Einde inhoudsopgave
Arbeidsomstandighedenregeling
Artikel 1.9b Meldingsplicht en te verstrekken documenten bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
03-11-2020, Stcrt. 2020, 58183 (uitgifte: 13-11-2020, regelingnummer: 2020-0000138988)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-11-2020, Stcrt. 2020, 58183 (uitgifte: 13-11-2020, regelingnummer: 2020-0000138988)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Arbeidsrecht / Algemeen
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid re-integratie (V)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
1.
Voorafgaand aan de eerste dienstverrichting doet de dienstverrichter, die een beroep uitoefent als genoemd in de artikelen 3.5h, derde lid, 4.8, tweede lid, 4.9, tweede lid, 4.10, zesde lid,4.54d, vijfde en zevende lid, 6.16, derde en zesde lid, en 7.32, eerste lid, van het besluit, melding aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, en verstrekt daarbij de volgende documenten:
- a.
een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende de verzekeringsdekking of soortgelijke bescherming tegen financiële risico's van beroepsaansprakelijkheid;
- b.
de documenten betreffende nationaliteit en verblijf, bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdeel a, van de wet;
- c.
een bewijs van beroepskwalificaties;
- d.
een bewijs dat de dienstverrichter gerechtigd is om het betreffende beroep uit te oefenen in een andere betrokken staat dan Nederland;
- e.
een document dat niet ouder dan drie maanden is, waaruit blijkt dat ten aanzien van de aanvrager geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de rechten op de uitoefening van het betreffende beroep in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend zijn verloren;
- f.
indien de aanvrager houder is van een opleidingstitel die is afgegeven in een ander land dan de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de opleidingstitel door het daarvoor bevoegd gezag van de betrokken staat van vestiging is erkend;
- g.
Indien het beroep dat of de opleiding van de aanvrager die leidt tot toegang tot of tot uitoefening van het beroep, niet is gereglementeerd in de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager in de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland gedurende ten minste een jaar het betreffende beroep heeft uitgeoefend in de betrokken staat van vestiging; en
- h.
een document inzake gezondheid als bedoeld in artikel 15 van de wet indien een dergelijk document ook van eigen onderdanen wordt vereist.
2.
De dienstverrichter verstrekt de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde verklaring een maal per jaar indien hij voornemens is gedurende dat jaar in Nederland diensten te verrichten. Daarbij verstrekt de dienstverrichter opnieuw de documenten, genoemd in het eerste lid, voor zover zich daarin een wijziging heeft voorgedaan.
3.
Indien de documenten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c, d, e, f, g en h, in een andere taal dan de Nederlandse taal zijn gesteld, wordt op verzoek van de minister, dan wel de door hem aangewezen instelling, bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, zo nodig een vertaling in het Nederlands overlegd die is opgesteld door een beëdigd vertaler. Indien de minister of de hiervoor genoemde instelling daarmee instemt, kan een vertaling van de documenten in een andere taal dan het Nederlands worden overlegd. Afschriften van deze documenten zijn gewaarmerkt.