Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
Artikel 33 Afwijking wegens beperkte levensduur
Geldend
Geldend vanaf 06-01-2011
- Redactionele toelichting
Dit artikel is gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2012, L 158).
- Bronpublicatie:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 2010/75/EU)
- Inwerkingtreding
06-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 2010/75/EU)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
1.
In de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2023 kunnen stookinstallaties worden vrijgesteld van de verplichting tot inachtneming van de in artikel 30, lid 2, bedoelde emissiegrenswaarden en de verplichting tot de in artikel 31 bedoelde ontzwavelingspercentages, indien van toepassing, alsmede van de in artikel 32 bedoelde opneming in het nationale plan voor de overgangsfase, indien:
- a)
de exploitant van de stookinstallatie uiterlijk 1 januari 2014 bij de bevoegde autoriteit een schriftelijke verklaring indient waarin hij zich ertoe verbindt om de installatie vanaf 1 januari 2016 en uiterlijk tot en met 31 december 2023 hoogstens 17 500 bedrijfsuren in bedrijf te nemen;
- b)
de exploitant verplicht is jaarlijks bij de bevoegde autoriteit verslag uit te brengen over het aantal bedrijfsuren na 1 januari 2016;
- c)
de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof op grond van, met name, de voorschriften van de Richtlijnen 2001/80/EG en 2008/1/EG, die zijn opgenomen in de vergunning van de stookinstallatie die geldt op 31 december 2015, worden in elk geval gehandhaafd tijdens de resterende bedrijfsduur van de stookinstallatie. Stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 500 MW die vaste brandstoffen stoken en na 1 juli 1987 hun eerste vergunning hebben ontvangen, dienen te voldoen aan de emissiegrenswaarden voor stikstofoxide van bijlage V, deel 1; en
- d)
aan de stookinstallatie geen vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 4, lid 4, van Richtlijn 2001/80/EG.
2.
Uiterlijk 1 januari 2016 delen de lidstaten aan de Commissie een lijst mee van alle stookinstallaties waarop lid 1 van toepassing is, met vermelding van hun totaal nominaal thermisch ingangsvermogen, de gebruikte soorten brandstof en de toepasselijke emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof. De lidstaten brengen jaarlijks bij de Commissie verslag uit over het aantal bedrijfsuren na 1 januari 2016 van de installaties waarop lid 1 van toepassing is.
3.
In het geval van stookinstallaties die op 6 januari 2011 deel uitmaken van een klein geïsoleerd systeem en op die datum ten minste 35 % van de elektriciteitsvoorziening in dat systeem vertegenwoordigen en, in verband met de technische kenmerken van de installatie, niet aan de in artikel 30, lid 2, genoemde emissiegrenswaarden kunnen voldoen, bedraagt het in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde aantal bedrijfsuren 18 000, gerekend vanaf 1 januari 2020 en eindigend uiterlijk 31 december 2023, en is de in lid 1, onder b), en in lid 2 van dit artikel bedoelde datum 1 januari 2020.
4.
In het geval van stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 1 500 MW die vóór 31 december 1986 in gebruik zijn genomen, waarin inheemse vaste brandstof met een netto calorische waarde van minder dan 5 800 kJ/kg wordt gestookt en die een vochtgehalte van meer dan 45 % per gewicht, een gecombineerd vocht- en asgehalte van meer dan 60 % per gewicht en een calciumoxidegehalte in as van meer dan 10 % hebben, bedraagt het in lid 1, onder a), bedoelde aantal bedrijfsuren 32 000.