Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/356
Justitiële samenwerking in strafzaken. Vermoeden van onschuld. Publieke verwijzingen naar schuld. Schikking tussen de openbaar aanklager en de dader van een strafbaar feit. Nationale rechtspraak waarin de verdachten die geen dergelijke schikking hebben getroffen, worden geïdentificeerd.
HvJ EU 05-09-2019, ECLI:EU:C:2019:670 (AH e.a. (Présomption d’innocence))
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
5 september 2019
- Magistraten
A. Arabadjiev, T. von Danwitz, C. Vajda
- Zaaknummer
C-377/18
- Conclusie
A-G H. Saugmandsgaard Øe
- Roepnaam
AH e.a. (Présomption d’innocence)
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:2019:670, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 05‑09‑2019
ECLI:EU:C:2019:491, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal), 13‑06‑2019
- Wetingang
Essentie
AH e.a.
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (bijzondere strafrechter, Bulgarije) bij beslissing van 31 mei 2018.
Justitiële samenwerking in strafzaken. Vermoeden van onschuld. Publieke verwijzingen naar schuld. Schikking tussen de openbaar aanklager en de dader van een strafbaar feit. Nationale rechtspraak waarin de verdachten die geen dergelijke schikking hebben getroffen, worden geïdentificeerd.
Artikel 4, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.