Zie het vonnis van de politierechter te Middelburg d.d. 2 oktober 2007, gewezen in de strafzaak tegen [betrokkene 1], onder parketnummer 12/706162-07, alsmede het vonnis van de politierechter te Middelburg van dezelfde datum in de strafzaak tegen [betrokkene 2], onder parketnummer 12/706161-07.
HR, 19-04-2011, nr. 08/00944 B
ECLI:NL:HR:2011:BM0781
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-04-2011
- Zaaknummer
08/00944 B
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BM0781
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BM0781, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BM0781
ECLI:NL:HR:2011:BM0781, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BM0781
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑02‑2009
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2011/169
Conclusie 19‑04‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Aanvullende conclusie inzake:
[Verzoeker = klager]
1.
Bij beschikking van 21 december 2007 heeft de rechtbank te Middelburg het beklag van verzoeker, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van het geldbedrag van € 148.700,= aan verzoeker ongegrond verklaard.
2.
Namens verzoeker heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
In mijn conclusie van 6 april 2010 concludeerde ik tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker, omdat het beroep in cassatie niet binnen de bij wet voorgeschreven termijn is ingesteld.
4.
De vraag is vervolgens gerezen of de betekening van de bestreden beschikking aan verzoeker echter wel rechtsgeldig is geschied en zo ja, of de overschrijding van de beroepstermijn door verzoeker verontschuldigbaar is, nu de bestreden beschikking vermeldt dat
‘(…) door de klager binnen een maand na de betekening van deze beslissing beroep in cassatie [kan] worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (…)’.
5.
In deze zaak doen zich verscheidene kwesties voor die betrekking hebben op de vraag of verzoeker ontvangen dient te worden in zijn cassatieberoep. De eerste kwestie is reeds onder punt 4 genoemd: de rechtsgeldigheid van de betekening van de beschikking aan verzoeker en de eventuele verontschuldigbare termijnoverschrijding door verzoeker bij het instellen van het cassatieberoep. De tweede kwestie betreft de vraag of verzoeker überhaupt belang heeft bij het ingestelde beroep. Beide punten zullen worden besproken, maar eerst volgt een korte weergave van de feiten die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn.
6.
Verzoeker is een derde die stelt rechthebbende te zijn van het geldbedrag dat onder [betrokkene 1] (alias [B] alias [C]) in beslag is genomen. Ten aanzien van dit geldbedrag hebben de volgende handelingen in chronologische volgorde plaatsgehad:
- 1)
Op 2 oktober 2007 heeft de politierechter in de rechtbank te Middelburg vonnissen gewezen in de strafzaken tegen de verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Het geldbedrag van € 148.700,= dat onder [betrokkene 1] in beslag was genomen, is door de politierechter bij het vonnis, gewezen tegen [betrokkene 2], verbeurd verklaard;1.,2.
- 2)
Op 4 oktober 2007 is bij de rechtbank te Middelburg het namens verzoeker ingediende klaagschrift ex art. 552a Sv ontvangen, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van het geldbedrag aan verzoeker;
- 3)
Op 11 december 2007 is het klaagschrift van verzoeker door de raadkamer van de rechtbank te Middelburg behandeld;
- 4)
Op 14 december 2007 heeft [betrokkene 2] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter d.d. 2 oktober 2007 (zie onder 1))3.;
- 5)
Op 21 december 2007 heeft de rechtbank te Middelburg beschikking gewezen in de beklagzaak van verzoeker. Daarbij is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat de politierechter het geldbedrag reeds verbeurd had verklaard bij vonnis d.d. 2 oktober 2007;
- 6)
Op 28 december 2007 is de beschikking — volgens de akte van uitreiking ervan — uitgereikt op het adres Roelof Hartstraat 31 te Amsterdam, zijnde dit adres het kantooradres van de toenmalige raadsman van verzoeker, mr. J.P. Plasman;
- 7)
Op 15 januari 2008 heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld tegen de voornoemde beschikking;
- 8)
Op 29 april 2009 heeft het gerechtshof te 's‑Gravenhage arrest gewezen in de strafzaak tegen [betrokkene 2]. Hierbij is [betrokkene 2] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep;4.
- 9)
Op 14 mei 2009 is het hierboven genoemde arrest van het hof onherroepelijk geworden en daarmee ook het vonnis van de politierechter d.d. 2 oktober 2007.
7.
Ik begin met de bespreking van de vraag of verzoeker tijdig beroep in cassatie heeft ingesteld.
8.
Zoals gezegd houdt de akte van uitreiking van de beschikking in dat deze op 28 december 2007 is uitgereikt op het kantooradres van de toenmalige raadsman van verzoeker. Aldaar is de beschikking door een receptioniste in ontvangst genomen. Aan de akte van uitreiking van de beschikking is geen VIP-overzicht of GBA-overzicht omtrent verzoeker gehecht. Hierdoor kan niet worden nagegaan of ten behoeve van de betekening van de beschikking onderzoek is gedaan naar de feitelijke verblijfplaats en de adresgegevens van verzoeker.
9.
Op 15 januari 2009 heeft de griffie van de Hoge Raad, in verband met de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv, via het VIP-systeem een overzicht aangevraagd van de gegevens van verzoeker. Dit overzicht vermeldt dat de ‘opgeroepen’ persoon niet in het systeem is gevonden. Hieruit kan worden afgeleid dat verzoeker nooit ingeschreven is geweest in de Gemeentelijke Basis Administratie; een GBA-adres had hij ten tijde de betekening van de beschikking dan ook niet.
10.
Het vorenstaande sluit de mogelijkheid dat verzoeker op 28 december 2007, de dag van de betekening van de beschikking, in detentie zat echter niet uit. Voor alle zekerheid heb ik dan ook bij de Dienst Justitiële Inrichtingen een overzicht doen opvragen van de detentiegegevens van verzoeker over de periode 1 december 2007 tot en met 31 januari 2008. Ook dit overzicht vermeldt dat de ‘opgeroepen’ persoon niet in het systeem is gevonden. Hieruit volgt dat verzoeker op dag van betekening van de beschikking niet in detentie zat.
11.
De aan de Hoge Raad ingezonden stukken houden ook niet een adres in dat op de dag van de betekening van de beschikking wellicht kon gelden als feitelijke woon- of verblijfplaats van verzoeker in Nederland.
12.
In het dossier is voorts een drietal stukken aanwezig dat sterk doet vermoeden dat verzoeker op de dag van de betekening van de beschikking zijn woon- of verblijfplaats had in het buitenland.
Het eerste stuk betreft het proces-verbaal van de raadkamer van de rechtbank d.d. 11 december 2007. Dit proces-verbaal houdt — voor zover relevant — als mededeling van de raadvrouw van verzoeker in: ‘Het verkrijgen van informatie van […] cliënt neemt tijd in beslag doordat hij woonachtig is in Albanië.’
Het tweede stuk is een kopie van een faxbericht dat op 17 juli 2007 door verzoeker is ondertekend en aan diens toenmalige raadsman is gericht. Dit faxbericht houdt — voor zover relevant — als gegevens van verzoeker in: ‘I (…) [klager], (…) resident in [woonplaats], Albania’.
Het laatste stuk is de kopie van een afschrift van een bankrekening op naam van verzoeker, inhoudende de gegevens:
‘Adresa: [klager], Idriz
Qerret
Kavaje Albania
Tel: 06[001]’
13.
Raadpleging van de alom bekende zoekmachine ‘google maps’ leert dat Qerret een ‘stad’ is gelegen naast de ‘stad’ Kavaj(ë) in Albanië. Verzoeker was op de dag van de betekening van de beschikking kennelijk woonachtig in Albanië, maar zijn woon- of verblijfplaats was destijds niet bekend.
14.
Het namens verzoeker ingediende klaagschrift vermeldt intussen dat verzoeker ‘(…) voor deze aangelegenheid woonplaats [kiest] (…) ten kantore van mr. J.P. Plasman, die door hem bepaaldelijk is gevolmachtigd het klaagschrift te ondertekenen en in te dienen.’ Door ter zake van de beklagprocedure voor de rechtbank woonplaats te kiezen ten kantore van zijn raadsman heeft verzoeker te kennen gegeven oproepingen, beschikkingen en andere mededelingen in verband met deze procedure aldaar te willen ontvangen. Het kantooradres van verzoekers toenmalige raadsman dient mijns inziens dan ook te gelden als een door verzoeker opgegeven postadres.
15.
Al met al kan worden geconcludeerd dat verzoeker ten tijde van de betekening van de beschikking geen bekende woon- of verblijfplaats, maar wel een postadres had in Nederland.
16.
Wanneer de geadresseerde geen bekende woon- of verblijfplaats heeft is de betekening in elk geval geldig indien de uit te reiken gerechtelijke mededeling is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend (art. 588, eerste lid sub b onder 3, Sv en HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.23, m.nt. Sch). In het geval dat ten tijde van de uitreiking een postbusnummer of postadres van de geadresseerde bekend is dient wel een afschrift van de gerechtelijke mededeling naar die postbus of dat postadres te worden verzonden (HR NJ 2002, 317, rov. 3.23).
17.
Verzoeker, die zelf niet in Nederland woonde of verbleef, heeft het kantooradres van zijn toenmalige raadsman als postadres in Nederland opgegeven, kennelijk om te voorkomen dat gerechtelijke mededelingen verband houdend met zijn beklagprocedure hem niet zouden bereiken (vgl. HR 21 januari 2003, LJN AF1978 en HR 15 september 1997, LJN ZD0794, NJ 1998, 115). Gelet op het grote financiële belang is dit ook alleszins begrijpelijk.
18.
De beschikking is i.c. rechtstreeks uitgereikt op het door verzoeker opgegeven postadres (alwaar het in ontvangst is genomen) en is niet uitgereikt aan de griffier van de rechtbank te Middelburg — het arrondissement waar de beklagzaak het laatst heeft gediend —, in welk geval ook een afschrift van de beschikking naar het postadres van verzoeker had moeten worden verzonden.
19.
Laat ik vooropstellen dat het voor het beoogde resultaat, namelijk terhandstelling van de beschikking aan verzoeker, niet uitmaakt of de beschikking door het openbaar ministerie eerst aan de griffier van de rechtbank is uitgereikt en vervolgens in afschrift is verzonden naar het postadres van verzoeker, dan wel door het openbaar ministerie rechtstreeks op dat postadres is uitgereikt. De enkele omstandigheid dat de beschikking niet eerst is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank te Middelburg, waarna een afschrift naar het postadres van verzoeker is verzonden, maar door het openbaar ministerie rechtstreeks is uitgereikt op het postadres van verzoeker, kan mijns inziens niet meebrengen dat de betekening nietig is, nu de tussenkomst van de griffier i.c. geen enkele betekenis of toegevoegde waarde heeft voor het ter hand stellen van de beschikking aan verzoeker. Ik merk hierbij op dat betekening ter griffie, ingeval de geadresseerde geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, louter ten doel heeft te verzekeren dat de rechtsgeldigheid van de uitreiking te allen tijde in rechte kan worden vastgesteld.5. Ik kom dan ook tot het oordeel dat de beschikking rechtsgeldig is betekend aan verzoeker.
20.
In mijn eerdere conclusie heb ik vastgesteld dat het cassatieberoep te laat is ingesteld. In zijn reactie op mijn conclusie stelt de raadsman van verzoeker dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar is, nu de omstandigheid dat het beroep te laat is ingesteld te wijten is aan het feit dat de bestreden beschikking vermeldt dat door de klager binnen een maand na de betekening van de beslissing beroep in cassatie kan worden ingesteld.
21.
Voorop moet worden gesteld dat de in art. 552d, tweede lid, Sv voorgeschreven termijn van veertien dagen waarbinnen de klager beroep in cassatie kan instellen tegen een beschikking van openbare orde is. Overschrijding van deze termijn betekent in de regel dat de klager niet kan worden ontvangen in het cassatieberoep. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de klager niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte informatie waardoor bij de klager of diens raadsman de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn nog niet is aangevangen dan wel op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 7 september 2010, LJN BM6671, NJ 2010, 488). Daarbij dient voorts te worden aangetekend dat een verzuim van de raadsman tot de omstandigheden behoort die wel voor rekening van de klager komen.
22.
I.c. doet zich het geval voor dat de bestreden beschikking foutieve informatie bevat over de termijn waarbinnen beroep in cassatie kan worden ingesteld. De in de beschikking vermelde beroepstermijn van één maand is langer dan de wettelijke termijn van veertien dagen.
23.
Een kennelijk door de griffier van de rechtbank op de beschikking vermelde onjuiste beroepstermijn kan de wettelijke regeling omtrent de beroepstermijn echter niet opzij zetten (vgl. de civiele zaken HR 26 september 1997, LJN ZC2441, NJ 1998, 7 en HR 4 oktober 1996, LJN ZC2164, NJ 1997, 63). Dit neemt niet weg dat sprake kan zijn van bijzondere, verzoeker niet toe te rekenen omstandigheden, welke de termijnoverschrijding verontschuldigbaar doen zijn.6. De vraag is dan of de foutieve mededeling in de beschikking omtrent de beroepstermijn bij verzoeker of diens raadsman de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat de termijn voor het instellen van beroep in cassatie één maand bedroeg.
24.
Mijn antwoord op deze vraag luidt, gezien de concrete omstandigheden van het geval, ontkennend. Daarbij neem ik onder meer in aanmerking dat de bestreden beschikking op 28 december 2007 ten kantore van de toenmalige raadsman van verzoeker is uitgereikt. Het kan niet anders dan dat deze raadsman tijdig — en daarmee bedoel ik binnen de beroepstermijn van veertien dagen — op hoogte is geraakt van de dag waarop de termijn voor het instellen van cassatieberoep is gaan lopen. Het is zijn taak als raadsman om ervoor te waken dat de beroepstermijn wordt overschreden. De onjuiste mededeling in de beschikking over de beroepstermijn kan bij de raadsman niet de gerechtvaardigde verwachting hebben gewekt dat één maand de termijn is waarbinnen beroep in cassatie kan worden ingesteld, nu een raadsman uit hoofde van zijn functie kan worden geacht bekend te zijn met bij wet voorgeschreven beroepstermijnen en de leer dat deze termijnen van openbare orde zijn. Nu de toenmalige raadsman van verzoeker, die tijdig op de hoogte is geraakt van de dag waarop de termijn is gaan lopen, niet de nodige zorg heeft betracht om namens zijn cliënt tijdig beroep in cassatie in te stellen (of te doen instellen), dient het verzuim voor rekening van verzoeker te blijven. De overschrijding van de beroepstermijn is naar mijn oordeel niet verontschuldigbaar. In zoverre concludeer ik dan ook (wederom) tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
25.
Ingeval Uw Raad een andere mening mocht zijn toegedaan, merk ik op dat zich een tweede grond voordoet waarop verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn beroep: het gebrek aan een rechtens te respecteren belang.
26.
Het klaagschrift van verzoeker strekte, zoals gezegd, tot opheffing van het beslag en teruggave aan hem van het geldbedrag dat onder [betrokkene 1] in beslag is genomen. De rechtbank heeft het beklag van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, met als motivering dat het in het klaagschrift bedoelde geldbedrag reeds verbeurd was verklaard bij vonnis gewezen door de politierechter in de rechtbank te Middelburg d.d. 2 oktober 2007 in de strafzaak tegen [betrokkene 2], de medeverdachte van [betrokkene 1].
27.
Uit de door mij ingewonnen en onder 6 al weergegeven informatie bij de rechtbank te Middelburg en het gerechtshof te 's‑Gravenhage blijkt dat [betrokkene 2] hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft [betrokkene 2] bij arrest van 29 april 2009 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Tegen dit arrest van hof is geen rechtsmiddel ingesteld, met als gevolg dat het op 14 mei 2009 onherroepelijk is geworden. Hiermee is ook het door de politierechter gewezen vonnis d.d. 2 oktober 2007 onherroepelijk geworden.
28.
Het vorenstaande betekent dat het geldbedrag waarop het klaagschrift betrekking heeft bij een thans onherroepelijk geworden vonnis verbeurd is verklaard. In de lijn van HR 21 januari 2003, LJN AE6590 en HR 17 februari 2009, LJN BG8968 meen ik te kunnen concluderen dat verzoeker wegens gebrek aan belang niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep.7.
29.
Ik heb mij wel het een en ander afgevraagd over de juistheid van dit advies. Ik wijs hierop op HR 23 november 1993, LJN ZC9284, NJ 1994, 263, m.nt. ThWvV. De Hoge Raad heeft in rov. 6.4 van dit arrest bepaald dat:
‘[r]edelijke wetstoepassing voorts [meebrengt] dat, indien het gerecht dat bevoegd is tot afdoening van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv constateert dat, sedert de indiening daarvan, de desbetreffende voorwerpen bij inmiddels uitvoerbare beslissing zijn verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer, dit klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. Indien evenbedoeld gerecht, gelet op het tweede lid van dat artikel, niet bevoegd is tot behandeling van het aldus opgevatte klaagschrift, dient het te bepalen dat de griffier de stukken zal zenden naar het tot die behandeling wel bevoegde gerecht.’
30.
Ik heb mij afgevraagd of in plaats van tot niet-ontvankelijkverklaring niet over moet worden gegaan tot conversie, aangezien het in rov. 6.4 bedoelde geval zich hier voordoet, namelijk: het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van de beklagzaak constateert dat sedert de indiening van het klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, het voorwerp waarop dat klaagschrift betrekking heeft inmiddels bij onherroepelijke en daarmee ook uitvoerbare beslissing verbeurd is verklaard.
31.
Ik heb weinig doorslaggevende argumenten kunnen vinden waarom van HR NJ 1994, 263 moet worden afgeweken en ik meen deze argumenten ook niet te kunnen vinden in de arresten waarnaar ik in punt 28 verwijs. Het enige wat ik kan bedenken is dat conversie in cassatiefase met zich meebrengt dat de Hoge Raad het geconverteerde beklag in volle omvang zal moeten behandelen. Dit laatste laat zich niet met de aard van het cassatieberoep en de taak van de Hoge Raad verenigen. Ik nodig Uw Raad dan ook uit tot een antwoord op de door mij gestelde vraag.
32.
Voor ingeval Uw Raad mocht oordelen dat verzoeker ontvangen dient te worden in zijn cassatieberoep, vervolg ik met een beoordeling van het namens verzoeker voorgestelde middel.
33.
Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn beklag onjuist is, althans niet zonder meer begrijpelijk is.
34.
De rechtbank heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag en heeft daartoe overwogen dat de politierechter in de rechtbank te Middelburg het in het klaagschrift bedoelde geldbedrag bij vonnis d.d. 2 oktober 2007 heeft verbeurd verklaard.
35.
Volgens de toelichting op het middel is de beslissing van de rechtbank onjuist, nu het vonnis van de politierechter geen onherroepelijke beslissing betreft.
36.
Volgens HR 7 juli 2009, LJN BI1026, rov. 2.3 kan een klaagschrift als bedoeld in art. 552a, eerste lid, Sv door een belanghebbende worden ingediend zolang ten aanzien van het in beslag genomene nog geen onherroepelijke beslissing is genomen.
37.
Het oordeel van de rechtbank dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn beklag is gelet op het vorenstaande niet begrijpelijk. Het middel slaagt alsdan.
38.
Deze (aanvullende) conclusie strekt wederom tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2011
Ik beperk me in het vervolg tot het vonnis gewezen tegen [betrokkene 2], nu slechts dit vonnis relevant is voor de onderhavige zaak.
Zie de daarvan opgemaakte akte instellen rechtsmiddel.
Zie het arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 29 april 2009, gewezen tegen [betrokkene 2], onder rolnummer 22/006637-07.
Zie Kamerstukken II 1983/84 18 324, nr. 3, p. 13–14.
Vlg. HR NJ 1997, 63 en HR 31 januari 1995, LJN ZC9941.
Zie ook de conclusie genomen door A-G Fokkens voor HR 15 mei 2001, LJN ZD2629.
Uitspraak 19‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag, art. 552a Sv, art. 552b Sv en art. 552d Sv. 1. Ontvankelijkheid cassatieberoep. 2. Art. 552a en 552b Sv. Ad 1. Nu klager ten tijde van het uitreiken van de beschikking geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande had, had de beschikking overeenkomstig art. 588.1, sub b onder 3 Sv aan de griffier van de Rb dienen te worden uitgereikt. De uitreiking aan het kantoor van de raadsman kan niet als een rechtsgeldige betekening worden aangemerkt. Anders dan in HR NJ 1995/188 gaat het in de onderhavige zaak niet om een rechtspersoon, waarvoor t.a.v. kennisgeving en betekening van gerechtelijke mededelingen art. 529 Sv een van art. 588 Sv afwijkende regeling is getroffen. In het onderhavige geval is het cassatieberoep ingesteld nadat de bestreden beschikking is gegeven. Nu van een (rechtsgeldige) betekening van die beschikking a.b.i. art. 552d Sv geen sprake is geweest, was de beroepstermijn ten tijde van het instellen van het cassatieberoep niet verstreken. De klager kan daarom in het cassatieberoep worden ontvangen. Ad 2. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 1994/263 m.b.t. de redelijke wetstoepassing indien de voorwerpen inmiddels verbeurd of onttrokken aan het verkeer zijn verklaard en doorzending naar het bevoegde gerecht. I.c. is het vonnis waarbij het geldbedrag verbeurd is verklaard eerst in de cassatiefase van de beklagzaak onherroepelijk geworden. Dan heeft te gelden dat het klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift a.b.i. art. 552b Sv. HR vernietigt de bestreden beschikking en verwijst de zaak naar het ex art. 552b.2 Sv bevoegde gerecht. Conclusie AG: anders.
19 april 2011
Strafkamer
nr. 08/00944 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Middelburg van 21 december 2007, nummer RK 07/323, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren op [geboortedatum] 1959, domicilie kiezende te Amsterdam.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft bij conclusie en aanvullende conclusie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn cassatieberoep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich, voor zover hier van belang:
(i) een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv van 3 oktober 2007, ondertekend en ingediend door mr. J.P. Plasman, die daartoe door de klager bepaaldelijk is gemachtigd, inhoudende dat de klager voor deze gelegenheid woonplaats kiest aan de Roelof Hartstraat 31, 1071 VG te Amsterdam, ten kantore van zijn raadsman mr. J.P. Plasman voornoemd;
(ii) een beschikking op dit klaagschrift van de Rechtbank te Middelburg van 21 december 2007, inhoudende dat de klager in zijn beklag niet-ontvankelijk wordt verklaard;
(iii) een akte van uitreiking, gehecht aan een door de griffier gewaarmerkt afschrift van de hiervoor onder (ii) genoemde beschikking, inhoudende dat deze beschikking op 28 december 2007 aan de verdachte is betekend door uitreiking daarvan op het adres Roelof Hartstraat 31, 1071 VG te Amsterdam aan Yasemin (receptioniste), die zich op dat adres bevond en die zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
(iv) een "akte rechtsmiddel", inhoudende dat mr. C.N. Reijns, advocaat te Middelburg, namens de klager op 15 januari 2008 cassatie heeft ingesteld tegen voornoemde beschikking.
2.2. Art. 552d Sv luidt als volgt:
"1. Een beschikking ingevolge artikel 552a, 552ab of 552b wordt onverwijld aan de klager betekend.
2. Beroep in cassatie kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking, en door de klager binnen veertien dagen na de betekening."
2.3. Op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9 tot en met 14 gegeven gronden moet worden aangenomen dat de klager ten tijde van de uitreiking van de beschikking op het kantooradres van de raadsman geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande had. Dat brengt mee dat die beschikking overeenkomstig art. 588, eerste lid sub b onder 3, Sv aan de griffier van de Rechtbank had dienen te worden uitgereikt. De uitreiking aan het kantooradres van de raadsman kan niet als een rechtsgeldige betekening worden aangemerkt. Anders dan het geval was in de zaak die heeft geleid tot de beschikking van de Hoge Raad van 22 november 1994, NJ 1995/188, gaat het in de onderhavige zaak niet om een rechtspersoon, waarvoor ten aanzien van kennisgeving en betekening van gerechtelijke mededelingen in art. 529 Sv een van art. 588 Sv afwijkende regeling is getroffen.
2.4. Het cassatieberoep is ingesteld nadat de bestreden beschikking is gegeven. Nu van een (rechtsgeldige) betekening van die beschikking als bedoeld in art. 552d Sv geen sprake is geweest, was de beroepstermijn ten tijde van het instellen van het cassatieberoep niet verstreken. De klager kan daarom in het cassatieberoep worden ontvangen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel richt zich tegen de niet-ontvankelijk-verklaring van de klager door de Rechtbank in zijn beklag.
3.2. Bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingekomen ter griffie van de Rechtbank te Middelburg op 4 oktober 2007, heeft de klager om teruggave verzocht van een op 13 december 2006 onder derden ([betrokkene 1] en [betrokkene 2], alias [A]) inbeslaggenomen geldbedrag van € 148.700,-, daartoe stellende dat dat geld hem toebehoort. De Rechtbank heeft hem bij de bestreden beschikking in dat beklag niet-ontvankelijk verklaard omdat dat geldbedrag bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Middelburg van 2 oktober 2007 in de strafzaak tegen [betrokkene 2] - alias [A] - reeds is verbeurdverklaard.
Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat [betrokkene 2] in zijn hoger beroep tegen genoemd vonnis bij arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 april 2009 niet-ontvankelijk is verklaard en dat, nu tegen dat arrest geen rechtsmiddel is ingesteld, het vonnis van de politierechter inmiddels onherroepelijk is geworden.
3.3. Het volgende moet worden vooropgesteld. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat, indien het gerecht dat bevoegd is tot afdoening van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv constateert dat sedert de indiening daarvan de desbetreffende voorwerpen bij inmiddels uitvoerbare beslissing zijn verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer, dit klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. Indien evenbedoeld gerecht, gelet op het tweede lid van dat artikel, niet bevoegd is tot behandeling van het aldus opgevatte klaagschrift dient het te bepalen dat de griffier de stukken zal zenden naar het tot die behandeling wel bevoegde gerecht (vgl. HR 23 november 1993, NJ 1994/263).
3.4. In dit geval is het vonnis met daarin de verbeurdverklaring van het geldbedrag eerst in de cassatiefase van de beklagzaak onherroepelijk geworden. Ook voor die situatie heeft te gelden dat het klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. De Hoge Raad zal met vernietiging van de bestreden beschikking de zaak voor verdere afdoening en behandeling verwijzen naar het ingevolge het tweede lid van art. 552b Sv bevoegde gerecht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
bepaalt dat de stukken ter verdere behandeling en afdoening zullen worden gezonden naar het Gerechtshof te
's-Gravenhage.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2011.
Beroepschrift 13‑02‑2009
Aan de HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR houdende een middel van cassatie in de zaak van
[rekwirant]
geboren op [geboortedatum] 1959
Rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van de rechtbank te Middelburg uitgesproken op 21 december 2007 onder registratienummer 07/323.
Middel
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 24, 552a en 552b Sv geschonden, nu de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat rekwirant in zijn beklag m.b.t. het inbeslaggenomen geldbedrag niet-ontvankelijk wordt verklaard althans deze beslissing ondeugdelijk en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Toelichting
1.
Namens rekwirant is op 3 oktober 2007 een klaagschrift ingediend strekkende tot teruggave aan hem van een bij anderen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2], in het kader van een jegens hen ingestelde strafvervolging inbeslaggenomen geldbedrag van € 148.700,--.
De officier van justitie heeft bij de behandeling van het klaagschrift gesteld dat klager niet-ontvankelijk is aangezien [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op 2 oktober 2007 bij verstek zijn veroordeeld door de politierechter te Middelburg en in dat vonnis de verbeurdverklaring van het geldbedrag is uitgesproken.
2.
De rechtbank heeft rekwirant in zijn beklag niet-ontvankelijk verklaard, daarbij overwegende dat de politierechter op 2 oktober 2007 reeds een beslissing had genomen over het in beslag genomen geldbedrag.
3.
De beslissing van de rechtbank geeft blijk van een onjuiste uitleg van art. 552a Sv. Immers, uit de beschikking blijkt niet dat de zaak tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] overeenkomstig het derde lid van dit artikel tot een einde is gekomen, oftewel onherroepelijk is geworden. Zolang de uitspraak niet onherroepelijk is geworden is beklag ex art. 552a Sv mogelijk. (Vgl. Melai, aantek. 5 bij art. 552a Sv).
4.
Voorzover het vonnis van de politierechter d.d. 2 oktober 2007 ten tijde van de behandeling van het klaagschrift wel onherroepelijk zou zijn geweest had dit uit de motivering van de rechtbank dienen te blijken, bij gebreke waarvan de motivering onvoldoende met redenen is omkleed. Bovendien had het op de weg van de rechtbank gelegen het klaagschrift alsdan op te vatten als beklag in de zin van art. 552b Sv (vgl. HR 23-11-1993, NJ 1994, 263 r.o. 6.4.; HR 15-5-2001 NJ 2001, 553). Temeer, daar niet is gebleken dat rekwirant en/of zijn raadsman eerder dan de terechtzitting op 11 december 2007 op de hoogte waren van het feit dat de strafzaak tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] door de politierechter op 2 oktober 2007 was behandeld, terwijl van het Openbaar Ministerie had mogen worden verwacht dat het de raadsman hiervan op de hoogte zou hebben gesteld, mede gezien het feit dat blijkens het ingediende klaagschrift tussen het OM en de raadsman van rekwirant over het beslag was gecorrespondeerd. In dat geval zou de raadsman zich op de eventueel gewijzigde juridische omstandigheid hebben kunnen voorbereiden en het klaagschrift ex. art. 552a Sv kunnen wijzigen in een klaagschrift ex art. 552b Sv. Er kan niet aan worden getwijfeld dat rekwirant van die mogelijkheid gebruik zou hebben gemaakt nu het beoogde doel, teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan rekwirant, ongewijzigd zou blijven.
Rekwirant verzoekt Uw Edelhoogachtbaar College de door hem bestreden beschikking van de rechtbank te Middelburg d.d. 21 december 2007 te vernietigen en betreffende de verdere afhandeling te beslissen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.L.M. van der Voet, kantoorhoudende te (1071 VG) Amsterdam aan de Roelof Hartstraat nr. 31, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gemachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 13 februari 2009
M.L.M. van der Voet