Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/4.3.5.2.4
4.3.5.2.4 Bezwaring-II (vruchtgebruik op vorderingsrechten)
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS396904:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie daarover Parl. Gesch. Boek 3, p. 642 e.v.; Mon. Nieuw BW B10 (Kleijn), 1990; Pitlo/Reehuis, Hei-sterkamp, Goederenrecht, 2001, nrs. 678-705; Snijders/Rank-Berenschot, Goederenrecht, 2001, nrs. 596-627; Asser/Mijnssen/Van Dam/Van Velten, Zakelijke rechten, 2002, nrs. 261 e.v.; zie ook Kluwer Vermogensrecht (Mellema-Kranenbrug), art. 201-225.
In art. 475h lid 1 is overigens noch vruchtgebruik noch pandrecht met zoveel woorden genoemd. Zij worden in de MvT Inv. echter wel als de enige in aanmerking komende gevallen van bezwaring van een vorderingsrecht genoemd (vgl. Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 163).
Het is overigens opvallend dat de derde-beslagene ingevolge art. 476a lid 2 onder e alléén verplicht is opgave te doen van hem bekende pandrechten die op door het beslag getroffen goederen rusten, en niet ook van een hem bekend recht van vruchtgebruik.
159. Vruchtgebruik is geregeld in Titel 8 van Boek 3 (art. 201-225).1 De wet houdt geen definitie in wat onder vruchtgebruik verstaan dient te worden. Art. 3:201 bepaalt slechts dat vruchtgebruik het recht geeft
'om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten.'
Vruchtgebruik is aldus een beperkt genotsrecht dat kan rusten op alle goederen als bedoeld in art. 3:1, derhalve zowel op zaken als op vermogensrechten. Onder het oude recht kon vruchtgebruik alleen op zaken worden gevestigd (art. 803), terwijl omstreden was of ook een vorderingsrecht in vruchtgebruik kon worden gegeven. In het kader van dit boek zal uiteraard alleen (de vestiging van) vruchtgebruik op vorderingsrechten - die aan de hoofdgerechtigde tevens beslagdebiteur toebehoren (zie ook art. 3:210) - worden besproken. Voorzover bekend, komt het in de praktijk overigens niet of nauwelijks voor dat vorderingsrechten met vruchtgebruik worden 'bezwaard'2, zodat botsing met beslag op dat vorderingsrecht zich nog minder vaak zal voordoen.
Toegespitst op het in deze paragraaf centraal staande art. 475h lid 1 (eerste volzin), zal weer vastgesteld moeten worden, wanneer en op welke wijze vruchtgebruik op een vordering op naam 'ontstaat' (art. 3:202). Dat is - aldus deze bepaling - 'door vestiging of door verjaring'. Ingevolge art. 3:98 vinden op de vestiging van een beperkt recht op een goed, de regels omtrent overdracht van dat goed overeenkomstige toepassing. Voor vestiging van vruchtgebruik op een vordering op naam, dient derhalve overeenkomstig het bepaalde in art. 3:94 lid 1 te werk te worden gegaan: opmaken van een daartoe bestemde akte én mededeling daarvan aan de schuldenaar (door de hoofdgerechtigde of de beoogd vruchtgebruiker). Dit brengt met zich mee dat al hetgeen in § 43.5.2.2 over 'vervreemding' van een vordering op naam, in verhouding tot art. 475h lid 1 is opgemerkt, van overeenkomstige toepassing is op de vestiging van vruchtgebruik. Ook het recht van vruchtgebruik zal derhalve alleen aan de beslaglegger kunnen worden tegengeworpen, indien en voorzover óók de mededeling van de vestigingsakte aan de schuldenaar/derde-beslagene heeft plaats gevonden vóór de beslaglegging
Deze mededelingsplicht houdt noodzakelijk in, dat de derde-beslagene, anders dan bij stil pandrecht, volledig bekend is met het feit dat zijn schuldeiser - de beslagdebiteur/hoofdgerechtigde - zijn vordering op hem met vruchtgebruik heeft bezwaard. De derde is dan ook in staat om in zijn Verklaring aan de beslaglegger melding maken van het hem bekende vruchtgebruik, aangezien dat - aldus art. 476a lid 2 onder f - 'voor het vaststellen van de rechten van partijen dienstig' kan zijn.3 Het tijdstip waarop het vruchtgebruik 'is tot stand gekomen' (art. 475h lid 1) - vóór of ná het beslag - kan zo dus ook op vrij eenvoudige wijze tussen beslaglegger en derde worden vastgesteld. Voor de derde is een en ander met name ook van belang, in verband met de in art. 3:210 lid 1 aan de vruchtgebruiker gegeven bevoegdheid
'in en buiten rechte nakoming te eisen van aan het vruchtgebruik onderworpen vorderingen en tot het in ontvangst nemen van betalingen.'
De derde die desondanks aan een schuldeiser betaalt, die daarna beslag heeft gelegd, loopt dan ook het risico opnieuw aan de vruchtgebruiker te moeten betalen (art. 6:33). Deze problematiek is derhalve vergelijkbaar met die van betaling aan de beslaglegger ondanks een eerder gevestigd openbaar pandrecht (waarover hierna § 4.4.2.2).