Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
Artikel 30 Emissiegrenswaarden
Geldend
Geldend vanaf 04-08-2024
- Bronpublicatie:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Inwerkingtreding
04-08-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
1.
Afgassen uit stookinstallaties worden op gecontroleerde wijze uitgestoten via een schoorsteen die een of meer afgasstromen afvoert, waarvan de hoogte zo wordt berekend dat er geen gevaar bestaat voor de menselijke gezondheid of het milieu.
2.
Alle vergunningen voor installaties die stookinstallaties omvatten waarvoor een vergunning is verleend vóór 7 januari 2013, of waarvoor de exploitant voor die datum een volledige aanvraag heeft ingediend mits bedoelde installatie uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf wordt genomen, bevatten voorwaarden die garanderen dat de emissies in de lucht van die installaties de in deel 1 van bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden niet overschrijden.
Alle vergunningen voor installaties die stookinstallaties omvatten waaraan een vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 4, lid 4, van Richtlijn 2001/80/EG en die na 1 januari 2016 in bedrijf zijn, omvatten voorwaarden om ervoor te zorgen dat de van deze installaties afkomstige emissies in de lucht de in deel 2 van bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden niet overschrijden.
3.
Alle vergunningen voor installaties die stookinstallaties omvatten waarop lid 2 niet van toepassing is, bevatten voorwaarden die garanderen dat de emissies in de lucht van die installaties de in deel 2 van bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden niet overschrijden.
4.
De in de delen 1 en 2 van bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden en de in deel 5 van die bijlage vastgestelde minimumpercentages voor ontzwaveling zijn van toepassing op de emissies van alle gemeenschappelijke schoorstenen in relatie tot het totale nominale thermische vermogen van de gehele stookinstallatie. Voorziet bijlage V dat emissiegrenswaarden mogen worden toegepast op een deel van een stookinstallatie met een beperkt aantal bedrijfsuren, dan zijn deze grenswaarden van toepassing op de emissies van dat deel van de installatie, maar in relatie tot het totale nominale thermische vermogen van de gehele stookinstallatie.
5.
De bevoegde autoriteit kan voor een periode van ten hoogste zes maanden een afwijking toestaan van de verplichting tot het naleven van de in de leden 2 en 3 bedoelde emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, ten aanzien van een stookinstallatie waar voor dat doel normaliter laagzwavelige brandstof wordt verstookt, indien de exploitant wegens een onderbreking in de bevoorrading van laagzwavelige brandstof ten gevolge van een ernstig tekort aan dergelijke brandstoffen niet in staat is die grenswaarden in acht te nemen.
De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van elke krachtens de eerste alinea toegestane afwijking, met inbegrip van de redenen die de afwijking rechtvaardigen en de opgelegde voorwaarden.
6.
De bevoegde autoriteit kan een afwijking toestaan van de verplichting tot het naleven van de emissiegrenswaarden van de leden 2 en 3 voor een stookinstallatie die uitsluitend gasvormige brandstof gebruikt maar die als gevolg van een plotselinge onderbreking in de gasvoorziening uitzonderlijk een andere brandstof moet gebruiken en om die reden met afgasreinigingsapparatuur zou moeten worden uitgerust. Een dergelijke afwijking wordt toegestaan voor ten hoogste tien dagen, tenzij er een absolute noodzaak bestaat om de energievoorziening in stand te houden.
De exploitant stelt de bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis van elk specifiek geval als bedoeld in de eerste alinea.
De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van elke krachtens de eerste alinea toegestane afwijking, met inbegrip van de redenen die de afwijking rechtvaardigen en de opgelegde voorwaarden.
7.
Bij uitbreiding van een stookinstallatie zijn de emissiegrenswaarden van deel 2 van bijlage V van toepassing op het uitgebreide gedeelte van de installatie waarop de verandering betrekking heeft; zij worden vastgesteld op grond van het totale nominale thermische vermogen van de gehele stookinstallatie. In geval van een wijziging van een stookinstallatie die gevolgen kan hebben voor het milieu en die betrekking heeft op een gedeelte van een installatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer, zijn de in deel 2 van bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden van toepassing op het gedeelte van de installatie dat is gewijzigd in relatie tot het totale nominale thermische vermogen van de gehele stookinstallatie.
8.
De in delen 1 en 2 van bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden zijn niet van toepassing op de volgende stookinstallaties:
- a)
stookinstallaties met dieselmotoren;
- b)
terugwinningsinstallaties in installaties voor de productie van pulp.
9.
Voor de volgende stookinstallaties beoordeelt de Commissie op basis van de beste beschikbare technieken of er op het niveau van de Unie emissiegrenswaarden nodig zijn, en of een aanpassing nodig is van de in bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden:
- a)
de in lid 8 bedoelde stookinstallaties;
- b)
stookinstallaties in raffinaderijen die distillatie- en omzettingsresiduen afkomstig van het raffineren van ruwe aardolie, alleen of in combinatie met andere brandstoffen, zelf verbruiken, rekening houdend met de specificiteit van de energiesystemen van raffinaderijen;
- c)
stookinstallaties die met andere gassen dan aardgas worden gevoed;
- d)
stookinstallaties in chemische installaties die zelf vloeibare productieresiduen als niet-commerciële brandstof verbruiken.
De Commissie deelt uiterlijk 31 december 2013 de resultaten van deze beoordeling mee aan het Europees Parlement en de Raad, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.