — naar objectieve maatstaven berekende — kosten die met het herstel zijn gemoeid (vgl. HR 7 mei 2004, LJN AO2786, NJ 2005/76).
De aard van zodanige schade rechtvaardigt dat de rechter bij het begroten daarvan in beginsel abstraheert van omstandigheden die de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffen. Met het oog op de hanteerbaarheid van de schadeberekening bij zaaksbeschadiging dient terughoudendheid te worden betracht met het aanvaarden van uitzonderingen op het voormelde uitgangspunt.”
In het arrest staat de vraag centraal of bij de abstracte schadebegroting rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat Athlon, een grote autoleasemaatschappij, door haar marktpositie en bedrijfsvoering een korting heeft kunnen bedingen bij de betrokken schadeherstelbedrijven. Uit het vervolg blijkt (de verklaring van) het ontkennende antwoord:
“3.6.2. Het onderhavige geval betreft schade aan een auto. Dergelijke schade komt veelvuldig voor en vergt daarom bij uitstek een snelle afwikkeling naar uniforme maatstaven. Een zodanige afwikkeling wordt bevorderd door het hanteren van een forfaitair systeem waarover in de desbetreffende branche overeenstemming bestaat, zoals het geval is met het in dit geval gebruikte Audatex-systeem. In overeenstemming met het hiervoor in 3.6.1 vermelde uitgangspunt houdt dit systeem geen rekening met omstandigheden van het concrete geval en is het in hoge mate gestandaardiseerd. Dat geldt ook voor de uurtarieven die bij reparatie worden gehanteerd, welke tarieven direct bij de schadecalculatie door het desbetreffende autoherstelbedrijf worden opgegeven en door een onafhankelijke deskundige worden getoetst.
Aldus kan snel na het ontstaan van de schade, en ongeacht of de schade daadwerkelijk wordt hersteld, inzicht in de herstelkosten worden verkregen, waarmee in beginsel ook de naar objectieve maatstaven berekende waardevermindering van de beschadigde auto komt vast te staan.”
Daarmee is het pleit eigenlijk al beslecht:
“3.7. Het volgen van het standpunt van Reaal zou bij zaaksbeschadiging van auto's een onzeker element in de schadeberekening brengen. Indien korting is verkregen, of daartoe wellicht de mogelijkheid bestaat, zou dan immers— achteraf — in voorkomende gevallen ter discussie kunnen komen te staan of sprake is van de door Reaal bedoelde bijzondere situatie die verband houdt met marktpositie en bedrijfsvoering. Het toelaten van een dergelijke discussie bij individuele schadegevallen zou te zeer afbreuk doen aan de snelle, eenvoudige en uniforme afwikkeling die juist bij dit soort zaakschades wenselijk is en in de praktijk wordt gebezigd. Bovendien zou het volgen van dit standpunt tot problemen van afgrenzing met andere soortgelijke gevallen leiden, waardoor afbreuk zou worden gedaan aan de hanteerbaarheid van de schadeberekening bij zaaksbeschadiging. Daarom dient de door Reaal bepleite nuancering van de hand te worden gewezen. Het ligt veeleer op de weg van de betrokken marktpartijen om binnen de gehanteerde forfaitaire berekeningsstelsels eventueel aparte categorieën op te nemen.”
4.16
Bij zaaksbeschadiging heeft de benadeelde volgens vaste rechtspraak van Uw Raad vanaf het moment waarop de schadegebeurtenis zich voltrok recht op vergoeding van de waardevermindering44.die in het algemeen45.gelijk zal zijn aan en daarom wordt begroot op de naar objectieve maatstaven te bepalen kosten van herstel.46.Daarbij wordt geabstraheerd van de omstandigheid dat herstel in werkelijkheid goedkoper was (bijvoorbeeld vanwege herstel in eigen beheer of via een goedkopere derde (die niet meteen ‘Beun de Haas’ hoeft te zijn) dan wel vanwege een bedongen korting) én zelfs van de omstandigheid dat herstel niet plaatsvindt.47.Het heeft voor de aangesprokene dus ook geen zin verweer te voeren met de strekking dat de werkelijke herstelkosten lager waren dan de objectief vastgestelde kosten.
4.17
Dat ook wordt geabstraheerd van het al of niet daadwerkelijke herstel van de zaak is van belang, omdat daaruit wat mij betreft blijkt dat het regime bij zaaksbeschadiging niet alleen in het teken staat van een, zeker bij grote aantallen (zoals bij uitstek bij blikschade het geval is) aantrekkelijke vlotte afwikkeling die niet onnodig moet worden belast met discussiepunten (discussie kost tijd en tijd is geld). Dat ook van de omstandigheid dat herstel uitblijft, wordt geabstraheerd, bevestigt dat de benadeelde de vrijheid heeft om zelf te bepalen wat ingeval van schade gebeurt: of de zaak hersteld wordt of niet, wie de herstelwerkzaamheden uitvoert en onder welke condities etc. De abstract bepaalde vergoeding, de ‘zak met geld’ die de benadeelde ontvangt, voorkomt aan de ene kant dat de aansprakelijke persoon na beschadiging volledig afhankelijk is van de grillen van de benadeelde (gaat hij over tot herstel, welke vorm kiest hij en wat wordt dus de rekening?),48.maar geeft deze laatste aan de andere kant juist keuzevrijheid.49.
Herstel is niet mogelijk of niet economisch verantwoord
4.18
Dit alles geldt wel onder de voorwaarde dat herstel mogelijk en bovendien economisch verantwoord is.50.Is herstel niet mogelijk dan wordt de geleden vermogensschade begroot op de kosten van vervanging of herbouw.51.Is herstel wel mogelijk, maar economisch niet verantwoord omdat de herstelkosten hoger zijn dan het verschil tussen waarde vóór ongeval en de restwaarde (hoger dus dan de waardevermindering), dan is sprake van een economisch totaal verlies oftewel total loss. In dat geval betreft de vergoeding het verschil tussen waarde vóór ongeval en de restwaarde in de gedachte dat met die vergoeding plus de restwaarde (ook wel sloop- of wrakwaarde genoemd) een vergelijkbare zaak op de markt zou kunnen worden aangeschaft. Per saldo zou de benadeelde dan nog steeds in de ‘oude toestand’ zijn hersteld.52.
4.19
Dit regime gaat er niet alleen vanuit dat er op een markt een vergelijkbare zaak te verkrijgen is, maar ook dat van de benadeelde kan worden gevergd dat hij genoegen neemt met een andere zaak (en daarmee dus afstand neemt van de beschadigde). Bij reguliere blikschade is dat ook niet zo gek. Gaat het echter om schade aan een oldtimer of een kunstvoorwerp, om zaken waarvoor eigenlijk niet (werkelijk) van een markt kan worden gesproken of om beschadigde gebouwen dan gaan deze uitgangspunten niet zonder meer op.53.
4.20
Bij gebouwen heeft Uw Raad in dit verband al aangegeven dat onder omstandigheden wel degelijk herstel op kosten van de laedens gevergd kan worden, ook wanneer dat economisch niet zonder meer verantwoord is (omdat de herstelkosten hoger zijn dan de waardevermindering). In de zaak Den Haag/Van Schravendijk, die betrekking heeft op (herstel van) als gevolg van werkzaamheden verzakte panden, was in cassatie juist betoogd dat schadevergoeding aan een eigenaar van onroerende zaken op basis van herstel in de oude toestand slechts dan verantwoord is, indien de kosten van herstel, vermeerderd met de waarde van de onroerende zaken ná het schade-evenement, de waarde van die zaken voor dat evenement niet overtreffen. Uw Raad oordeelde anders:54.
“4.3.1. (...) Dit betoog kan in zijn algemeenheid niet als juist worden aanvaard. In beginsel is ervan uit te gaan dat de eigenaar van een gebouw dat onrechtmatig is beschadigd, aanspraak erop heeft in de gelegenheid te worden gesteld tot herstel. Zulk herstel kan ook verantwoord zijn indien de daarmee gemoeide kosten het bedrag van de als gevolg van de toegebrachte schade opgetreden waardevermindering overtreffen. Of zulks het geval zal zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de functie van de zaak voor de eigenaar — dient zij voor eigen gebruik (ter bewoning of ter uitoefening van een bedrijf of een beroep) of ter belegging —, de mogelijkheid om — aangenomen dat afbraak en herbouw ter plaatse in verband met de daaraan verbonden kosten in ieder geval niet in aanmerking komen, zoals het hof in het onderhavige geval in r.o. 15 slot, in cassatie onbestreden, heeft geoordeeld — elders een zaak te verwerven die voor wat betreft gebruiksmogelijkheden, ligging, prijs en andere relevante factoren als gelijkwaardig aan de zaak — in onbeschadigde toestand — kan worden beschouwd, alsmede de mate waarin de kosten van herstel in de oude toestand het bedrag van de waardevermindering overtreffen. Omstandigheden als hiervoor aangeduid kunnen meebrengen dat, hoewel de herstelkosten de waardevermindering overtreffen, toch van de getroffen eigenaar in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij, ter wille van de belangen van de schadeveroorzaker, zijn aanspraak beperkt tot het bedrag van de waardevermindering.”
4.21
De benadeelde kan in geval van beschadiging van een gebouw dus onder omstandigheden wel degelijk herstel verlangen ook al is daarmee meer geld gemoeid dan de omvang van de waardevermindering.55.In dezelfde zin luidt, onder verwijzing naar het arrest Den Haag/Van Schravendijk, rov. 3.6 in Uw arrest inzake N./Hiddema, zij het dat Uw Raad daar nog het volgende aan toevoegt:
“3.6 (...) Het vorenoverwogene heeft in beginsel ook te gelden indien het desbetreffende gebouw niet slechts is beschadigd, maar door een onrechtmatige daad geheel en al verloren is gegaan.
Opmerking verdient nog dat het vorenstaande anders is indien de desbetreffende, verloren gegane, zaak een exemplaar is zonder eigen, individueel bepaalde, kenmerken, van een soort waarvoor een voor het publiek toegankelijke markt bestaat. In een zodanig geval zal de eigenaar van de zaak, wanneer deze door een onrechtmatige daad geheel en al verloren gaat, door dit verlies een nadeel in zijn vermogen lijden dat in het algemeen moet worden gesteld op de waarde in het economische verkeer van de zaak ten tijde van het verlies (de marktwaarde; vgl. HR 12 april 1991, nr. 14193, NJ 1991, 434).”
Daarmee is een brug geslagen naar het geval van totaal verlies.
Totaal verlies
4.22
In geval van totaal verlies van de zaak komt voor vergoeding in aanmerking de vermogensschade die de benadeelde als gevolg hiervan lijdt. In het op verduisterde containers betrekking hebbende arrest Unico/Harteman (waarnaar Uw Raad in de zojuist aangehaalde rov. uit N./Hiddema ook verwijst) oordeelde Uw Raad dat deze vermogensschade in het algemeen gelijkstaat aan de waarde van de zaak in het economische verkeer ten tijde van het verlies (ook aangeduid als marktwaarde, resp. waarde in het handelsverkeer, aldus Uw Raad in dit arrest).56.
4.23
Aannemelijk is ook hier dat de benadeelde tegen betaling van deze markt(handels)waarde een andere soortgelijke zaak kan verkrijgen,57.hetgeen opnieuw strookt met het uitgangspunt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de positie moet worden gebracht waarin hij zonder de schade zou hebben verkeerd.
4.24
Voor auto’s wordt aangenomen dat bij geheel (economisch) verlies van de auto, behoudens bijzondere omstandigheden,58.de schade bestaat uit de vervangingswaarde vóór het ongeval (minus een eventuele restwaarde van het wrak (sloopwaarde)).59.De vervangingswaarde is de marktprijs, wanneer er een markt bestaat voor zaken als de verloren gegane zaak.60.Voor dat bedrag (plus de eventuele sloopwaarde) kan de benadeelde immers een gelijkwaardige auto verkrijgen, waarmee hij wordt gebracht in de positie waarin hij zonder de schadegebeurtenis zou hebben verkeerd.
4.25
Wanneer er geen tweedehands-markt is voor de zaak, kan de vervangingswaarde worden gesteld op de inkoopprijs van een nieuwe zaak, waarop dan een bedrag in mindering kan worden gebracht wanneer het redelijk is een aftrek ‘nieuw voor oud’ toe te passen.61.
Tussenbalans
4.26
Voor de onderhavige zaak is van belang dat:
- -
het in het aansprakelijkheidsrecht gaat om herstel van de oorspronkelijke toestand in welk verband volledige vergoeding van de vermogensschade aan de orde is;
- -
concrete begroting daarbij een voor de hand liggend uitgangspunt vormt;
- -
niettemin de, nadrukkelijk ook door art. 6:97 BW en Burgerlijk Wetboek van Aruba gelaten, ruimte bestaat voor de rechtspraak om van bepaalde omstandigheden van het concrete geval te abstraheren;
- -
deze ruimte bij zaaksbeschadiging ook door Uw Raad is benut waar het gaat om het bepalen van de waardevermindering na beschadiging: in dit verband zijn de naar objectieve maatstaven te bepalen kosten van herstel maatgevend en wordt van diverse omstandigheden (zoals de werkelijk gemaakte kosten en de omstandigheid dat herstel uitblijft) geabstraheerd;
- -
deze benadering haar begrenzing vindt in onmogelijkheid of economisch niet verantwoord zijn van herstel; in het laatste geval is de vergoeding beperkt tot het verschil tussen de waarde voor het ongeval en de restwaarde;
- -
dit in wezen ook gebeurt bij totaal verlies: dan heeft de benadeelde recht op vergoeding van de waarde in het economisch verkeer ten tijde van het verlies, in welk verband Uw Raad ook van marktwaarde spreekt;
- -
het aldus door Uw Raad ontwikkelde regime de benadeelde in principe de gelegenheid biedt zoveel mogelijk de oorspronkelijke toestand te herstellen, al was het maar door hem in staat te stellen zich een vergelijkbare zaak aan te schaffen.
5. Terug naar de klachten
5.1
Daarmee kom ik nu toe aan inhoudelijke bespreking van de klachten.
5.2
Het hof heeft de schade als gevolg van het totaal verlies van de auto van [verzoeker] berekend aan de hand van een (forfaitaire) afschrijvingsmethode.
5.3
Het hof overweegt ter motivering van die beslissing in rov. 4.4 dat de afschrijvingsmethode blijkens het dossier algemeen gangbaar is in Aruba en dat het hof hiertegen geen bedenkingen heeft. Volgens het hof wordt een snelle afwikkeling naar uniforme en objectieve maatstaven bevorderd door het hanteren van een gestandaardiseerd systeem waarover in de desbetreffende branche overeenstemming bestaat. Het hof verwijst in dit verband mutatis mutandis naar Reaal/Athlon.
5.4
Het hof motiveert de toepassing van de afschrijvingsmethode in rov. 4.5 verder als volgt:
“Het kan zijn dat in het kleine Aruba voor de aldus vastgestelde dagwaarde niet eenzelfde auto, van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, kan worden verkregen, maar [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in redelijkheid noodzakelijk is dat hij eenzelfde auto, van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, terugkrijgt.”
5.5
Subonderdeel 2.1.4 betoogt dat het hof met de toepassing van de (forfaitaire) afschrijvingsmethode is afgeweken van het uitgangspunt van volledige schadevergoeding. [verzoeker] heeft daartoe gewezen op het volgende. In de memorie van grieven is aangevoerd dat [verzoeker] met het forfaitaire schadebedrag op basis van de afschrijvingswaarde niet eenzelfde auto kan verkrijgen. [verzoeker] verwijst daarbij naar randnummers 12-17 van de toelichting op grief A. Volgens [verzoeker] heeft het hof de juistheid van deze stelling in het midden gelaten en moet daarom op grond van de hypothetische feitelijke grondslag van de juistheid van die stelling worden uitgegaan. Dit betekent naar de mening van [verzoeker] dat is afgeweken van het uitgangspunt dat de benadeelde in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de schade toebrengende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden.
5.6
Over subonderdeel 2.1.4 merk ik het volgende op.
5.7
Volgens vaste rechtspraak van Uw Raad dient schadevergoeding de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand te brengen waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven (hiervoor onder 4.5 en 4.23). Het GEA heeft deze rechtsregel in rov. 3.2 van zijn vonnis van 19 februari 2014 tot uitgangspunt genomen. In hoger beroep en cassatie is dat uitgangspunt terecht niet bestreden.
5.8
In de genoemde passages van de memorie van grieven (toelichting grief A, randnummers 12-17) heeft [verzoeker] inderdaad betoogd dat hij voor het forfaitaire schadebedrag op basis van de afschrijvingswaarde niet eenzelfde auto kan verkrijgen. Dit blijkt onder meer uit de slotsom van de genoemde passage (toelichting grief A, randnummer 17):
“Ultimate fact is that all the above facts presented did reveal, that the under grievance A cited decision taken by the Court in First Instance, to grantAfl. 26,000.- to the plaintiff, would have caused the plaintiff to retain financial loss from the total damage incurred as consequence of the corresponding collision, if executed.
It is requested that the Court may instruct the defendant to pay to the plaintiff an amount of money with which the plaintiff could have bought one of the then available “used, well maintained 2008 4 cylinders Honda Accord EXL” that were presented in the Reference 2 “Sasaki”, page 39.
It is believed that the amount of at least Afl. 45,379.28 requested to be paid to the plaintiff, stated in the former documents submitted to the Court in First Instance is well justified. (…)”
5.9
Het hof heeft in de geciteerde rov. 4.5 (hiervoor onder 5.4) uitdrukkelijk de juistheid in het midden gelaten van het betoog van [verzoeker] dat hij met de schadevergoeding op basis van de afschrijvingsmethode niet eenzelfde auto kan verkrijgen als de auto die verloren is gegaan. Dit betekent dat in cassatie bij wege van hypothetische feitelijke grondslag van de juistheid van dat betoog dient te worden uitgegaan.62.
5.10
Subonderdeel 2.1.4 betoogt mijns inziens in het licht van het vorenstaande (hiervoor onder 5.8 en 5.9) terecht dat (naar in cassatie moet worden aangenomen) de toepassing van de afschrijvingsmethode er niet toe leidt dat [verzoeker] schadeloos wordt gesteld in die zin dat hij eenzelfde auto kan verkrijgen als de auto die verloren is gegaan. Het subonderdeel wijst er mijns inziens ook terecht op dat in zoverre sprake is van een afwijking van het uitgangspunt van het schadevergoedingsrecht (hiervoor onder 5.7).
5.11
De gegrondheid van subonderdeel 2.1.4 resulteert echter niet zonder meer in een vernietiging van de bestreden uitspraak. Het hof heeft de achtergrond van de toepassing van de afschrijvingsmethode in rov. 4.4 en 4.5 gemotiveerd. Onderzocht moet worden of deze overwegingen in het licht van de cassatieklachten standhouden en een afwijking van voornoemd uitgangspunt van het schadevergoedingsrecht kunnen dragen. Mijns inziens is dat niet het geval.
5.12
Subonderdelen 2.1.3 (2), 2.1.8 en 2.1.9 komen op tegen drie oordelen in rov. 4.4: (1) dat de afschrijvingsmethode blijkens het dossier algemeen gangbaar is in Aruba, (2) dat er in de desbetreffende branche overeenstemming bestaat over dit gestandaardiseerde systeem en (3) dat, mutatis mutandis, wordt verwezen naar Reaal/Athlon.
5.13
Ook deze subonderdelen slagen. Dat de afschrijvingsmethode gangbaar is en dat zij berust op overeenstemming in de branche kan mijns inziens in deze zaak geen afwijking van het uitgangspunt van het schadevergoedingsrecht rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de verwijzing naar Reaal/Athlon. Ik licht dit hierna toe.
5.14
Genoemde overwegingen houden niet in dat de afschrijvingsmethode in Aruba algemeen gangbaar zou zijn in die zin dat hieraan betekenis toekomt bij het vergoeden van schade op basis van totaal verlies in de verhouding met een derde, zoals [verzoeker], van wie niet is vastgesteld dat hij zelf deel uitmaakt van de auto- of verzekeringsbranche.
5.15
Het procesdossier biedt ook geen steun voor een dergelijke (vergaande) conclusie. New India heeft betoogd dat taxateur [betrokkene 2] de dagwaarde op een objectieve en verifieerbare wijze heeft berekend en dat taxateurs [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben bevestigd dat de juiste berekeningsmethode is gebruikt voor het bepalen van de dagwaarde. New India heeft verder aangevoerd dat deze drie taxateurs door haar en door andere verzekeringsmaatschappijen in Aruba worden ingeschakeld.63.New India stelt in dat kader het volgende:
“[betrokkene 2], is een onafhankelijke taxateur die niet alleen door New India, maar ook door andere verzekeringsmaatschappijen wordt ingeschakeld als schade-expert om de schade aan auto’s en de dagwaarde van auto’s betrokken bij een auto-ongeval te bepalen. Hetzelfde geldt voor de twee andere taxateurs die een verklaring hebben afgelegd in deze zaak, [betrokkene 3] en [betrokkene 4]. Uit de verklaring van [betrokkene 2] blijkt dat hij de berekening om de dagwaarde van de auto van [verzoeker] te bepalen niet op een willekeurige manier heeft gemaakt, maar op een objectieve en te verifiëren wijze. New India verwijst naar de verklaring van [betrokkene 2], overgelegd als productie 3 bij de conclusie van antwoord van New India, waarin [betrokkene 2] verklaart hoe hij de dagwaarde van de auto van [verzoeker] heeft bepaald. Voorts hebben twee andere taxateurs, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] bevestigd dat [betrokkene 2] de juiste berekeningsmethode heeft gehanteerd ter bepaling van de dagwaarde van de auto van [verzoeker]. Voorts geldt dat [betrokkene 2] geen belang heeft bij de uitkomst van zijn rapport en dit uitdrukkelijk in zijn rapport vermeldt. De twijfels die [verzoeker] ten aanzien van zijn onafhankelijkheid [heeft] zijn derhalve misplaatst en onterecht.”
5.16
Uit deze stellingen kan wellicht worden afgeleid dat de afschrijvingsmethode onder verzekeraars in Aruba algemeen gangbaar is. Daaruit volgt echter niet dat in de verhouding met een derde, die geen deel uitmaakt van de auto- of verzekeringsbranche, zoals [verzoeker], (doorslaggevende) betekenis aan de afschrijvingsmethode toekomt. Evenmin volgt uit deze stellingen dat zo iemand bij totaal verlies genoegen zou moeten nemen met een lagere schadevergoeding dan (een bedrag gelijk aan) de vervangingswaarde.
5.17
[verzoeker] heeft in subonderdeel 2.1.8 dan ook terecht naar voren gebracht dat hem niet kan worden tegengeworpen dat de afschrijvingsmethode onder verzekeraars in Aruba gangbaar is en dat deze afschrijvingsmethode berust op overeenstemming in de desbetreffende branche: “Dat taxateurs een door een verzekeringsmaatschappij geaccepteerde en mogelijk op Aruba gangbare methode gebruiken, wil nog niet zeggen dat de partij die schade heeft geleden daarmee automatisch ook volledig schadeloos wordt gesteld. Indien het hof dat niet heeft miskend heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.”
5.18
Ook de vergelijking met Reaal/Athlon levert naar mijn mening geen grond op om in het onderhavige geval af te wijken van het uitgangspunt van het schadevergoedingsrecht. In genoemde zaak sauveerde Uw Raad het oordeel dat bij de vaststelling van herstelkosten van een auto (volgens het gestandaardiseerde Audatex-systeem) geen rekening behoeft te worden gehouden met de omstandigheid dat de eigenaar (een leasemaatschappij) een korting heeft kunnen bedingen. Deze beslissing betreft dus het geval van een gestandaardiseerde afwikkeling van de herstelkosten en brengt mee dat geen rekening behoeft te worden gehouden met kortingen die repeat players (zoals een leasemaatschappij) kunnen bedingen. Het gaat hier dus niet om het in de onderhavige zaak voorliggende geval dat – zoals bij hypothetische feitelijke grondslag vast staat – de gestandaardiseerde vergoeding ontoereikend is om een derde, zoals [verzoeker], te brengen in de positie waarin hij zou hebben verkeerd als het ongeval zou zijn uitgebleven.
5.19
[verzoeker] heeft de vergelijking met Reaal/Athlon in subonderdelen 2.1.3 (2) en 2.1.9 dan ook terecht op (onder meer) de hiervoor genoemde redenen bestreden.
5.20
Op de genoemde gronden (hiervoor onder 5.12-5.19) meen ik dat ’s hofs motivering in rov. 4.4 de toepassing van de afschrijvingsmethode niet kan dragen.
5.21
Subonderdelen 2.1.6 en 2.1.10 komen op tegen het oordeel in rov. 4.5 dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in redelijkheid noodzakelijk is dat hij eenzelfde auto, van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, terugkrijgt.
5.22
[verzoeker] heeft in subonderdeel 2.1.6 onder meer betoogd dat het hof bij de schadebegroting had dienen te letten op de concrete omstandigheden van het geval: “[H]et kan en mag niet zo zijn dat een partij die in het geval van het geheel verloren gaan van een auto aantoonbaar in werkelijkheid meer schade heeft geleden, met die schade moet blijven zitten omwille van het enkele feit dat uit een fictieve berekening een lager bedrag blijkt en er geen rekening kan en mag worden gehouden met de omstandigheden van het geval […].” Ook in subonderdeel 2.1.10 benadrukt [verzoeker] dat hij in dezelfde (financiële) positie dient te worden gebracht als vóór het ongeval.
5.23
New India heeft aangevoerd dat [verzoeker] geen belang bij subonderdeel 2.1.6 zou hebben (schriftelijke toelichting randnummer 32). Daartoe heeft New India gesteld dat de klachten in dit randnummer er alleen op zijn gestoeld dat [verzoeker] niet precies eenzelfde Honda Accord kan terugkrijgen en dat de klacht daarmee langs het springende punt zou gaan. Het subonderdeel is daartoe echter – zo blijkt uit het vorenstaande – niet beperkt. Het betoog over het ontbreken van belang treft om die reden geen doel.
5.24
Vervolgens rijst de vraag hoe rov. 4.5 precies dient te worden verstaan. Bij letterlijke lezing zou rov. 4.5 aldus kunnen worden begrepen dat [verzoeker] volgens het hof slechts recht zou hebben op schadevergoeding wanneer hij aannemelijk maakt dat de verloren gegane zaak voor hem noodzakelijk is. Die lezing ligt echter niet voor de hand. De omvang van de schadevergoeding hangt immers (vanzelfsprekend) niet af van de vraag of de benadeelde de betreffende zaak daadwerkelijk nodig heeft.
5.25
Het lijkt mij aannemelijk dat het hof met rov. 4.5 er uitdrukking aan heeft willen geven dat het merk, type of bouwjaar van de verloren auto voor [verzoeker] geen bijzondere betekenis heeft. Die overweging zou er echter ten hoogste toe kunnen leiden dat als schadevergoeding in de gegeven omstandigheden (waaronder mede de specifieke omstandigheden in Aruba kunnen worden begrepen) een bedrag volstaat waarmee een (kwalitatief) gelijkwaardige auto van een ander merk of model kan worden gekocht. Het hof heeft een zodanig oordeel echter niet gegeven en heeft evenmin vastgesteld dat het op grond van de afschrijvingsmethode bepaalde bedrag toereikend zou zijn voor de aanschaf van een (kwalitatief) gelijkwaardige auto.
5.26
Op deze gronden kan het in rov. 4.5 gegeven oordeel de toepassing van de afschrijvingsmethode evenmin dragen. Daarvoor zal namelijk moeten worden onderzocht of [verzoeker] in de gegeven omstandigheden recht heeft op vergoeding van de waarde van een goed onderhouden Honda Accord EXL 2008 dan wel genoegen dient te nemen met betaling van een bedrag waarmee een (kwalitatief) gelijkwaardige auto van een ander merk of model kan worden gekocht. Verder zal moeten worden nagegaan welk bedrag nodig is om de desbetreffende auto te verwerven.
5.27
Subonderdelen 2.1.6 en 2.1.10 zijn in zoverre terecht voorgesteld.
5.28
Op de voornoemde gronden (hiervoor onder 5.21-5.27) meen ik dat de motivering in rov. 4.5 de toepassing van de afschrijvingsmethode niet rechtvaardigt.
5.29
Subonderdeel 2.1.7 richt zich tegen de overweging dat het door [verzoeker] overgelegde Kelley Blue Book is uitgegeven in de Verenigde Staten, dat het is bestemd voor de Amerikaanse automarkt en dat het daarom niet afdoet aan het vastgestelde schadebedrag.
5.30
Het subonderdeel betoogt dat in hoger beroep is aangevoerd dat de prijs van een auto in de Verenigde Staten van invloed is op de prijs van een auto in Aruba: “Weliswaar is juist dat die catalogus is uitgegeven in [de] Verenigde Staten en bestemd is voor de Amerikaanse automarkt, maar indien de Arubaanse automarkt is aangewezen op import uit Amerika is die prijs dus rechtstreeks van invloed op het bedrag dat [verzoeker] moet neertellen om in het kleine Aruba eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar te kopen.” Daartoe wordt verwezen naar randnummer 14j van de memorie van grieven en p. 39-63 en 84 van productie 2 bij die memorie. Verder wordt gewezen op de vaststelling van het hof in rov. 4.5 dat ‘het kan zijn dat in het kleine Aruba niet eenzelfde auto, van hetzelfde merk en hetzelfde bouwjaar kan worden verkregen.’
5.31
New India heeft aangevoerd dat [verzoeker] ook bij subonderdeel 2.1.7 geen belang zou hebben (schriftelijke toelichting randnummer 33). Volgens New India zou ook aan deze klacht het (volgens haar) onjuiste uitgangspunt ten grondslag liggen dat [verzoeker] pas zou zijn gecompenseerd indien hij eenzelfde auto zou kunnen verkrijgen. Naar mijn mening gaat New India ook hier uit van een te beperkte lezing van het subonderdeel. De in het subonderdeel gevolgde redenering is niet beperkt tot een Honda Accord EXL 2008.
5.32
Ook subonderdeel 2.1.7 treft doel. Uit de hiervoor geciteerde rov. 4.5 blijkt dat het hof ervan is uitgegaan dat Aruba een kleine automarkt heeft. Daaruit vloeit logischerwijs voort dat de prijzen op de automarkt (mede) zullen worden bepaald door import, onder meer uit de Verenigde Staten. Het is daarom zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk dat de autoprijzen in de Verenigde Staten volgens het hof niet van belang zijn. Daarbij verdient nog vermelding dat uit het debat in eerste aanleg over de invoerrechten volgt dat ook de oorspronkelijke auto van [verzoeker] was geïmporteerd.
5.33
Het vorenstaande brengt mij tot de volgende conclusies:
- in cassatie moet worden aangenomen dat de afschrijvingsmethode er niet toe leidt dat [verzoeker] schadeloos wordt gesteld in die zin dat hij eenzelfde auto kan verkrijgen als de auto die verloren is gegaan. Het toepassen van de afschrijvingsmethode is bij die stand van zaken een afwijking van het uitgangspunt van het schadevergoedingsrecht. Subonderdeel 2.1.4 wijst daar terecht op;
- het hof heeft de toepassing van de afschrijvingsmethode in rov. 4.4-4.5 gemotiveerd. Deze motivering rechtvaardigt de afschrijvingsmethode echter niet. Dit geldt voor de overweging dat de afschrijvingsmethode een gangbare, overeengekomen en objectieve maatstaf is (rov. 4.4), voor de verwijzing naar Reaal/Athlon in dezelfde rov. en voor de overweging dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in redelijkheid noodzakelijk is dat hij eenzelfde auto terugkrijgt (rov. 4.5). Subonderdelen 2.1.3, 2.1.6, 2.1.8, 2.1.9 en 2.1.10 zijn in zoverre terecht voorgesteld;
- de overweging dat het Kelley Blue Book niet van belang zou zijn, is op de in subonderdeel 2.1.7 aangevoerde gronden niet begrijpelijk gemotiveerd.
5.34
Onderdeel 2.1 (inleiding) bevat verder de klacht dat rov. 4.8-4.10 en het dictum niet in stand kunnen blijven, omdat daarin wordt voortgebouwd op rov. 4.4 en 4.5. Mijns inziens treft dit subonderdeel doel voor zover het zich richt tegen de volgende overwegingen:
- rov. 4.8, voor zover daarin schadebedragen op basis van de afschrijvingsmethode worden vastgesteld;
- de overweging dat de bestreden vonnissen moeten worden bevestigd, met dien verstande dat New India Afl. 6.000,= extra moet betalen aan [verzoeker], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2012 (rov. 4.9);
- de overweging dat de proceskosten moeten worden gecompenseerd (rov. 4.10);
- het dictum (rov. 5).
5.35
Deze overwegingen borduren namelijk alle voort op de schadevaststelling op basis van de afschrijvingsmethode en het daarop gegronde oordeel dat de uitspraak van het GEA grotendeels dient te worden bevestigd. De schade dient echter opnieuw te worden vastgesteld. De klacht laat het oordeel onverlet dat de restwaarde niet op het schadebedrag in mindering strekt. Dat oordeel berust immers op de overweging dat New India heeft aangeboden het wrak over te nemen en dat van [verzoeker] niet kan worden gevergd dat hij zich in de autohandel begeeft (rov. 4.6). Die overwegingen zijn in cassatie onbestreden gebleven. Na cassatie en terugwijzing zal hiervan dus dienen te worden uitgegaan.
5.36
De overige subonderdelen behoeven bij deze stand van zaken geen behandeling. Volledigheidshalve merk ik over die subonderdelen het volgende op. Subonderdelen 2.1.1, 2.1.2 en 2.1.3 (1) bevatten geen zelfstandige klacht. De vergelijking in subonderdeel 2.1.5 met rechtspraak op het terrein van het familierecht en van het arbeidsrecht in verband met een daaruit volgens [verzoeker] blijkende algemene lijn levert niet werkelijk meerwaarde op voor de in deze cassatie aan de orde zijnde problematiek. Het betreft hier andere vergoedingsregimes en de vergelijking doet daarom mijns inziens niet onverkort opgeld. Subonderdeel 2.1.6 bevat voorts nog de klacht dat [verzoeker] tot tegenbewijs had moeten worden toegelaten tegen een schadevaststelling waarbij de afschrijvingsmethode tot uitgangspunt wordt genomen. Naar mijn mening zou (gezien het gemotiveerde betoog van [verzoeker]) een meer concrete en minder grofmazige methode van schadebegroting echter het vertrekpunt dienen te zijn. De klacht behoeft daarom geen aparte behandeling.
5.37
De crux van de zaak is dus dat [verzoeker] in staat moet worden gesteld een auto te kopen die kwalitatief vergelijkbaar is met de auto die verloren is gegaan. De schadevergoeding dient hierop te zijn toegesneden. De afschrijvingsmethode is daarvoor te grofmazig. De catalogusprijs en de leeftijd van de auto zijn in deze methode van belang, maar er wordt kennelijk geabstraheerd van andere omstandigheden van het geval. Dat kan consequenties hebben. Hierbij valt te denken aan het ‘wegdrijven’ van prijzen op de tweedehandsmarkt, waar de prijzen niet alleen door de catalogusprijs en op leeftijd gebaseerde afschrijvingspercentages worden bepaald. Daarbij valt te denken aan kilometrage, staat van onderhoud en uiterlijk van de auto. Vraag en aanbod worden verder nog bepaald door (veranderende) populariteit van merken en types en ontwikkelingen in de sfeer van motorrijtuigenbelasting en brandstofprijzen.
5.38
Een concrete beoordeling van de dagwaarde (vervangingswaarde) van de auto vóór het ongeval lijkt mij tegen deze achtergrond – zeker in het geval van een gemotiveerde betwisting van de waarde op basis van de afschrijvingsmethode – aangewezen.
5.39
De bestreden uitspraak kan daarom niet in stand blijven. Na cassatie en terugwijzing zal moeten worden onderzocht of [verzoeker] in de gegeven omstandigheden recht heeft op vergoeding van de waarde van een goed onderhouden Honda Accord EXL 2008 dan wel genoegen dient te nemen met een bedrag waarmee een kwalitatief gelijkwaardige auto van een ander merk of model kan worden gekocht. Verder zal dienen te worden nagegaan welk bedrag in casu nodig is om de desbetreffende auto te verwerven. Daarbij zal onder meer de specifieke situatie op de automarkt van Aruba van belang (kunnen) zijn.
6. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑11‑2016
In navolging van het hof en het cassatiemiddel verwijs ik hierna naar “de auto”. In haar schriftelijke toelichting duidt New India de betreffende auto aan als “de Taxi”.
Dat de auto goed was onderhouden, is door [verzoeker] gesteld (subonderdeel 1.1 verzoekschrift tot cassatie met verwijzing naar ‘Reference 1, p. 18 (verklaring Honda dealer)’ die reeds bij verzoekschrift in eerste aanleg is overgelegd). Ook het GEA is er in zijn vonnis van 19 februari 2014 vanuit gegaan dat de auto goed was onderhouden (rov. 3.3). New India heeft deze stelling niet bestreden. Hoewel het hof de auto niet als goed onderhouden aanduidt (rov. 4.1), kan er in cassatie vanuit worden gegaan dat tussen partijen vast staat dat de auto goed was onderhouden.
Bedoeld wordt vermoedelijk: “of”.
Het GEA heeft [verzoeker] daarnaast vergoeding toegekend voor inkomstenderving (rov. 2.8), de kosten voor het gebruik van een vervangende auto als taxi (rov. 2.9) en voor de tijd die hij aan correspondentie met New India heeft besteed (rov. 2.11). De overige vorderingen zijn afgewezen (rov. 2.6, 2.10 en 2.12).
Akte van appel d.d. 21 juli 2014, randnummer 12, onder i, j en k (p. 10), en randnummer 15 (p. 14) bevatten een berekening van de kosten voor het aanschaffen van een vervangende auto van hetzelfde merk, type en bouwjaar en betogen dat het toegekende schadebedrag hiervoor ontoereikend zou zijn.
Reference (productie) 2 bij akte van appel (‘Excerpt of report “Sasaki”’, p. 38-60), 2 april 2013, tevens overgelegd als Reference 2 bij verzoekschrift in eerste aanleg.
Behalve in het verzoekschrift tot cassatie zelf is enige nadere onderbouwing nog te vinden in de schriftelijke toelichting van [verzoeker]. Zij bevat geen zelfstandige klachten of argumenten die niet ook in het verzoekschrift tot cassatie zijn vervat.
Het cassatiemiddel bevat twee subonderdelen met het nummer 2.1.3. In het navolgende spreek ik daarom van 2.1.3 (1) resp. 2.1.3 (2).
Een uittreksel van het Kelley Blue Book (in het verzoekschrift tot cassatie en de schriftelijke toelichting van New India, vermoedelijk per abuis, aangeduid als “Kelly Blue Book”) is bij de akte van appel overgelegd en maakt deel uit van Reference (productie) 2 (‘Excerpt of report “Sasaki”’, p. 38-60). Het “Kelley Blue Book” is op p. 50-51 van deze Reference te vinden en is gebruikt als bron voor de berekening van de kosten voor vervanging van de auto (opgenomen in de “Replacement cost estimation overview” op p. 39 van Reference 2).
Zie ook randnummers 4 en 5 van de schriftelijke toelichting van [verzoeker].
Zie ook randnummers 4 en 5 van de schriftelijke toelichting van [verzoeker].
Zie ook randnummers 6 tot en met 8 van de schriftelijke toelichting van [verzoeker].
Randnummers 3 tot en met 7 en 9 tot en met 10 van de repliek betogen, evenals het verzoekschrift tot cassatie, dat toepassing van de afschrijvingsmethode tot een onredelijk resultaat leidt en dus niet kan worden toegestaan, ondanks dat abstracte schadebegroting in beginsel is toegestaan.
Ik laat de terminologie nu even daar. Die is niet eenduidig. Zo komen we in de doctrine niet alleen de term begroting tegen maar ook berekening en schadevaststelling. In de kern wordt daarmee steeds hetzelfde bedoeld. Zie in dit verband onder meer S.D. Lindenbergh, ‘Abstracties bij vaststelling van schade’, in Abstracte schadeberekening, preadviezen VASR, Deventer: Kluwer 2013, p. 22-23. Ik hanteer nu steeds de term begroting.
Zie bijvoorbeeld Asser/A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Deel 6-II: De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013, nr. 34.
Vgl. T. Hartlief, Ieder draagt zijn eigen schade, oratie, Deventer: Kluwer 1997, p. 15 e.v. en S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding: algemeen, deel 1, Mon.BW, Deventer: Kluwer 2014, nr. 5 die er overigens terecht op wijst dat via aanspraken gebaseerd op het aansprakelijkheidsrecht soms juist gepoogd wordt verandering van de status quo te realiseren.
Zie in dit verband onder meer T. Hartlief, ‘Keuzevrijheid in het personenschaderecht’, NJB 2004, p. 1832 e.v. en W. Dijkshoorn, ‘Keuzevrijheid op het grensvlak tussen vermogensschade en ander nadeel’, TVP 2007, p. 67 e.v.
Asser/A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Deel 6-II: De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013, nr. 35 en de in de volgende voetnoten genoemde literatuur.
HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, NJ 2009/387 m.nt. J.B.M. Vranken (Rijnstate/[...]).
Zie onder meer HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, NJ 2009/387 m.nt. J.B.M. Vranken (Rijnstate/[...]), rov. 3.3, Asser/A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Deel 6-II: De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013, nrs. 31-32, A.R. Bloembergen, Schadevergoeding bij onrechtmatige daad, diss., Deventer: Kluwer 1965, nr. 117, J.M. Barendrecht, E.J. Kars en E.J. Morée, in J.M. Barendrecht en H.M. Storm, Berekening van schadevergoeding, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 16-17 en T. Hartlief, in J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Wolters Kluwer 2015, nr. 196.
Niet enthousiast over abstracte begroting is A.Ch.H. Franken, ‘Over de onwenselijkheid van abstracte schadeberekening’, in Abstracte schadeberekening, preadviezen VASR, Deventer: Kluwer 2013, p. 33 e.v. Hij stelt onder meer dat schadebegrotingsproblemen beter via schatting (de tweede zin van art. 6:97 BW dus) kunnen worden opgelost dan via abstracte begroting.
MvA II, Parl.Gesch.Boek 6, p. 339.
Zoals blijkt het in de wetsgeschiedenis genoemde arrest HR 16 juni 1961, NJ 1961/444 m.nt. L.E.H. Rutten (Telefoonkabel).
Vgl. S.D. Lindenbergh, ‘Abstracties bij vaststelling van schade’, in Abstracte schadeberekening, preadviezen VASR, Deventer: Kluwer 2013, p. 1-2.
Zie onder meer HR 18 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9304, NJ 1986/567 m.nt. W.C.L. van der Grinten (ENCI/Lindelauf), HR 15 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2195, NJ 1998/314 m.nt. F.W. Grosheide (Slaafse nabootsing), HR 27 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1842, NJ 2008/476 (Fernhout/Saaltink) en W.J.G. Oosterveen, N. Frenk/S.D. Lindenbergh, ‘Artikel 97’, in J.H. Nieuwenhuis e.a. (red.), Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, Boeken 3, 4, 5 en 6, Deventer: Wolters Kluwer 2015, aant. 1 en MvA II, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 339.
HR 18 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9304, NJ 1986/567 m.nt. W.C.L. van der Grinten (ENCI/Lindelauf), rov. 3.3.
Zie onder meer S.D. Lindenbergh, ‘Abstracties bij vaststelling van schade’, in Abstracte schadeberekening, preadviezen VASR, Deventer: Kluwer 2013, p. 24, S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding: algemeen, deel 1, Mon.BW, Deventer: Kluwer 2014, nr. 36 en T. Hartlief, in J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Wolters Kluwer 2015, nr. 206.
Zie onder veel meer HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, NJ 2009/387 m.nt. J.B.M. Vranken (Rijnstate/[...]), rov. 3.4, A.R. Bloembergen, Schadevergoeding bij onrechtmatige daad, diss., Deventer: Kluwer 1965, nrs. 30-38, L.E.H. Rutten, ‘Het recht op schadeloosstelling van de eigenaar van een auto welke als gevolg van een aanrijding een waardevermindering heeft ondergaan’, VR 1964, p. 73-81, G.R.J. de Groot, ‘Grenzen aan de mogelijkheden van een abstracte schadeberekening?’, VR 1980, p. 49-58, R. Zwitser, ‘Abstracte of concrete schadeberekening: een verwarrend onderscheid’, WPNR 5517 (1980), p. 322-331, J.M. Barendrecht, ‘Schadeberekening en herstel van de schade’, WPNR 5764 (1985), p. 789-796, R.A. Salomons, Schadevergoeding: zaakschade, Mon.BW, Deventer: Kluwer 1993, nr. 19-20, J. Spier, ‘De ongerechtvaardigde consequenties van abstracte en concrete schadeberekening’, WPNR 6199 (1995), p. 711-712, T.E. Deurvorst, ‘Abstracte schadeberekening en de expansie van de aanspraak op schadevergoeding’, NTBR 1996, p. 37-41, C.J.H. Brunner, ‘Het fundament van het Nederlandse schadevergoedingsrecht’, in P. Abas e.a., J.L.P. Cahen-bundel, Deventer: Gouda Quint 1997, p. 63-70, H.B. Krans, Schadevergoeding bij wanprestatie, diss., Deventer: Kluwer 1999, p. 74 e.v., C.J.M. Klaassen, Schadevergoeding: algemeen, deel 2, Mon.BW, Deventer: Kluwer 2007, nr. 10-11, S.D. Lindenbergh, ‘Abstracties bij vaststelling van schade’, in Abstracte schadeberekening, preadviezen VASR, Deventer: Kluwer 2013, p. 5-9, A.Ch.H. Franken, ‘Over de onwenselijheid van abstracte schadeberekening’, in Abstracte schadeberekening, preadviezen VASR, Deventer: Kluwer 2013, p. 37-50, M.J. Tolman, ‘Keuzevrijheid in het zaakschaderecht. Een beschouwing naar aanleiding van HR 7 mei 2004, RvdW 2004, nr. 71’, AV&S 2005/16 en M. Hebly en S. Lindenbergh, ‘Schadebegroting en tijdsverloop’, preadvies Vereniging voor de Vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, Den Haag: Bju 2016, nrs. 26 e.v.
Vgl. de annotatie van A.R. Bloembergen bij HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, NJ 1999/564 (Johanna Kruidhof) onder 4 evenals S.D. Lindenbergh, ‘Abstracties bij vaststelling van schade’, in Abstracte schadeberekening, preadviezen VASR, Deventer: Kluwer 2013, p. 22-23.
Zoals subonderdeel 2.1.2 van [verzoeker]’s verzoekschrift tot cassatie doet.
Zie bijvoorbeeld A.T. Bolt, ‘Wijze van schadeberekening. HR 12 april 1991, NJ 1991, 434 (Unico BV – Harteman Vastgoed BV)’, Kwartaalbericht Nieuw BW 1991, p. 136, R.A. Salomons, Schadevergoeding: zaakschade, Mon.BW, Deventer: Kluwer 1993, nr. 20, J.M. Barendrecht, P.A.N.J. Damen, F.J.M. Hendrikx en J. Stekelenburg, in J.M. Barendrecht en H.M. Storm, Berekening van schadevergoeding, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 71-72, Asser/A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Deel 6-II: De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013, nr. 37 en T. Hartlief, in J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Wolters Kluwer 2015, nr. 208.
Zie bijvoorbeeld HR 16 juni 1961, NJ 1961/444 m.nt. L.E.H. Rutten (Telefoonkabel) en verder bijvoorbeeld HR 12 april 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0206, NJ 1991/434 (Unico/Harteman), rov. 3.2.
Zie in dit verband C.J.H. Brunner, ‘Het fundament van het Nederlandse schadevergoedingsrecht’, in P. Abas e.a., J.L.P. Cahen-bundel, Deventer: Gouda Quint 1997, p. 69-70 die nadrukkelijk stelt dat hier geen sprake is van keuzevrijheid voor de benadeelde, maar dat Uw Raad slechts ruimte heeft willen laten voor het opvoeren van andere schadeposten, waarbij hij verwijst naar HR 15 januari 1965, ECLI:NL:HR:1965:AC3943, NJ 1965/197 m.nt. G.J. Scholten (Flint/Veldpaus).
Tegelijkertijd, uitzonderingen zijn er altijd, valt niet uit te sluiten dat in een geval waarin in principe een abstracte benadering aan de orde is, onder bijzondere omstandigheden toch een hogere, concreet bepaalde, vergoeding aangewezen is, omdat zij in de specifieke omstandigheden meer recht doet aan de situatie dan de abstract begrote vergoeding. Zo kan het zijn dat in het concrete geval een bepaalde herstelmaatregel wel degelijk redelijk is, doch niet te bekostigen blijkt met de abstract bepaalde vergoeding. Vgl. J.M. Barendrecht, ‘Schadeberekening en herstel van de schade’, WPNR 5764 (1985), p. 792 e.v. en M. Hebly en S. Lindenbergh, ‘Schadebegroting en tijdsverloop’, preadvies Vereniging voor de Vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, Den Haag: Bju 2016, nr. 28.
Asser/A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Deel 6-II: De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013, nr. 38 en S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding: algemeen, deel 1, Mon.BW, Deventer: Kluwer 2014, nr. 36.
Zie bijvoorbeeld S.D. Lindenbergh, ‘Abstracties bij vaststelling van schade’, in Abstracte schadeberekening, preadviezen VASR 2013, Deventer: Kluwer 2013, p. 27 e.v. en ook M. Oudenaarden, ‘Schadevaststelling bij zaaksbeschadiging: volledig abstract of soms toch (een beetje) concreet?’, MvV 2013, p. 37.
Asser/A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Deel 6-II: De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013, nr. 38.
Zie onder meer Asser/A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Deel 6-II: De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013, nr. 36, S.D. Lindenbergh, ‘Abstracties bij vaststelling van schade’, in Abstracte schadeberekening, preadviezen VASR 2013, Deventer: Kluwer 2013, p. 3 e.v., T. Hartlief, in J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Wolters Kluwer 2015, nr. 208.
Het gaat daarbij in het bijzonder om (de reikwijdte van) HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, NJ 1999/564 m.nt. A.R. Bloembergen (Johanna Kruidhof).
HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357, NJ 2013/219 m.nt. M.M. Mendel (Reaal/Athlon).
Zie onder meer HR 16 juni 1961, NJ 1961/444 m.nt. L.E.H. Rutten (Telefoonkabel), HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357, NJ 2013/219 m.nt. M.M. Mendel (Reaal/Athlon), rov. 3.6.1 en verder onder meer A.R. Bloembergen, Schadevergoeding bij onrechtmatige daad, diss., Deventer: Kluwer 1965, nr. 41 en R.A. Salomons, Schadevergoeding: zaakschade, Mon.BW, Deventer: Kluwer 1993, nr. 19 en 20.
Zo kan schade aan een auto, zelfs als die gerepareerd kan worden, toch resulteren in een vermindering van de handelswaarde van de auto die voor vergoeding in aanmerking komt (HR 13 december 1963, NJ 1964/449 m.nt. G.J. Scholten). Weliswaar stelt R.A. Salomons, Schadevergoeding: zaakschade, Mon.BW, Deventer: Kluwer 1993, nr. 19 dat dit in de praktijk weinig meer lijkt voor te komen, maar verzekeraars hebben wel degelijk nog Nivre-richtlijnen ter bepaling van een mogelijke waardevermindering ondanks herstel. Deze richtlijnen zijn door [verzoeker] in het geding gebracht (p. 57-60 van productie 1 (Reference 1) en p. 198-202 van productie 4 (Reference 4 bij verzoekschrift zijdens [verzoeker] d.d. 2 april 2013)). Zie recentelijk ook nog M. Hebly en S. Lindenbergh, ‘Schadebegroting en tijdsverloop’, preadvies Vereniging voor de Vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, Den Haag: Bju 2016, nr. 32.
Zie onder meer HR 16 juni 1961, NJ 1961/444 m.nt. L.E.H. Rutten (Telefoonkabel) en HR 12 april 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4995, NJ 1985/625 m.nt. W.C.L. van der Grinten (Staat/Van Driel). Vgl. HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786, NJ 2005/76 m.nt. C.J.H. Brunner (N./Hiddema).
Zie onder meer HR 16 juni 1961, NJ 1961/444 m.nt. L.E.H. Rutten (Telefoonkabel) en over deze abstracte benadering o.a. A.R. Bloembergen, Schadevergoeding bij onrechtmatige daad, diss., Deventer: Kluwer, 1965, nr. 25 en T.E. Deurvorst, ‘Abstracte schadeberekening en de expansie van de aanspraak op schadevergoeding’, NTBR 1996, p. 38-39.
Zie in dit verband J.M. Barendrecht, ‘Schadeberekening en herstel van de schade’, WPNR 5764 (1985), p. 790-791.
Zie in dit verband ook M.J. Tolman, ‘Keuzevrijheid in het zaakschaderecht. Een beschouwing naar aanleiding van HR 7 mei 2004, RvdW 2004, nr. 71’, AV&S 2015/16. Ook in de sfeer van de personenschade is dit een belangrijk gegeven. Zie bijvoorbeeld het regime bij verzorgingskosten waarvoor geldt dat vergoeding toch moet plaatsvinden ook wanneer er (bijvoorbeeld omdat een naaste de verzorging op zich heeft genomen) niet daadwerkelijk kosten worden gemaakt en waarbij bovendien geldt dat de getroffene steeds (ook dus wanneer een derde het werk doet en deze ex art. 6:107 BW zou kunnen ageren) ook zelf een vorderingsrecht heeft. Zie in het bijzonder HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, NJ 2009/387 m.nt. J.B.M. Vranken (Rijnstate/[...]).
Zie onder meer HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1034, NJ 1995/43 m.nt. C.J.H. Brunner (Den Haag/Van Schravendijk), rov. 4.2 alsmede HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786, NJ 2005/76 m.nt C.J.H. Brunner (N./Hiddema), rov. 3.6.
Asser/A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Deel 6-II: De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013, nr. 32.
Vgl. J.M. Barendrecht, P.A.N.J. Damen, F.J.M. Hendrikx en J. Stekelenburg, in J.M. Barendrecht en H.M. Storm, Berekening van schadevergoeding, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 95-96.
Zie reeds de annotatie van C.J.H. Brunner bij HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1034, NJ 1995/43 (Den Haag/Van Schravendijk) onder 2.
HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1034, NJ 1995/43 m.nt. C.J.H. Brunner (Den Haag/Van Schravendijk). Zie ook HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786, NJ 2005/76 m.nt. C.J.H. Brunner (N./Hiddema).
Wat mij betreft ontbreekt deze keuzevrijheid echter wanneer de getroffene juist aanstuurt op (vergoeding van) een dergelijke ‘te dure’ vorm van herstel, terwijl daadwerkelijke uitvoering uitblijft. Denk daarbij aan HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786, NJ 2005/76 m.nt. C.J.H. Brunner (N./Hiddema) waarin juist vergoeding van herstelkosten die hoger dan de waardevermindering waren (en daarmee economisch eigenlijk niet verantwoord) aan de orde was, maar die vorm van herstel (in wezen herbouw) uitbleef.
HR 12 april 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0206, NJ 1991/434, rov. 3.2. Zie ook HR 16 juni 1961, NJ 1961/444 m.nt. L.E.H. Rutten (Telefoonkabel) alsmede Asser/A.S. Hartkamp en C.H. Sieburgh, Deel 6-II: De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013, nr. 32. Het gaat hier om een objectief vast te stellen waarde. Uw Raad laat wel ruimte voor een andere waarde in geval van bijzondere omstandigheden. A.T. Bolt, ‘Wijze van schadeberekening. HR 12 april 1991, NJ 1991, 434 (Unico BV – Harteman Vastgoed BV)’, Kwartaalbericht Nieuw BW 1991, p. 135 denkt daarbij aan het geval dat de benadeelde de zaak reeds had verkocht voor een prijs die ligt boven de marktwaarde.
A.T. Bolt, ‘Wijze van schadeberekening. HR 12 april 1991, NJ 1991, 434 (Unico BV – Harteman Vastgoed BV)’, Kwartaalbericht Nieuw BW 1991, p. 135.
Zie HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786, NJ 2005/76 m.nt. C.J.H. Brunner (N./Hiddema), rov. 3.6 en voor een toepassing op een Peugeot 504TI uit 1975 die als ‘klassieker’ wordt gezien Hof Arnhem 3 mei 2005, ECLI:NL:GHARN:2005:AT5459, NJF 2005/289, rov. 4.3.
H.J. Zijlstra, ‘Regeling zaakschaden’, in R. Ph. Elzas e.a. (red.), Handboek Schaderegeling Motorrijtuigen, Alphen aan den Rijn: Samsom 2011, nr. 4: Schaderegeling op basis van totaal verlies (710-15 tot en met 710-16), R.A. Salomons, Schadevergoeding: zaakschade, Mon.BW, Deventer: Kluwer 1993, nr. 20 die wijst op de verzekeringspraktijk en J.M. Barendrecht, P.A.N.J. Damen, F.J.M. Hendrikx en J. Stekelenburg, in J.M. Barendrecht en H.M. Storm, Berekening van schadevergoeding, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 66 e.v. Zie bijvoorbeeld Hof Arnhem 3 mei 2005, ECLI:NL:GHARN:2005:AT5459, NJF 2005/289, rov. 4.1, Rb. Leeuwarden 8 maart 2006, ECLI:NL:RBLEE:2006:AY8680, rov. 5.5 en S.D. Lindenbergh, ‘Abstracties bij vaststelling van schade’, in Abstracte schadeberekening, preadvies VASR, Deventer: Kluwer, 2013, p. 7.
J.M. Barendrecht, P.A.N.J. Damen, F.J.M. Hendrikx en J. Stekelenburg, in J.M. Barendrecht en H.M. Storm, Berekening van schadevergoeding, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 68.
Zie J.M. Barendrecht, P.A.N.J. Damen, F.J.M. Hendrikx en J. Stekelenburg, in J.M. Barendrecht en H.M. Storm, Berekening van schadevergoeding, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 68-69 die er tevens op wijzen dat eventueel bij de aftrek een afschrijvingsmethode kan worden toegepast.
De verzoeker in cassatie kan zich immers ook baseren op feiten die in de vorige instantie zijn gesteld en door de rechter in het midden zijn gelaten. Dit beginsel van de hypothetische feitelijke grondslag berust op de gedachte dat de bestreden uitspraak ook stand moet kunnen houden wanneer de door de in het ongelijk gestelde partij aangevoerde en door de rechter in het midden gelaten stellingen juist zijn. Zie Asser Procesrecht/E. Korthals Altes en H.A. Groen, Cassatie in burgerlijke zaken, Deventer: Kluwer 2015, nr. 284.
Memorie van antwoord, p. 3, middelste alinea onder verwijzing naar het taxatierapport van [betrokkene 2] en de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] die als productie 3 respectievelijk 6 bij conclusie van antwoord zijn overgelegd.
Beroepschrift 14‑09‑2015
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE IN EEN ARUBAANSE ZAAK
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [verzoeker], wonende op Aruba aan de [adres] [woonplaats], verder te noemen ‘[verzoeker]’, in deze zaak woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Statenlaan 28 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad de Nederlanden mr. H.J.W. Alt, die door hem ten deze tot zijn advocaat wordt gesteld en als zodanig dit verzoekschrift ondertekent en indient;
dat gerequestreerden te dezen zijn:
- 1.
de vennootschap naar vreemd recht NEW INDIA ASSURANCE CO. LTD, mede kantoorhoudende op Aruba aan de J.E. Irasquin Boulevard 14 Oranjestad;
- 2.
de naamloze vennootschap NEW INDIA ASSURANCE REPRESENTATIVE N.V. gevestigd op Aruba aan de J.E. Irasquin Boulevard 14 Oranjestad;
hierna in enkelvoud te noemen ‘New India’ voor wie in hoger beroep als advocaat is opgetreden mr. A.E Barrios (Brown advocaten) te Oranjestad aan de Caya Dr. J.E.M. Arends 12 (P.O. Box 651).
dat dit verzoekschrift strekt tot het instellen van cassatie tegen het vonnis van het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba d.d. 16 juni 2015 gewezen onder nummer EJ 1593/08-H135/11 Ghis 71034-AR 792/13 H 391/14, waarvan een afschrift aan dit verzoekschrift wordt gehecht, tussen [verzoeker] als appellant en New India als geïntimeerden.
dat de [verzoeker] daartoe aanvoert aan het navolgende:
Middel van cassatie:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het Hof in het vonnis van 16 juni 2015 heeft overwogen als daarin vermeld om navolgende, ook in onderling verband te lezen redenen.
1. Kern van de zaak
1.1
Op 24 april 2012 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij een verzekerde van New India de taxi van [verzoeker], een ‘well maintained’, dus goed onderhouden1. 4 cilinder 2008 Honda Accord EXL, total loss heeft gereden.
1.2
New India hanteert ter vaststelling van de schade een forfaitaire methode, die in de aangevallen uitspraak (rov. 4.4) wordt omschreven als ‘afschrijvingsmethode’ en ziet er als volgt uit. De cataloguswaarde van AFL 72.500 wordt met 30% verminderd voor het eerste jaar, 15% voor het tweede jaar en een (gedeelte van) 10% voor het (gedeelte van het) derde jaar.2.
1.3
[verzoeker] heeft daartegen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep tegen aangevoerd dat hij voor de aldus via die forfaitaire regeling berekende schade-uitkering niet in staat is eenzelfde auto van hetzelfde merk en hetzelfde bouwjaar kan verkrijgen, zodat in zijn visie hij dan dus per saldo in een slechtere positie komt te verkeren dan vóór het ongeval.3. Hij heeft in Reference 2 bij memorie van grieven uitvoerig gedocumenteerd wat het hem kost om eenzelfde auto van hetzelfde merk en hetzelfde bouwjaar te verkrijgen.
1.4
Het hof bekrachtigt echter op dit punt de vonnissen van het Gerecht in Eerste Aanleg
1.5
[verzoeker] voert tegen het vonnis de navolgende klachten aan.
2. Klachten
2.1
Rechtens onjuist, althans zonder nadere motivering is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd het oordeel van het hof in het vonnis van 16 juni 2015 oordeelt in rov 4.4 en 4.5:
‘4.4
Ter vaststelling van de schade, bestaande uit het verlies van de auto, heeft New India een ‘afschrijvingsmethode’ gehanteerd. De cataloguswaarde (hier Afl 72.500) is verminderd met 30% voor het eerste jaar, 15% voor het tweede jaar en (een gedeelte van) 10% voor het (gedeelte van het) derde jaar (zie het Survey-report, productie 3 bij conclusie van antwoord);deze methode is door het GEA gevolgd (eindvonnis rov. 2.4). Het hof begrijpt uit het dossier dat het een algemeen gangbare methode is in Aruba. Het hof heeft hiertegen geen bedenkingen. Schade aan een auto komt veelvuldig voor en vergt daarom bij uitstek een snelle afwikkeling naar uniforme maatstaven. Een zodanige afwikkeling wordt bevorderd door het hanteren van een gestandaardiseerd systeem waarover in de desbetreffende branche overeenstemming bestaat en waarin geen rekening wordt gehouden met omstandigheden van het concrete geval. Aldus kan snel na het ontstaan van de schade de schade naar objectieve maatstaven worden vastgesteld (zie mutatis mutandis HR 26 oktober 2012, ECLI:HR:2012:BX0357, NJ 2013/219). Dat uit het door [verzoeker] overgelegde Kelly Blue Book mogelijk een andere waarde volgt doet daaraan niet af. Die catalogus is uitgegeven in de Verenigde Staten en is bestemd voor de Amerikaanse automarkt.
4.5
Het kan zijn dat in het kleine Aruba voor de aldus vastgestelde dagwaarde niet eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar kan worden verkregen, maar [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in redelijkheid noodzakelijk is dat hij eenzelfde auto, van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, terugkrijgt.’
en de daarop voortbouwende rovv. 4.8 t/m 4.10 en het dictum (rov. 5). Dit om navolgende, ook in onderling verband te lezen redenen.
2.1.1
Uitgangspunt is dat door het toekennen van schadevergoeding de benadeelde in de toestand wordt gebracht waarin hij zou verkeren als de schadetoebrengende gebeurtenis niet had plaats gevonden. Het vaststellen van de omvang van de schadevergoeding geschiedt, in het onderhavige geval, op grond van 6:97 NABW, dat gelijkluidend is aan art. 6:97 BW. Uitgangspunt is dat schade in beginsel concreet wordt begroot, zie bijvoorbeeld HR 5 december 2008, NJ 2009, 387, m.nt. JBMV:
‘Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval.’
2.1.2
Om doelmatigheidsredenen wordt schade ook wel abstract berekend. Ook dit is een poging om zoveel mogelijk de werkelijke waarde te vergoeden. Wanneer de benadeelde meer schade heeft geleden dan de abstract berekende, kan hij dit meerdere ook vorderen of kiezen voor een concrete berekening. De abstract berekende schade wordt wel als minimum beschouwd. Zie Spier en Hartlief Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, 6e druk , nr. 207 en 208 en Asser Hartkamp Sieburgh, 6-II, nr 37:
‘Het grote voordeel van deze methode ligt in haar doelmatigheid, terwijl zij in de meeste der genoemde gevallen ook tot redelijke resultaten voert. Op deze gronden wordt zij dan ook verdedigd door Bloembergen, diss. 1965, nr 35. Als principieel bezwaar ertegen kan echter worden aangevoerd, dat zij moeilijk in overeenstemming kan worden gebracht met het vooropgezette beginsel, dat de in werkelijkheid geleden schade moet worden vergoed. Bovendien wordt de methode in die zin niet consequent toegepast, dat de daarmede berekende schade als een minimum wordt beschouwd; kan de schudeiser aantonen, dat zijn schade groter is dan de objectieve schade, dan kan hij de werkelijk geleden — dus op subjectieve wijze berekende — schade vorderen.’
Zaaksbeschadiging
2.1.3
In het arrest HR 7 mei 2004, NJ 2005, 76 is het volgende bepaald. De eigenaar van een zaak die wordt beschadigd, lijdt door die beschadiging reeds voor en onafhankelijk van herstel daarvan in zijn vermogen een nadeel, gelijk aan de waardevermindering van de zaak. Indien het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, zal het geldbedrag waarindeze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zijn aan de — naar objectieve maatstaven berekende — met het herstel gemoeide kosten. Is de onrechtmatig beschadigde zaak een gebouw, dan heeft de eigenaar daarvan in beginsel aanspraak op herstel, welk herstel ook verantwoord kan zijn indien de daarmee gemoeide kosten het bedrag van de waardevermindering overtreffen. Of dat het geval zal zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de functie van de zaak voor de eigenaar, de mogelijkheid elders een gelijkwaardige zaak te verwerven, alsmede de mate waarin de kosten van herstel het bedrag van de waardevermindering overtreffen. Het voorgaande geldt in beginsel ook indien het desbetreffende gebouw niet slechts is beschadigd maar ook geheel en al verloren is gegaan. Het vorenstaande is anders indien de desbetreffende zaak een exemplaar is zonder eigen, individueel bepaalde, kenmerken, van een soort waarvoor een voor het publiek toegankelijke markt bestaat. In een zodanig geval zal de eigenaar van de zaak door het verlies van de zaak een nadeel in zijn vermogen lijden dat in het algemeen moet worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies (de marktwaarde). De omvang van de schade dient te worden berekend naar het moment waarop zij wordt geleden, waaraan niet afdoet dat onder omstandigheden gebeurtenissen van later datum kunnen meebrengen dat van de getroffen eigenaar in redelijkheid kan worden verlangd dat hij zijn aanspraak beperkt.
Tot zover de samenvatting van voormeld arrest. Hier spreekt dus duidelijk de grondgedachte uit dat door het toekennen van schadevergoeding de benadeelde in de toestand wordt gebracht waarin hij zou verkeren als de schadetoebrengende gebeurtenis niet had plaats gevonden.
Zaaksbeschadiging van een auto
2.1.3
Is dat laatste nu anders wanneer het gaat om schade aan een auto? [verzoeker] meent van niet. Het hof past in onderhavige zaak in rov. 4.4 ten onrechte mutatis mutandis het arrest HR 26 oktober 2012, NJ 2013, 219, m. nt. MMM toe. In dit arrest ging het om Athlon die schade heeft aan een aan haar toebehorende leaseauto. Deze schade moet door Reaal worden vergoed. De schadeberekening geschiedt abstract aan de hand van het zogenaamde Audatex-systeem waarin standaardprijzen voor onderdelen en een standaardtarieven worden gehanteerd. Het blijkt echter dat Athlon korting heeft gekregen op de uurtarieven. Daaruit volgt volgens de verzekeraar Reaal, die de schade moet betalen, dat Athlon per saldo minder schade heeft, dan er volgens dit systeem met standaardprijzen uitkomt. Reaal vordert dan ook in een proefprocedure een verklaring voor recht dat zij slechts de daadwerkelijk aan Athlon in rekening gebrachte kosten hoeft te vergoeden, dus alleen de uurtarieven minus de korting. De Hoge Raad overweegt:
‘3.6.1.
Ingevolge art. 6:97 BW dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Volgens vaste rechtspraak zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zijn aan de — naar objectieve maatstaven berekende — kosten die met het herstel zijn gemoeid (vgl. HR 7 mei 2004, LJN AO2786, NJ 2005/76).
De aard van zodanige schade rechtvaardigt dat de rechter bij het begroten daarvan in beginsel abstraheert van omstandigheden die de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffen. Met het oog op de hanteerbaarheid van de schadeberekening bij zaaksbeschadiging dient terughoudendheid te worden betracht met het aanvaarden van uitzonderingen op het voormelde uitgangspunt.
3.6.2.
Het onderhavige geval betreft schade aan een auto. Dergelijke schade komt veelvuldig voor en vergt daarom bij uitstek een snelle afwikkeling naar uniforme maatstaven. Een zodanige afwikkeling wordt bevorderd door het hanteren van een forfaitair systeem waarover in de desbetreffende branche overeenstemming bestaat, zoals het geval is met het in dit geval gebruikte Audatex-systeem. In overeenstemming met het hiervoor in 3.6.1 vermelde uitgangspunt houdt dit systeem geen rekening met omstandigheden van het concrete geval en is het in hoge mate gestandaardiseerd. Dat geldt ook voor de uurtarieven die bij reparatie worden gehanteerd, welke tarieven direct bij de schadecalculatie door het desbetreffende autoherstelbedrijf worden opgegeven en door een onafhankelijke deskundige worden getoetst.
Aldus kan snel na het ontstaan van de schade, en ongeacht of de schade daadwerkelijk wordt hersteld, inzicht in de herstelkosten worden verkregen, waarmee in beginsel ook de naar objectieve maatstaven berekende waardevermindering van de beschadigde auto komt vast te staan.
3.7.
Het volgen van het standpunt van Reaal zou bij zaaksbeschadiging van auto's een onzeker element in de schadeberekening brengen. Indien korting is verkregen, of daartoe wellicht de mogelijkheid bestaat, zou dan immers — achteraf — in voorkomende gevallen ter discussie kunnen komen te staan of sprake is van de door Reaal bedoelde bijzondere situatie die verband houdt met marktpositie en bedrijfsvoering. Het toelaten van een dergelijke discussie bij individuele schadegevallen zou te zeer afbreuk doen aan de snelle, eenvoudige en uniforme afwikkeling die juist bij dit soort zaakschades wenselijk is en in de praktijk wordt gebezigd. Bovendien zou het volgen van dit standpunt tot problemen van afgrenzing met andere soortgelijke gevallen leiden, waardoor afbreuk zou worden gedaan aan de hanteerbaarheid van de schadeberekening bij zaaksbeschadiging. Daarom dient de door Reaal bepleite nuancering van de hand te worden gewezen. Het ligt veeleer op de weg van de betrokken marktpartijen om binnen de gehanteerde forfaitaire berekeningsstelsels eventueel aparte categorieën op te nemen.’
De Hoge Raad oordeelt — kort gezegd — dat het onwenselijk is dat het toelaten van een discussie van de door Reaal bedoelde bijzondere situatie die verband houdt met marktpositie en bedrijfsvoering van Athlon te zeer afbreuk doen aan de snelle, eenvoudige en uniforme afwikkeling die juist bij dit soort zaakschades wenselijk is en in de praktijk wordt gebezigd. Bovendien zou het volgen van dit standpunt tot problemen van afgrenzing met andere soortgelijke gevallen leiden, waardoor afbreuk zou worden gedaan aan de hanteerbaarheid van de schadeberekening bij zaaksbeschadiging. Daarom wijst de Hoge Raad de door Reaal bepleite nuancering van de hand. Volgens de Hoge Raad ligt het veeleer op de weg van de betrokken marktpartijen om binnen de gehanteerde forfaitaire berekeningsstelsels eventueel aparte categorieën op te nemen. Athlon krijgt dus de volledige schade vergoed, hetgeen naar de stelling van Reaal dus meer is dan Athlon daadwerkelijk heeft geleden.
2.1.4
In onderhavige zaak is sprake — nog los van de vraag of er sprake is van een dergelijk ‘forfaitair systeem waarover in de desbetreffende branche overeenstemming bestaat’, waarover een aparte klacht zal worden geformuleerd — sprake van de spiegelbeeldsituatie: de benadeelde krijgt slechts een zodanig bedrag vergoed dat hij — naar in cassatie op basis van rov. 4.5 als hypothetisch feitelijke grondslag moet worden uitgegaan — niet in staat is om eenzelfde auto van hetzelfde merk met hetzelfde bouwjaar terug te kopen.4. Daarin ligt besloten dat de forfaitaire berekening van de schade, zoals door New India gehanteerd en door het hof overgenomen, tot een (forfaitaire) uitkomst leidt tot een situatie, waarin [verzoeker] in een slechtere toestand wordt gebracht dan waarin hij zou verkeren als de schadetoebrengende gebeurtenis niet had plaats gevonden. Hij kan immers niet eenzelfde auto van hetzelfde merk met hetzelfde bouwjaar terugkopen. Dat strookt niet met het in onderdeel 2.1.1 vermelde beginsel van het schadevergoedingsrecht dat de benadeelde in de toestand wordt gebracht waarin hij zou verkeren als de schade toebrengende gebeurtenis niet had plaats gevonden. In zoverre is het arrest HR 26 oktober 2012, NJ 2013, 219 hetzij hier niet van toepassing, hetzij verdient dat arrest nuancering. Reeds hierom getuigt het oordeel van het hof in rovv. 4.4 en 4.5 van een onjuiste rechtsopvatting, althans is het oordeel zonder nadere toelichting onbegrijpelijk.
2.1.5
In dat kader zoekt [verzoeker] aansluiting bij de algehele lijn van Uw Raad, dat vuistregels en fictieve rekenregels moeten wijken wanneer er door een benadeelde een beroep op de werkelijke situatie wordt gedaan, zoals in het familierecht bijvoorbeeld HR 3 september 2010, NJ 2010/473:
‘3.3
Het hof heeft in rov. 4.4 overwogen dat als uitgangspunt voor de behoefte van een onderhoudsgerechtigde geldt dat deze wordt bepaald aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen van de echtgenoten op het moment dat zij uiteen gingen. Het hof hanteerde daarbij als norm dat de huwelijksgerelateerde behoefte 60% van het voormalige netto gezinsinkomen (in de laatste drie jaren) bedraagt, en stelde aldus (in rov. 4.7) de behoefte van de vrouw vast op een bedrag van € 17.466,-- netto per maand.
3.4
Dit oordeel, in het bijzonder wat betreft het forfaitaire uitgangspunt, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde (HR 19 december 2003, nr. R03/040, LJN AM2379, NJ 2004, 140). Door 60% van het vroegere netto gezinsinkomen als (enige) maatstaf te hanteren, heeft het hof miskend dat de behoefte aan alimentatie in redelijkheid moet worden bepaald met inachtneming van alle door partijen aangevoerde relevante omstandigheden als voormeld.’
en in het arbeidsrecht ten aanzien van artikel 7:681(oud) BW bijvoorbeeld: HR 27 november 2009 ECLI:NL:HR:2009:BJ6596 ([eiseres]/[verweerder]):
‘4.3
Voorts heeft het hof miskend dat een vergoeding op grond van art. 7:681 lid 1 een ander karakter heeft dan de vergoeding die de rechter ingevolge art. 7:685 lid 8 BW kan toekennen. In het eerste gevat moet de rechter de vergoeding begroten als schade die de werknemer als gevolg van het kennelijk onredelijk ontslag heeft geleden, terwijl bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verandering in de omstandigheden een vergoeding naar billijkheid kan worden toegekend. Het verschil in de wijze waarop deze vergoedingen onderscheidenlijk worden bepaald, hangt samen met de aard van de procedure. In het geval van art. 7:685 gaat het om een procedure die is gericht op een spoedige beslissing in één instantie, waarin de rechter op basis van hetgeen hem aannemelijk voorkomt, beoordeelt of de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen en, zo ja, of het billijk voorkomt een vergoeding toe te kennen. De beoordeling of sprake is van kennelijk onredelijk ontslag in de zin van art. 7:681 daarentegen vindt plaats in een gewone procedure, waarin de regels van het bewijsrecht gelden, en de hoogte van de vergoeding wordt in deze procedure vastgesteld aan de hand van door de rechter op basis van de aangevoerde stellingen vast te stellen feiten en na een afweging van de omstandigheden aan de zijde van beide partijen, waarbij de gewone regels omtrent de begroting van schade(vergoeding) van toepassing zijn. Bij kennelijk onredelijk ontslag is de hoogte van de toe te kennen vergoeding bovendien gerelateerd aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever in zijn verplichting als goed werkgever te handelen, en aan de daaruit voortvloeiende (materiële en immateriële) nadelen voor de werknemer.
4.4
Bij het voorgaande dient bedacht te worden dat de kantonrechtersformule, zoals deze in de praktijk wordt gehanteerd, een op harmonisering van ontbindingsvergoedingen gerichte globale berekeningswijze aan de hand van een beperkt aantal factoren vormt, en dat het de rechter vrijstaat een andere berekeningswijze te volgen als hij daartoe in de omstandigheden van het geval aanleiding vindt. Bij kennelijk onredelijk ontslag moet de rechter zich evenwel steeds nauwkeurig rekenschap geven van de concrete omstandigheden en factoren die de hoogte van de vergoeding bepalen, en dient hij daarvan in zijn beslissing ook verantwoording af te leggen op zodanige wijze dat voldoende inzicht wordt gegeven in de afweging die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding heeft geleid.
4.5
De uitkomst van de kantonrechtersformule kan daarom niet dienen als een algemeen uitgangspunt voor de bepaling van een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Ook het toepassen van een generieke korting op de uitkomst van de berekening van een vergoeding volgens deze formule als noodzakelijke correctie daarop verdraagt zich niet met de wijze waarop de rechter in geval van kennelijk onredelijk ontslag een vergoeding dient te bepalen.
4.6
Hoewel de door het hof beoogde voorspelbaarheid van dit soort van frequent voorkomende beslissingen, mede in verband met de rechtszekerheid, een belangrijk gezichtspunt is, kan ook daarin niet een rechtvaardiging worden gevonden voor het hanteren van een zo globale maatstaf dat afbreuk wordt gedaan aan de hiervoor uiteengezette aard van de vergoeding en de daarmee samenhangende wijze van begroting ervan. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de voorspelbaarheid van beslissingen waarbij deze vergoeding wordt toegekend, in belangrijke mate afhankelijk is van het inzicht dat de rechter geeft in de wijze waarop deze beslissingen tot stand zijn gekomen, met name wat betreft de factoren die bij de bepaling van de vergoeding een rot spelen. Daarbij is overigens denkbaar dat de rechters die over deze vergoedingen beslissen, een zekere mate van harmonisatie tot stand brengen door de van belang zijnde factoren duidelijk te benoemen en door inzichtelijk te maken welke financiële gevolgen in soortgelijke gevallen eventueel aan de verschillende factoren kunnen worden verbonden, zonder dat zij één bepaalde algemene formule als vuistregel hanteren.’
2.1.6
Aldus heeft het hof in rov. 4.4 en 4.5, door slechts de schade toe te wijzen gebaseerd op wat het hof in rov. 4.4. aanduidt als de ‘afschrijvingsmethode’, ook vanuit dit perspectief blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, doordat het een fictieve berekeningsmethode hanteert, waarvan, blijkens rov. 4.5 in cassatie als hypothetisch feitelijke grondslag moet worden uitgegaan, niet in staat is om in het kleine Aruba eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar te kopen. Weliswaar is het toe te juichen dat (en dat is kennelijk de portee van het arrest HR 26 oktober 2012, NJ 2013, 219) verzekeraars de pas wordt afgesneden om bij door de branche vastgestelde en op basis van kostprijs vastgestelde standaardbedragen voor reparatie, te stellen dat de reparatieschade minder zou zijn, maar het kan en mag niet zo zijn dat een partij die in het geval van het geheel verloren gaan van een auto aantoonbaar in werkelijkheid meer schade heeft geleden, met die schade moet blijven zitten omwille van het enkele feit dat uit een fictieve berekening een lager bedrag blijkt en er geen rekening kan en mag worden gehouden met de omstandigheden van het geval (rov. 4.4). In een dergelijk geval moet de benadeelde partij op zijn minst in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs tegen die fictieve berekening te leveren om aldus zijn werkelijke schade vergoed te krijgen en aldus in de toestand te worden gesteld waarbij hij vóór het ongeval verkeerde. Ook hier geldt dat de schade primair concreet moet worden berekend. Er is in dit geval, anders dan het hof stelt, geen enkele aanleiding of noodzaak om niet de omstandigheden van het geval mee te nemen. Dat moet, wanneer het gaat om het bepalen van het bedrag dat nodig is om een ‘well maintained Honda Akkord EXL 2008’, aan de hand van de concrete marktwaarde, dat wil zeggen dat bedrag waarvoor de [verzoeker] daadwerkelijk een ‘well maintained Honda Akkord EXL 2008’ kn terugkopen.5. Het hof heeft dit hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.7
Het hof refereert in de eerste volzin van rov. 4.5 aan ‘het kleine Aruba’ waarin ‘het kan zijn dat voor de aldus gestelde dagwaarde niet eenzelfde auto van hetzelfde merk en hetzelfde bouwjaar kan worden verkregen. In die overweging ligt besloten dat — uitgaande van de juistheid van die stelling — als hypothetisch feitelijke grondslag in cassatie — dat men is aangewezen op import uit het buitenland, bijvoorbeeld uit Amerika.6. In dat kader is het dan ook rechtens onjuist en onbegrijpelijk dat het hof in rov. 4.4 overweegt dat niet van belang is dat uit de overgelegde Kelly Blue Book een andere waarde volgt (dat dit zo is moet eveneens als hypothetisch feitelijke grondslag in cassatie worden aangenomen). Weliswaar is juist dat die catalogus is uitgegeven in Verenigde Staten en bestemd is voor de Amerikaanse automarkt, maar indien de Arubaanse automarkt is aangewezen op import uit Amerika is die prijs dus rechtstreeks van invloed op het bedrag dat [verzoeker] moet neertellen om in het kleine Aruba eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar te kopen. Aldus is die prijs weldegelijk relevant voor de vaststelling van de schade en dient die prijs juist wel te worden meegenomen, temeer nu New India nergens heeft aangegeven dat [verzoeker] via een andere route goedkoper een eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar kon terugkopen.7. Het hof heeft dit alles hetzij miskend het zijn heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.8
Het hof miskent bovendien in rov. 4.4 met zijn oordeel dat er sprake is van een ‘gangbare methode van taxeren op Aruba’ dat dit nog niet meebrengt dat daarom, ‘mutatis mutandis’ het arrest HR 26 oktober 2012, NJ 2013, 219, m. nt. MMM onverkort kan en mag worden toegepast. Allereerst is er geen sprake van een tussen de partij die de schade moet betalen (een verzekeraar) en een partij die de benadeelde schadeloos moet stellen (dat was in het Athlon arrest een branche van schadeherstelbedrijven) afgesproken standaardregeling op grond waarvan de benadeelde per saldo geen schade heeft geleden. Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn indien New India een standaardregeling met autodealers zou hebben dat die bij een total loss op kosten van de verzekering eenzelfde auto van hetzelfde merk met hetzelfde bouwjaar leveren. Dan wordt de benadeelde (los van eventuele kosten voor een tijdelijke vervangende auto) geheel schadeloos gesteld omdat die in de situatie wordt geplaatst zoals die was vóór het ongeval. Dat taxateurs een door een verzekeringsmaatschappij geaccepteerde en mogelijk op Aruba gangbare methode gebruiken, wil nog niet zeggen dat de partij die de schade heeft geleden daarmee automatisch ook volledig schadeloos wordt gesteld. Indien het hof dat niet heeft miskend heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven
2.1.9
Bovendien is een dergelijk forfaitair systeem als in HR 26 oktober 2012, NJ 2013, 219, m. nt. MMM ook om andere reden niet bruikbaar in het geval een auto total loss wordt verklaard. Als gezegd gaat het Athlon-arrst over een systeem waarbij afspraken zijn gemaakt tussen schadebedrijven en verzekeraars dat bepaald soort schades voor vastgestelde bedragen door die schadebedrijven worden gerepareerd. De benadeelde heeft dus de keuze om zijn auto voor dat bedrag weer in de staat de doen herstellen zoals die voor het schadetoebrengend voorval was of de schade ongerepareerd laten en de aldus bepaalde schade te accepteren bij wijze van waardevermindering. Dat is dus iets anders dan een methode van taxeren bij een auto die total loss is verklaard. Aan de hand van dit arrest wordt hierna verder uitgewerkt dat het bewuste arrest specifiek is toegerust op reparatieschade. In rov. 3.6.1 wordt overwogen onderstreept door mij-HJWA:
‘3.6.1.
Ingevolge art. 6:97 BW dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Volgens vaste rechtspraak zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zijn aan de — naar objectieve maatstaven berekende — kosten die met het herstel zijn gemoeid (vgl. HR 7 mei 2004, LJN AO2786, NJ 2005/76).
De aard van zodanige schade rechtvaardigt dat de rechter bij het begroten daarvan in beginsel abstraheert van omstandigheden die de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffen. Met het oog op de hanteerbaarheid van de schadeberekening bij zaaksbeschadiging dient terughoudendheid te worden betracht met het aanvaarden van uitzonderingen op het voormelde uitgangspunt.’
Dit arrest ziet dus op de vaststelling van schade als gevolg van beschadiging die door reparatie ongedaan kan worden gemaakt. Ten opzichte daarvan dient terughoudendheid te worden betracht, nu het Audatex systeem vaste, door de branche gehanteerde tarieven zijn voor reparatie. Zie de daaropvolgende overweging (vet en onderstreept door hij-HJWA)::
3.6.2.
Het onderhavige geval betreft schade aan een auto. Dergelijke schade komt veelvuldig voor en vergt daarom bij uitstek een snelle afwikkeling naar uniforme maatstaven. Een zodanige afwikkeling wordt bevorderd door het hanteren van een forfaitair systeem waarover in de desbetreffende branche overeenstemming bestaat, zoals het geval is met het in dit geval gebruikte Audatex-systeem. In overeenstemming met het hiervoor in 3.6.1 vermelde uitgangspunt houdt dit systeem geen rekening met omstandigheden van het concrete geval en is het in hoge mate gestandaardiseerd. Dat geldt ook voor de uurtarieven die bij reparatie worden gehanteerd, welke tarieven direct bij de schadecalculatie door het desbetreffende autoherstelbedrijf worden opgegeven en door een onafhankelijke deskundige worden getoetst.
Aldus kan snel na het ontstaan van de schade, en ongeacht of de schade daadwerkelijk wordt hersteld, inzicht in de herstelkosten worden verkregen, waarmee in beginsel ook de naar objectieve maatstaven berekende waardevermindering van de beschadigde auto komt vast te staan.’
Daarbij komt dat de Hoge Raad door het (hier vetgedrukte) ‘in beginsel’ ook de mogelijkheid openlaat voor afwijkingen en dus voor maatwerk.
Ook de daaropvolgende rechtsoverweging ziet weer uitsluitend op reparatieschade als gevolg van beschadiging aan auto's (onderstreept door mij-HJWA):
‘3.7.
Het volgen van het standpunt van Reaal zou bij zaaksbeschadiging van auto's een onzeker element in de schadeberekening brengen. Indien korting is verkregen, of daartoe wellicht de mogelijkheid bestaat, zou dan immers — achteraf — in voorkomende gevallen ter discussie kunnen komen te staan of sprake is van de door Reaal bedoelde bijzondere situatie die verband houdt met marktpositie en bedrijfsvoering. Het toelaten van een dergelijke discussie bij individuele schadegevallen zou te zeer afbreuk doen aan de snelle, eenvoudige en uniforme afwikkeling die juist bij dit soort zaakschades wenselijk is en in de praktijk wordt gebezigd. Bovendien zou het volgen van dit standpunt tot problemen van afgrenzing met andere soortgelijke gevallen leiden, waardoor afbreuk zou worden gedaan aan de hanteerbaarheid van de schadeberekening bij zaaksbeschadiging. Daarom dient de door Reaal bepleite nuancering van de hand te worden gewezen. Het ligt veeleer op de weg van de betrokken marktpartijen om binnen de gehanteerde forfaitaire berekeningsstelsels eventueel aparte categorieën op te nemen.’
De Hoge Raad oordeelt dus dat een verzekeraar in een individueel geval dus niet mag pingelen bij reparatieschades omdat een partij kortingen kan bedingen en dat ‘betrokken marktpartijen’ (naar mag worden aangenomen schadeherstelbedrijven en verzekeraars) daar dan maar aparte afspraken in de vorm van aparte categorieën moeten opnemen.
De achterliggende gedachte bij reparatieschade is — naar valt te worden aangenomen — dat dit door de branche vastgestelde bedragen zijn waarvoor een schade aan een auto kan worden gerepareerd. Daarmee wordt de benadeelde partij dus in de situatie gebracht waarin hij zich bevond vóór het schadeveroorzakende voorval. Hij kan er dan voor kiezen om de auto niet te laten repareren en in plaats daarvan de schadepenningen als vergoeding voor de waardevermindering aan te merken.
Deze situatie verschilt wezenlijk van de situatie waarin reparatie niet meer mogelijk is en de auto total loss wordt verklaard. In dat geval zijn er dus geen gestandaardiseerde bedragen voor reparatie voorhanden en is het enige bruikbare criterium wat het kost om een eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, aan te schaffen.8. Uitsluitend daarmee wordt de benadeelde partij in eenzelfde positie gebracht als vóór de schade toebrengende gebeurtenis en daarvoor zijn nu juist, anders dan het hof in rov. 4.4 overweegt, wel de omstandigheden van het geval in acht nemen.
Dat het om een ‘gangbare methode zou gaan’, waartegen het hof geen bedenkingen heeft doet daaraan niet af. Het e.e.a. betekent ook dat onbegrijpelijk is dat het hof ‘een gestandaardiseerd systeem waarover in de branche overeenstemming bestaat en waar geen rekening wordt gehouden met de concrete omstandigheden van het geval’ aanneemt. Waar immers de overeenstemming in de branche in het arrest ziet op afspraken waarvoor reparatieschade bij reparatiebedrijven kunnen worden gerepareerd, gaat het hier (uitsluitend) om een regeling die verzekeraars hanteren. Van overeenstemming met een andere contractspartij die ervoor zorgt dat de benadeelde in de toestand wordt gebracht waarin hij zich bevond voor het schadetoebrengend voorval is geen sprake.
Los daarvan zijn vastgestelde bedragen voor reparatie ook objectief beschouwd iets anders dan een taxatie. Bij een taxatie dienen nu juist alle omstandigheden van het concrete geval in acht te worden genomen, waarbij ook van invloed is of hoort te zijn de marktwaarde van de bewuste auto in het locale economische verkeer van Aruba, alsook de vraag of voor de op basis van een forfaitaire maatstaf berekende fictieve waarde in concreto overeenstemt met de reële marktwaarde. Daarvan moet mede deel uitmaken de vraag of voor de fictieve waarde daadwerkelijk een om een eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, aan te schaffen is.9.
Het e.e.a. betekent dat het hof uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting in rov 4.4 en daarop voortbouwend rov. 4.5 door deze uitspraak HR 26 oktober 2012, NJ 2013, 219, m. nt. MMM op onderstaande zaak van toepassing te verklaren (zelfs indien dat mutatis mutandis gebeurt).
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.10
Uit onderdelen 2.1.3 t/m 2.1.9 volgt dat het hof eveneens van een onjuiste opvatting uitgaat door te oordelen (en voor zijn oordeel van belang te achten) dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in redelijkheid noodzakelijk is dat hij eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar terugkrijgt. Immers het hof miskent daarmee het in 2.1.1 geformuleerde uitgangspunt dat door het toekennen van schadevergoeding de benadeelde in de toestand wordt gebracht waarin hij zou verkeren als de schade toebrengende gebeurtenis niet had plaats gevonden. In dat kader moet hij die schade vergoed krijgen waarmee hij wel eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar kan terugkopen. Slechts dan wordt hij in dezelfde positie geplaatst als voor het ongeval. Met een goedkopere auto lijdt hij naar de aard verlies omdat die auto na aanschaf niet opeens evenveel waard wordt als de auto die total loss is gereden. En als dat betekent — in casu kennelijk vanwege de bijzondere aard van de lokale markt — dat er verschil zit tussen de fictieve berekening op basis van afschrijving en de daadwerkelijk kostprijs van eenzelfde auto van hetzelfde merk en met hetzelfde bouwjaar, de daadwerkelijke kostprijs van de schade behoort te worden aangehouden. Dit klemt temeer daar het hier om een aansprakelijkheid gaat op basis van onrechtmatige daad. Het wordt [verzoeker] aangedaan en hij heeft geen contractuele band met New India op basis waarvan een bepaalde schadeberekening in een polis zou zijn overeengekomen.
2.2
Het slagen van één van de voorgaande klachten vitiëert ook de rovv. 4.6 t/m 4.10 en het dictum (rov. 5) die daarop voortbouwen.
3. Verzoek om schriftelijke toelichting
3.1
Omdat onderhavige zaak een zaak is die eindigt in een vonnis en op Aruba een dagvaardingsprocedure was, verzoekt [verzoeker] in aanmerking te komen voor het nemen van een schriftelijke toelichting en, zo nodig, een repliek.
Redenen waarom
Verzoeker tot cassatie zich wendt tot Uw Raad met het eerbiedig verzoek het vonnis van het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maartenen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba d.d. 16 juni 2015, gewezen onder nummer Ghis 71034 — AR 792/13- H 391/14, waartegen opgemelde middel is gericht, te vernietigen met zodanige verdere uitspraak als naar het oordeel van Uw Raad behoort te worden gegeven; Kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 14 september 2015
mr H.J.W. Alt
advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑09‑2015
Reference 1, p. 18 (verklaring Honda dealer)
Rov 4.4. van de aangevallen uitspraak verwijst daarbij naar het Survey rapport, overgelegd als productie 3 bij conclusie van antwoord.
Zie uitvoerig in hoger beroep Grievance A in het bijzonder punten 4, 14 en 15.
In het appelschrift (punt 2 t/m 17) heeft [verzoeker] in Grievance A aangevoerd dat hij weliswaar op het moment op tegen het oordeel dat als gevolg van de botsing [verzoeker] een goed onderhouden 4 cilinder 2008 Honda Accord EXL hebt verloren maar dat [verzoeker] voor de op basis van liet forfaitaire stelsel AFL 26.000,- vastgestelde schadebedrag vervolgens niet in staat is voor dat bedrag een zelfde vervangende 4 cilinder 2008 Honda Accord EXL te kopen. Volgens [verzoeker] komt hij op een tekort dat varieert tussen grofweg AFL 16.000,- en AFL 28.000,-., hetgeen hij vordert van New India. Hij wil daarmee in dezelfde situatie worden gebracht als van voor het ongeval.4
Zie memorie van grieven punt 6 B en C, 12 t/m 17.
In die Referance 2 p. 84 laatste volzin zegt [verzoeker]: ‘If we cannot find one here; there must be plenty in the USA’. Dat maakt het Kelly Blue Book relevant .Zie ook Reference 2 p. 39–63.
Terwijl in mvg punt 14 sub j verwijzend naar Reference 2, p. 84 (email van [verzoeker] aan mw. [betrokkene 5] regel 6 t/m 10 waarin hij met zoveel woorden zegt dat als zij een ‘well kept Honda Akkord 2008’ weet voor dat bedrag als de verzekeraar biedt hij er naar gaat kijken.) duidelijk wordt gesteld dat [verzoeker] heeft gevraagd aan New India aan te wijzen waar hij voor de geboden prijs een ‘well maintained Honda Akkord 2008’ kan kopen. In die Referance 2 p. 84 laatste volzin zegt hij: ‘If we cannot find one here; there must be plenty in the USA’. Dat maakt het Kelly Blue Book relevant.Zie ook Reference 2 p. 39–63.
Waarbij bovendien dan van belang is dat het kilometrage ook ongeveer hetzelfde is evenals motorinhoud, uitvoering etc. Een auto met slechts 30.000 km heeft een heel andere waarde dan een auto met 400.000 kilometer op de teller.
In dit verband wordt ook verwezen naar HR 13 december 1963 NJ 1964 NR. 449; VR 1964 NR.33, waaruit volgt dat de inruilwaarde ook van belang is.