Einde inhoudsopgave
Arbeidsomstandighedenregeling
Bijlage XVIb Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
25-11-2021, Stcrt. 2021, 48293 (uitgifte: 03-12-2021, regelingnummer: 2021-0000193512)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2021, Stcrt. 2021, 48293 (uitgifte: 03-12-2021, regelingnummer: 2021-0000193512)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Arbeidsrecht / Algemeen
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid re-integratie (V)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
behorend bij artikel 6.5, 2e lid
Document: WSCS-WOD-L
Inhoudsopgave
1 | Inleiding | |
2 | Definities | |
3 | Werkveldspecifieke kenmerken | |
3.1 | Algemeen | |
3.2 | Beschrijving van het schema | |
3.3 | Actieve partijen | |
3.4 | Risicoanalyse en afbreukcriteria | |
4 | Certificatiereglement | |
4.1 | Doelstelling | |
4.2 | Certificatieprocedure | |
4.3 | Certificatiebeslissing | |
4.4 | Geldigheidsduur van het certificaat | |
4.5 | Geldigheidscondities | |
4.6 | Klachtenregeling | |
4.7 | Bezwaarprocedure | |
4.8 | Register voor vakbekwaamheid | |
4.9 | Norminterpretatie | |
4.10 | Aanvraag van het certificaat bij herintreding | |
5 | Examenreglement | |
5.1 | Algemeen | |
5.2 | Uitvoering van het examen | |
5.3 | Eisen te stellen aan het examenpersoneel | |
5.4 | Eisen te stellen aan het examen | |
6 | Toezicht | |
6.1 | Medewerking aan toezicht | |
6.2 | Frequentie van het toezicht | |
6.3 | Uitvoering van het toezicht | |
6.4 | Verslag van bevindingen | |
6.5 | Maatregelen | |
6.6 | Melding aan de Nederlandse Arbeidsinspectie | |
7 | Onderwerp van de certificatie | |
8 | Entreecriteria | |
8.1 | Duikploegleider | |
9 | Eindtermen | |
9.1 | Algemeen | |
9.2 | Duikploegleider | |
10 | Toetsmethodiek bij initiële certificatie | |
10.1 | Toetstermen | |
10.2 | Beoordelingsmethode | |
10.3 | Cesuur van het examen | |
11 | Hercertificatie | |
11.1 | Toetstermen voor hercertificatie | |
11.2 | Beoordelingsmethode | |
11.3 | Uitslagregel van de beoordeling | |
12 | Certificaat | |
13 | Geldigheidscondities |
1. Inleiding
Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van het leidinggeven aan een duikploeg. Het bestuur van de Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema goedgekeurd. Dit schema is vastgesteld door het Ministerie van Sociale Zaken en vervangt eerdere versies.
De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikploegleider. Het certificaat duikploegleider is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De duikploegleider geeft leiding aan een duikploeg waarin door ten minste één persoon duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.
Het certificatiesysteem van de CKI moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit WDAT-WOD-P.
2. Definities
Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.
Indien de definities in dit document afwijken van de definities in NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en mandatory documents, gelden de definities van dit document.
Begrip of afkorting | : | Betekenis |
---|---|---|
Aanvrager van een certificaat | : | De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat. |
Aanwijzing | : | Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. |
Beoordeling | : | Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI's of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen. |
Beheerstichting | : | Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. |
Caissonarbeid | : | Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13). |
CCvD WOD | : | Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen. |
Centrale examencommissie | : | Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert. |
Certificaat | : | Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen. |
Certificaathouder | : | De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat. |
Certificatieproces | : | Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema. |
Certificatiereglement | : | Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI. |
Certificatiesysteem | : | Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit. |
Certificerings- en keuringsinstelling (CKI) | : | Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten. |
Cesuur | : | De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend. |
Competentie | : | Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema. |
Compressiekamer of -tank | : | Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma's, niet zijnde een hyperbare behandelkamer. |
Controle | : | Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI's tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister. |
Duik (operationele) | : | Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht. |
Duikarbeid | : | het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13). |
Duikklok, gesloten of droge | : | Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer. |
Duikklok, open of natte | : | Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden. |
Eindtermen | : | Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten. |
Entreecriteria | : | Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces. |
Examen | : | Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet. |
Examencommissie | : | Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen. |
Examenreglement | : | Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI. |
Examinator | : | De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert. |
Hyperbare behandelkamer | : | Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol. |
Kandidaat | : | De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat. |
Portfolio | : | Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan. |
Risicoanalyse | : | Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema. |
Saturatieduiken | Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken). | |
SCUBA | : | Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen worden |
SSE | : | Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanaf de oppervlakte. |
Toezicht | : | Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. |
Vakbekwaamheidsgebied | : | Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben. |
Vakbekwaamheidseisen | : | De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken. |
WDA&T | : | Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI's dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt. |
WDAT-WOD-P | : | Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk. Document: WDAT-WOD-P. |
WSCS | : | Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen. |
WSCS-WOD-A | : | Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts. Document: WSCS-WOD-A. |
WSCS-WOD-B | : | Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider. Document: WSCS-WOD-B. |
WSCS-WOD-D | : | Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid. Document: WSCS-WOD-D. |
WSCS-WOD-E | : | Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer. Document: WSCS-WOD-E. |
WSCS-WOD-F | : | Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer. Document: WSCS-WOD-F. |
WSCS-WOD-L | : | Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider. Document: WSCS-WOD-L. |
3. Werkveldspecifieke kenmerken
3.1. Algemeen
Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van personen die leiding geven aan een duikploeg.
3.2. Beschrijving van het schema
Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt voluit aangehaald als persoonscertificaat duikploegleider. De verkorte aanduiding is WSCS-WOD-L.
Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.
3.3. Actieve partijen
Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:
- •
aangewezen certificatie-instellingen;
- •
Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;
- •
Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).
3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria
De risico's bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:
- •
duikarbeid:
- —
duikerziekten en effecten op lange termijn;
- —
eigenschappen van het ademgas;
- •
veiligheid van de arbeidsmiddelen:
- —
afhankelijkheid van duikmaterieel;
- —
verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;
- •
veilige inrichting van de duiklocaties:
- —
lage temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;
- —
overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;
- —
scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;
- —
afhankelijkheid van de duikploeg;
- —
afstand tot medische assistentie;
- •
overige risico's:
- —
blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;
- —
fysieke belasting;
- —
arbeids- en rusttijden.
De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in een vloeistof op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.
Deze incidenten kunnen worden voorkomen door:
- •
naleving van wet- en regelgeving;
- •
elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;
- •
uitgebreide kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren van de duikploeg;
- •
effectief leiderschap in de duikploeg, waaronder leidinggeven in crisissituaties.
Het is voor de veiligheid en gezondheid van de duiker van belang dat de arbeids- en rusttijden worden nageleefd en dat onder alle omstandigheden effectief leiding wordt gegeven aan de duikploeg. De duikploegleider ziet toe op het naleven van de verantwoordelijkheid van de duiker dat hij psychisch en fysiek gereed is voor de werkzaamheden. De duikploegleider ziet toe op de geldigheid van de certificaten van de duikploeg. De duiker is verantwoordelijk dat hij psychisch en fysiek gereed is voor de werkzaamheden. Indien de (reserve)duiker twijfels heeft over zijn gereedheid dan wel zeker weet dat hij niet gereed is voor duikwerkzaamheden moet hij dit terstond melden aan de duikploegleider. De persoon die duikarbeid verricht, is daarnaast afhankelijk van materieel en van de andere leden van de duikploeg. De duikploegleider ziet erop toe dat de duikploeg en het duikmaterieel goed worden ingezet.
4. Certificatiereglement
4.1. Doelstelling
Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.
4.2. Certificatieprocedure
De kandidaat dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag in voor (her)certificatie voor het persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-L) bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.
4.3. Certificatiebeslissing
De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.
4.4. Geldigheidsduur van het certificaat
De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse vier jaar. De risico's van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden.
4.5. Geldigheidscondities
Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel II van het certificatieschema.
4.6. Klachtenregeling
4.6.1. Klachten over de CKI
Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.
Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:
- •
Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.
- •
de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.
- •
De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.
- •
Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.
4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.
Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.
In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.
4.6.3. Klachtenregeling
Inleiding
In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.
Werkwijze
Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.
De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.
Eenvoudige zaken
Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.
Ernstige klachten
Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.
Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.
De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.
Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.
De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.
De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.
De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.
4.7. Bezwaarprocedure
4.7.1. Inleiding
Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.
4.7.2. Werkwijze
Algemeen:
- •
Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.
- •
Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.
- •
De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:
‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’
- •
Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
- —
naam en adres indiener
- —
dagtekening
- —
een omschrijving van het bestreden besluit
- —
de gronden van het bezwaar.
Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:
- •
indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest
- •
in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel
- •
het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.
- •
Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.
- •
Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.
4.7.3. Procedure
- •
De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.
- •
De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.
- •
Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.
- •
Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.
- •
Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.
- •
Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.
- •
Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.
- •
Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.
- •
Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.
- •
De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.
4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift
- •
De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.
- •
De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.
- •
Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.
4.7.5. Bestuursrechter
- •
Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.
- •
De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.
4.8. Register voor vakbekwaamheid
De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de CKI zal voorschrijven in welk digitaal formaat de toelevering van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.
4.9. Norminterpretatie
Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema's gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI's of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.
4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding
De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient in elk geval te voldoen aan de gestelde entree-eisen.
De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:
- 1)
opleiding tot duikploegleider op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;
- 2)
historische ervaring als duikploegleider blijkend uit een volledig en correct geadministreerd duikploegleiderlogboek.
5. Examenreglement
5.1. Algemeen
Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het Persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-L). Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikploegleider. Het examen wordt door de CKI afgenomen.
De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende onderdelen:
- •
portfoliobeoordeling;
- •
theorie-examen;
- •
praktijkexamen.
5.2. Uitvoering van het examen
De CKI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:
- 1)
Ingangsdatum van het certificaat
- 2)
Entree-eisen voor deelname aan het examen
- 3)
Aanvraagprocedure
- 4)
Bevestiging van deelname en oproep
- 5)
Identificatie van de deelnemers
- 6)
Toelating en afwezigheid
- 7)
Examenduur en wijze van examinering
- 8)
Gedragsregels voor kandidaten
- 9)
Regeling aangepast examen
- 10)
Normen voor slagen en afwijzen
- 11)
Bekendmaking van de uitslag
- 12)
Bewaartermijn
- 13)
Inzagerecht
- 14)
Geldigheidsduur
- 15)
Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)
5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel
Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht voor CKI's bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).
In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij het praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:
- 1)
Is in staat duikprocedures en veiligheidsmaatregelen nauwkeurig uit te voeren;
- 2)
heeft kennis van het verrichten van noodprocedures en het verlenen van assistentie bij calamiteiten;
- 3)
is in staat kandidaten te instrueren, te begeleiden in een zelfstandige uitvoering van de werkzaamheden en hen feedback te geven op de verrichtingen;
- 4)
is in staat de kandidaat tijdens de demonstratie tussentijds te beoordelen en te beslissen over het verdere verloop van de demonstratie;
- 5)
heeft minimaal de navolgende ervaring in de te beoordelen subcategorie;
- 6)
- a.
in de afgelopen acht jaar tenminste twee jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of
- b.
de afgelopen acht jaar tenminste zes jaar als duikploegleider, of
- c.
een doorlopende beroepservaring als examinator op het niveau duikploegleider zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CKI. In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid (WSCS-WOD-D);
- 7)
heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen en heeft met een geldigheidsduur van 4 jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd. In het geval dat de examinator tijdens het examen de duikleiding heeft of overneemt dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L).
5.4. Eisen te stellen aan het examen
5.4.1. Beslotenheid
De medewerkers van de CKI dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de CKI.
5.4.2. Algemene regels
De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:
- •
absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;
- •
sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;
- •
voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;
- •
individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;
- •
ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.
De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:
- •
een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;
- •
voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;
- •
voorschriften en duiktabellen die nodig zijn voor de uitwerking;
- •
voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.
Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen in de Nederlandse taal. De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor de demonstratie van de leidinggevende vaardigheid worden nauwkeurig uitgewerkt in de overeenkomst tussen de opleidingsinstelling en de CKI. De CKI ziet toe op de juiste inrichting, het onderhoud en juiste gebruik van de faciliteiten. De CKI kan hiertoe controles uitvoeren en zich laten bijstaan door externe adviseurs.
De faciliteiten voor de demonstratie van de leidinggevende vaardigheid en het praktijkexamen voldoen ten minste aan de volgende eisen:
- •
processen zijn ingericht op grond van een risico-inventarisatie en -evaluatie en een taakrisico-analyse, waarvan de beschrijving aan de CKI bekend gemaakt wordt;
- •
voldoende accommodatie, sanitaire voorzieningen, ontspanningsruimte, voedsel en drinkwaren, te gebruiken door de kandidaat voor en na de verrichtingen;
- •
adequaat duikmaterieel en gereedschap voor uiteenlopende verrichtingen alsmede materieel voor noodgevallen;
- •
volledige en gekwalificeerde duikploeg, waarvan de leden in bezit zijn van de wettelijk vereiste persoonscertificaten.
6. Toezicht
6.1. Medewerking aan toezicht
Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. De CI voert in bepaalde situaties tussentijds toezicht uit. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instantie en de Nederlandse Arbeidsinspectie.
In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:
- 1)
op verzoek van de CKI te allen tijde inzage in zijn duikploegleiderlogboek te geven;
- 2)
op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;
- 3)
binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;
- 4)
toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Nederlandse Arbeidsinspectie in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.
6.2. Frequentie van het toezicht
De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval controleren in de volgende situaties:
- 1)
bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;
- 2)
naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;
- 3)
op specifieke indicatie van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
De risico's van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. De periode van twee jaar is voor de certificaathouder noodzakelijk om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden. De controle van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de ten minste twee jaarlijks CI inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor subcategorie A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken voor de overige subcategorieën waaraan hij de leiding heeft gegeven en door hiervan ten minste twee jaarlijks een overzicht te overleggen dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring per 24 maanden is voldaan.
6.3. Uitvoering van het toezicht
6.3.1. Uitvoeringsplan
De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, zoals bedoeld in paragraaf 6.2.
Het plan beschrijft ten minste:
- 1)
aanleiding voor de controle;
- 2)
wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;
- 3)
wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.
Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.
6.3.2. Inzage in het duikploegleiderlogboek
Indien de CKI inzage neemt in het duikploegleiderlogboek van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:
- 1)
wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;
- 2)
aantal gemaakte duiken in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;
- 3)
niveau van de duiken waaraan leiding is gegeven in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat is afgegeven.
6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting
Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.
Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen voor wat betreft tijdstip. Daarnaast beschrijft het plan tevens het de locatie en de partij die het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De CKI treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook geen werkgever-werknemer. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de CKI De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige toepassing.
De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.
6.4. Verslag van bevindingen
De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:
- 1)
aanleiding voor de controle;
- 2)
wijze waarop de controle is uitgevoerd;
- 3)
bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;
- 4)
tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;
- 5)
geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;
- 6)
eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5
Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.
6.5. Maatregelen
6.5.1. Schorsing
De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:
- 1.
niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;
- 2.
niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;
- 3.
tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;
- 4.
tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;
- 5.
niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;
- 6.
misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.
Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming, bedoeld onder de punten 3 en 4, heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.
De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder de punten 1, 2 en 5, of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.
De schorsing als mede[lees: alsmede] de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.2. Intrekking
De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:
- 1.
niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;
- 2.
aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;
- 3.
aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;
- 4.
zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;
- 5.
in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.
Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, wordt dezelfde procedure doorlopen als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie geeft de certificerende instelling aan en registreert hij dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling verifieert voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.
De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.
6.5.3. Weigering
De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:
- 1.
aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;
- 2.
aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht.
De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.
6.6. Melding aan de Nederlandse Arbeidsinspectie
De CKI moet onmiddellijk bij de Nederlandse Arbeidsinspectie melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:
- 1)
schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;
- 2)
intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;
- 3)
weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.
7. Onderwerp van de certificatie
De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het leiden van een duikploeg, waarin duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.
In het certificatieschema worden categorieën onderscheiden op grond van het gebruikte duikmaterieel, de maximaal bereikbare diepte en de aard van de omgeving waarin gedoken wordt. Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan de vakbekwaamheid in de volgende categorieën:
duikploegleider, waarbij de aard van de werkzaamheden waaraan leiding gegeven wordt, vermeld wordt:
- 1)
duikarbeid met behulp van SCUBA (categorie A);
- 2)
duikarbeid met behulp van SSE (categorie B);
- 3)
duikarbeid met een gesloten duikklok (categorie C).
8. Entreecriteria
8.1. Duikploegleider
De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:
- 1.1.
hij heeft de leeftijd van minimaal 21 jaar bereikt voor A1 en voor duikploegleider bij A2 en A3, A3, B1, B2, B3 of B4 minimaal 24 jaar bereikt;
- 1.2.
hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikmedisch begeleider;
- 1.3.
hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het certificaat duikarbeid in de categorie met betrekking tot de soort arbeid die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht;
- 1.4.
hij heeft:
- a.
voor duikploegleider A1: minimaal 1 kalenderjaar ervaring met duikarbeid categorie A1 en ten minste 30 duiken met Scuba gemaakt;
- b.
voor duikploegleider A2: minimaal 2 kalenderjaren ervaring met duikarbeid categorie A2 en ten minste 50 duiken met Scuba gemaakt;
- c.
voor duikploegleider A3: minimaal 2 kalenderjaren ervaring met duikarbeid categorie A3 en ten minste 100 duiken met Scuba gemaakt;
- d.
voor duikploegleider B1: minimaal 2 kalenderjaren ervaring met duikarbeid categorie A2 A3 of B1 en ten minste 50 duiken gemaakt, waarvan bij categorie B1 ten minste 10 duiken met behulp van SSE;
- e.
voor duikploegleider B2, B3, B4: minimaal 2 kalenderjaren ervaring met duikarbeid categorie A2, A3, B2, B3 of B4 en ten minste 100 duiken gemaakt.
- 1.5.
hij beschikt over een getuigschrift van een opleiding of is toegelaten tot een theoretische en praktische opleiding tot duikploegleider in de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:
- a.
de opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding op grond van een toetsing door een onafhankelijke en competente organisatie aantoonbaar voldoen aan de eisen van ISO 9001 voor sector 37 (Opleidingen), hetgeen de opleidingsinstelling kan aantonen door het overleggen van een ISO 9001-certificaat dat is afgegeven door een instelling die is geaccrediteerd door een IAF/MRA-partner;
- b.
de door de kandidaat gevolgde opleiding moet blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum, te weten:
- •
minimaal 40 uur onderwijs waaronder;
- •
minimaal 2 praktijksimulaties waarin de kandidaat is opgetreden als leidinggevende.
9. Eindtermen
9.1. Algemeen
In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:
Elementair: | de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten |
Uitgebreid: | de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen |
9.2. Duikploegleider
De kandidaat is vakbekwaam als duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:
- 1.1.
hij beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van relevante wet- en regelgeving;
- 1.2.
hij beschikt over elementaire kennis op het gebied van gassen en drukhouders;
- 1.3.
hij beschikt over elementaire kennis over decompressieprocedures voor A1 en A2;
- 1.4.
hij beschikt over uitgebreide kennis over decompressieprocedures voor A3, B1, B2, B3 en B4;
- 1.5.
hij is in staat de noodprocedures toe te passen en de leiding te nemen bij calamiteiten;
- 1.6.
hij beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden;
- 1.7.
hij is in staat effectief leiding te geven aan een duikploeg.
10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie
10.1. Toetstermen
10.1.1. Duikploegleider
De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het persoonscertificaat duikploegleider getoetst aan de volgende toetscriteria:
Toetstermen aangegeven met een ster zijn niet van toepassing voor duikploegleider A1 en A2.
1.1 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van wet- en regelgeving | |
1.1.1 | Relevante regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, waaronder ten minste Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 3, afdeling 2 ‘Aanvullende voorschriften bouwplaats’ en hoofdstuk 6, afdeling 5 ‘Werken onder overdruk’ |
1.1.2 | Relevante regelgeving in de mijnbouw |
1.1.3 | Relevante Europese regelgeving, waaronder Engelse regels voor de offshore en Duitse regels voor het binnenwater |
1.2 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van van gassen en drukhouders | |
1.2.1 | Theorie over de gedragingen van gassen, waaronder zuurstof en nitrox |
1.2.2 | Praktijk van het gebruik van ademgassen, waaronder ademgasmeting, zuurstofniveau en gasanalyse-apparatuur |
1.2.3 | Kennis van het gebruikte materieel op grond van productinformatiebladen |
1.3 De kandidaat beschikt over kennis over decompressieprocedures | |
1.3.1 | Duikploegleider A1 en A2 De kandidaat beschikt over elementaire kennis van decompressietabellen en decompressieprocedures Duikploegleider A3, B1, B2, B3, B4 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis van decompressietabellen en decompressieprocedures en kan de decompressietabellen en decompressieprocedures toepassen |
1.4 De kandidaat past de noodprocedures toe en neemt de leiding bij calamiteiten | |
1.4.1 | Uitgebreide kennis van noodzakelijke duikmedische verzorging, waaronder ten minste de zuurstofkoffer en andere hulpmiddelen en de inzet van personeel |
1.4.2 | Toepassen van ongevalmanagement bij calamiteiten en onverwachte omstandigheden |
1.5 De kandidaat beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden | |
1.5.1 | Zorgen voor veiligheid en gezondheid binnen de duikploeg, waaronder kennis van het opstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en deze in de dagelijkse werksituatie kunnen uitvoeren |
1.5.2 | Toepassen van kwaliteitszorg |
1.5.3 | Houden van toezicht op documentatie en registratie, waaronder ten minste de duikerlogboeken van de leden van de duikploeg |
1.5.4 | Houden van toezicht op het gebruikersonderhoud en verifiëren van staat van onderhoud van het materieel |
1.5.5 | Omgang met uitvoering van opdrachten, taken en verantwoordelijkheden, waaronder eventueel contractbewaking, communicatie met de opdrachtgever en organisatie |
1.6 De kandidaat kan effectief leidinggeven aan een duikploeg | |
1.6.1 | Effectief werkinstructies, briefings en debriefings kunnen verstrekken aan de duikploeg |
1.6.2 | Leidinggeven en in het bijzonder leidinggeven bij calamiteiten |
1.6.3 | Duikploegleider A1 en A2 Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie (casus) waarbij noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen Duikploegleider A3, B1, B2, B3, B4 Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie (casus) of rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen |
1.6.4 | Duikploegleider A1 en A2 Demonstratie met ten minste 1 duik waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen Duikploegleider A3, B1, B2. B3, B4 Demonstratie met ten minste 1 daadwerkelijke verrichte duikoperatie waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen |
10.2. Beoordelingsmethode
10.2.1. Algemene eisen ten aanzien van het duikploegleiderlogboek
De leidinggevende ervaring van de kandidaat mede beoordeeld aan de hand van het duikploegleiderslogboek, waarin ten minste melding wordt gemaakt van:
- 1)
aard van de duik;
- 2)
gevolgde schema van de vermelde duik;
- 3)
gevolgde decompressieverloop;
- 4)
verblijftijd onder water.
- 5)
datum van de duik;
- 6)
aanvangstijdstip en eindtijd van de duik;
- 7)
aard van het gebruikte duikequipment;
- 8)
aard van de verrichte werkzaamheden;
- 9)
bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties;
- 10)
maximaal bereikte diepte;
- 11)
handtekening van de duikploegleider bij iedere duik waaraan leiding is gegeven;
- 12)
aftekening door de werkgever bij iedere duik waaraan leiding is gegeven.
De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de duikploegleider A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de overige subcategorieën dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.
10.2.2. Entreecriteria
Het voldoen aan de entreecriteria wordt beoordeeld door portfoliobeoordeling van de door de kandidaat overlegde documenten. De documenten voor de respectievelijke categorieën uit:
Duikploegleider:
- 1.
kopie van het geldig identiteitsbewijs;
- 2.
persoonscertificaat beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid voor A1 of persoonscertificaat (uitgebreid) duikmedisch begeleider (mad A of mad B) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid voor A2, A3, B1, B2, B3 en B4;
- 3.
persoonscertificaat duikarbeid in de categorie met betrekking tot de soort arbeid die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid en eventueel bewijsstukken van de sinds het vervallen van het certificaat opgedane relevante werkervaring;
- 4.
volledig en correct geadministreerd duikerlogboek;
- 5.
getuigschrift of bewijs van toelating tot een opleiding tot duikploegleider algemeen met de aangevraagde scope van de duikwerkzaamheden.
De kandidaat moet de documenten volledig aan de CKI overleggen. Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen. De CKI mag desalniettemin het initiatief nemen om te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.
10.2.3. Algemeen
Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een portfoliobeoordeling, een theorie-examen en een praktijkexamen.
10.2.4. Portfoliobeoordeling
De kandidaat toont zijn leidinggevende vaardigheid in het kader van een documentenonderzoek aan met een portfolio waarin:
- 1)
bewijzen van aanwezigheid tijdens de theoretische en praktische onderdelen van de opleiding die de kandidaat bij de aanvraag tot certificatie heeft opgevoerd;
- 2)
een volledig en correct geadministreerd duikploegleiderlogboek dat is afgetekend;
- 3)
een verrichtingenkaart met een beoordeling, indicatie van de leerprogressie en tussentijdse evaluatie ten aanzien van iedere oefening die in het kader van de opleiding is gemaakt en welke is afgetekend door de instructeur.
Uit het portfolio moet blijken dat de kandidaat in het kader van zijn opleiding heeft opgetreden als leidinggevende bij ten minste 2 oefeningen:
- 1)
leidinggeven aan een daadwerkelijk verrichte duikoperatie;
- 2)
leidinggeven in een rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie.
Het rollenspel is een nagespeelde situatie waarbij de kandidaat het gedrag dat bij een duikploegleider hoort, moet nabootsen of in bepaalde situaties moeten handelen om daardoor aan te tonen dat hij over als duikploegleider over leidinggevende vaardigheden beschikt.
De opleidingsinstelling kan aan de CKI een leerlingvolgsysteem of toetskaart ter beschikking stellen, waarmee de CKI inzicht wordt verschaft over:
- 1)
bewijzen van aanwezigheid tijdens de theoretische en praktische onderdelen van de opleiding die de kandidaat bij de aanvraag tot certificatie heeft opgevoerd;
- 2)
een verrichtingenkaart met een beoordeling, indicatie van de leerprogressie en tussentijdse evaluatie ten aanzien van iedere oefening die in het kader van de opleiding is gemaakt en welke is afgetekend door de instructeur.
10.2.5. Theorie-examen voor duikploegleider
Het theorie-examen voor de duikploegleider bestaat uit 2 delen:
Deel 1:
- 1)
Operationele procedures en noodprocedures;
- 2)
Veiligheid en decompressie.
Deel 2:
- 1)
Kwaliteitszorg, drukhouders en materieel;
- 2)
Wet- en regelgeving.
In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:
Vakken van het theorie-examen (Deel 1) | Toetstermen |
Operationele procedures en noodprocedures | 1.4.1; 1.4.2; 1.5.1 |
Veiligheid en decompressie | Voor A1 en A2: 1.3.1 Voor A3, B1, B2, B3 en B4: 1.2.1; 1.3.1 |
Vakken van het theorie-examen (Deel 2) | Toetstermen |
Kwaliteitszorg, drukhouders en materieel | Voor A1 en A2: 1.5.2; 1.5.3; 1.5.4; 1.5.5 Voor A3, B1, B2, B3 en B4: 1.2.2; 1.2.3; 1.5.2; 1.5.3; 1.5.4; 1.5.5 |
Wet- en regelgeving | 1.1.1; 1.1.2; 1.1.3 |
Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, 15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.
10.2.6. Praktijkexamen
De leidinggevende vaardigheid van de duikploegleider wordt getoetst aan toetstermen 1.6.1 tot en met 1.6.4, waarbij tevens de praktische toepassing van de overige toetstermen wordt betrokken.
Het praktijkexamen bestaat uit een door de CKI geleverde casus waarin de kandidaat de rol van leidinggevende moet vervullen. Het praktijkexamen kan bestaan uit een daadwerkelijk verrichte duikoperatie of een rollenspel.
De examinator besteedt tijdens het praktijkexamen aandacht aan de praktische verrichtingen van de kandidaat, waartoe ten minste behoren:
- a)
functioneren als leidinggevende in een duikploeg;
- b)
verstrekking en naleving van de werkinstructies;
- c)
toepassing van de veiligheidsmaatregelen;
- d)
vaardigheid in het leidinggeven aan de duikoperatie.
10.3. Cesuur van het examen
De uitwerking van de cesuur wordt nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit van de CKI en bij meerdere CKI's op onderhavig WSCS eveneens in de centrale itembank. De uitwerkingen van het examen voor duikploegleider worden gewaardeerd met een cijfer op een schaal van 1 tot 10 waarvoor geldt:
1 = zeer slecht 2 = slecht 3 = zeer onvoldoende 4 = onvoldoende 5 = niet voldoende | 6 = voldoende 7 = ruim voldoende 8 = goed 9 = zeer goed 10 = uitmuntend |
De kandidaat slaagt voor het theorie-examen, indien hij voor ieder examenvak afzonderlijk een cijfer van ten minste 6 heeft gehaald. Hiervoor dient hij ten minste 70% van de vragen juist hebben beantwoord. Het examenresultaat bestaat uit het cijfer voor het theorie-examen, de demonstratie van leidinggevende vaardigheden en het praktijkexamen.
11. Hercertificatie
11.1. Toetstermen voor hercertificatie
Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikploegleider gelden de volgende toetstermen:
H 1 De kandidaat is als duikploegleider werkzaam bij werkzaamheden in de scope van zijn geldige certificaat | |
H1.1 | Praktijkervaring bestaande uit 20 duiken voor duikploegleider met de scope subcategorie A1, A2 en B1 en 30 duiken voor de overige subcategorieën waaraan hij in de voorgaande 24 maanden leiding heeft gegeven. |
H 2 De kandidaat heeft als duikploegleider kennis van het toepassen van decompressie richtlijnen en laten uitvoeren van decompressietechnieken | |
H2.1 | Uitgebreide kennis en vaardigheden van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden inclusief de werking en de bediening van de compressietank |
H 3 De kandidaat geeft als duikploegleider leiding aan het oefenen van (nood)procedures in duikploeg | |
H3.1 | Leidinggeven aan het oefenen van (nood)procedures door de duikers een duikploeg, waartoe afhankelijk van de aard van de duikarbeid kunnen behoren: a) het opbrengen van een duiker in nood, of b) het werken met aangedreven gereedschappen, of c) het uitvoeren van inspectie aan kunstwerken of schepen, of d) het opsporen van mensen en dieren op en in het water tot een maximale diepte van 15 meter en redt deze, of e) het werken met takels of een hefballon, of f) Het werken met een open duikklok. |
H.2.1 is niet van toepassing voor de duikploegleider A1 en A2.
11.2. Beoordelingsmethode
De hercertificatie wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek, een theorie-examen en een praktijkexamen. In het documentenonderzoek wordt toetsterm H1.1 beoordeeld en het documentenonderzoek bestaat ten minste uit de controle van een volledig geadministreerd duikploegleiderlogboek, waaruit de praktijkervaring in de afgelopen 24 maanden blijkt.
De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de subcategorie A1 en A2 dan wel 30 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de overige subcategorieën dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.
Het voldoen aan toetsterm H2.1 wordt geëxamineerd in een theorie-examen voor duikploegleider A3, B1, B2, B3 en B4. Het voldoen aan de toetsterm H3.1 wordt geëxamineerd eens in de vier jaar in een praktijkexamen bestaande uit een werkoefening in de praktijk. Als examinator bij het uitvoeren van het praktijkexamen behorend bij toetsterm H3.1 kan optreden iedere duikploegleider die:
- 1)
het uitvoeren van de oefeningen vooraf meldt bij de CKI;
- 2)
de uitgevoerde oefeningen onder verantwoordelijkheid van de CKI aftekent;
- 3)
heeft de navolgende ervaring ervaring;a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of b. de afgelopen acht jaar tenminste zes jaar als duikploegleider of c, een doorlopende beroepservaring als examinator zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CKI. In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid (WSCS-WOD-D). In het geval dat de examinator tijdens het examen de duikleiding heeft of overneemt dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L);
- 4)
vooraf training en instructie heeft gekregen over het uitvoeren en examineren van de oefeningen;
- 5)
voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de vakbekwaamheid van duikploegleider zoals gesteld in het certificatieschema WSCS-WOD-L, hetgeen de duikploegleider kan aantonen door het overleggen een persoonscertificaat afgegeven door een CKI of een vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid of heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen en heeft met een geldigheidsduur van 4 jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd..
11.3. Uitslagregel van de beoordeling
De hercertificatie wordt verleend, indien de met het duikploegleiderlogboek aangetoonde praktijkervaring aan de gestelde eis voldoet en het theorie-examen en praktijkexamen voor hercertificatie met voldoende resultaat is afgerond.
12. Certificaat
Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:
- 1)
naam van de gecertificeerde persoon;
- 2)
eenduidig certificaatnummer;
- 3)
naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;
- 4)
naam en logo Stichting Werken onder Overdruk;
- 5)
kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;
- 6)
referentie naar het normdocument WSCS-WOD-L, Persoonscertificaat duikploegleider;
- 7)
scope van duikploegleideren geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;
- 8)
ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.
Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-L persoonscertificaat duikploegleider en dientengevolge als duikploegleider vakbekwaam is om leiding te geven aan duikwerkzaamheden in de categorie die wordt vermeld op certificaat.
De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.
13. Geldigheidscondities
Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden:
- 1)
De certificaathouder blijft actief als duikploegleider bij duikwerkzaamheden in de categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven;
- 2)
De certificaathouder neemt als duikploegleider deel aan ten minste 30 duiken in elke periode van 24 maanden;
Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan het certificaat worden geschorst of ingetrokken.