Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/342
Beleggingsfraude. Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd (art. 326 Sr) en deelname aan een criminele organisatie (art. 140 Sr). 1. Ten laste van verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 1 oktober 2000 t/m 22 juni 2001 schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Verjaring feit 2 gelet op verandering van wetgeving t.z.v. art. 326 Sr en art. 72 Sr? HR: art. 81 lid 1 RO.
HR 03-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:367
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
3 maart 2020
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
17/05574
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:367, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:206, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑01‑2020
Essentie
Beleggingsfraude. Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd (art. 326 Sr) en deelname aan een criminele organisatie (art. 140 Sr). 1. Ten laste van verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 1 oktober 2000 t/m 22 juni 2001 schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Verjaring feit 2 gelet op verandering van wetgeving t.z.v. art. 326 Sr en art. 72 Sr? HR: art. 81 lid 1 RO.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 november 2017, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.