Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 4 Definities
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2025. De wijzigingen van lid 1, punt 20 bis, en 5 worden toegepast vanaf 09-07-2024.
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- (1)
‘kredietinstelling’: een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan uit een van de volgende activiteiten:
- a)
het bij het publiek aantrekken van deposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening;
- b)
het uitvoeren van in de in bijlage I, deel A, punten 3 en 6, bij Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) bedoelde activiteiten, waarbij een van de volgende voorwaarden van toepassing is, maar de onderneming geen grondstoffen- en emissierechtenhandelaar, geen instelling voor collectieve belegging, geen verzekeringsonderneming of geen beleggingsonderneming is waarvoor ontheffing is verleend van de in artikel 8 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vergunning als kredietinstelling:
- i)
de totale waarde van de geconsolideerde activa van de in de Unie gevestigde onderneming, met inbegrip van haar in een derde land gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen, is gelijk aan of bedraagt meer dan 30 miljard EUR;
- ii)
de totale waarde van de activa van de in de Unie gevestigde onderneming, met inbegrip van haar in een derde land gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen, bedraagt minder dan 30 miljard EUR, en de onderneming is onderdeel van een groep waarin de totale waarde van de geconsolideerde activa van alle in de Unie gevestigde ondernemingen binnen die groep, met inbegrip van haar in derde landen gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen, die elk afzonderlijk minder dan 30 miljard EUR aan totale activa bezitten en die een van de in bijlage I, deel A, punten 3 en 6, bij Richtlijn 2014/65/EU bedoelde activiteiten uitoefenen, gelijk is aan of groter is dan 30 miljard EUR;
- iii)
de totale waarde van de activa van de in de Unie gevestigde onderneming, met inbegrip van haar in derde landen gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen, bedraagt minder dan 30 miljard EUR, en de onderneming is onderdeel van een groep waarin de totale waarde van de geconsolideerde activa van alle ondernemingen binnen de groep die een van de in bijlage I, deel A, punten 3 en 6, bij Richtlijn 2014/65/EU bedoelde activiteiten uitoefenen, gelijk is aan of groter is dan 30 miljard EUR, indien de consoliderende toezichthouder in overleg met het college van toezichthouders daartoe beslist om potentiële risico's van omzeiling en potentiële risico's voor de financiële stabiliteit van de Unie aan te pakken;
voor de toepassing van punt b), onder ii) en iii), worden, indien de onderneming deel uitmaakt van een groep uit een derde land, de totale activa meegerekend van ieder bijkantoor van de groep uit een derde land die in de Unie een vergunning heeft in de gecombineerde totale waarde van de activa van alle ondernemingen van de groep;
- (2)
‘beleggingsonderneming’: een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU, waaraan op grond van die richtlijn een vergunning is verleend, met uitsluiting van kredietinstellingen;
- (3)
‘instelling’: een kredietinstelling waaraan op grond van artikel 8 van Richtlijn 2013/36/EU een vergunning is verleend, of een onderneming als bedoeld in artikel 8 bis, lid 3, ervan;
- (4)
vervallen;
- (5)
‘verzekeringsonderneming’: een verzekeringsonderneming als gedefinieerd in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (2);
- (6)
‘herverzekeringsonderneming’: een herverzekeringsonderneming als gedefinieerd in artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG;
- (7)
‘instelling voor collectieve belegging’ of ‘icb’: een icbe als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), of een alternatieve beleggingsinstelling (abi) als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (4);
- (8)
‘publiekrechtelijk lichaam’: een administratief orgaan zonder winstoogmerk dat verantwoording moet afleggen aan de centrale, regionale of lokale overheid of aan overheden die dezelfde verantwoordelijkheden dragen als de regionale en lokale overheden, of een niet-commerciële onderneming die in handen is van of is opgericht en wordt gefinancierd door centrale, regionale of lokale overheden en uitdrukkelijke waarborgregelingen heeft; hieronder kunnenbij wet geregelde organen met zelfbestuur die onder openbaar toezicht staan vallen;
- (9)
‘leidinggevend orgaan’: leidinggevend orgaan als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder e), van Richtlijn 2013/36/EU;
- (10)
‘directie’: directie als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder f), van Richtlijn 2013/36/EU;
- (11)
‘systeemrisico’: systeemrisico als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder h), van Richtlijn 2013/36/EU;
- (12)
vervallen;
- (13)
‘initiator’: een initiator als gedefinieerd in artikel 2, punt 3, van Verordening (EU) 2017/2402 (5);
- (14)
‘sponsor’: een sponsor als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2017/2402;
- (14 bis)
‘oorspronkelijke kredietverstrekker’: een oorspronkelijke kredietverstrekker als gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) 2017/2402;
- 15)
‘moederonderneming’: een onderneming die zeggenschap in de zin van punt 37 uitoefent over één of meer ondernemingen;
- 16)
‘dochteronderneming’: een onderneming die onder de zeggenschap in de zin van punt 37 van een andere onderneming staat; dochterondernemingen van dochterondernemingen worden eveneens beschouwd als dochterondernemingen van de oorspronkelijke moederonderneming;
- (17)
‘bijkantoor’: een bedrijfszetel welke een deel zonder juridische zelfstandigheid vormt van een instelling en welke rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk de handelingen verricht die eigen zijn aan de werkzaamheden van een instelling;
- 18)
‘onderneming die nevendiensten verricht’: een onderneming waarvan de hoofdactiviteit, ongeacht of deze wordt verricht ten behoeve van ondernemingen binnen de groep of cliënten buiten de groep, uit een van de volgende activiteiten bestaat:
- a)
werkzaamheden die rechtstreeks in het verlengde van het bankbedrijf liggen;
- b)
operationele leasing, het eigendom of beheer van onroerend goed, het verrichten van diensten voor gegevensverwerking of iedere andere activiteit voor zover die activiteit een nevendienst van het bankbedrijf is;
- c)
andere activiteiten die door de EBA als vergelijkbaar met die in de punten a) en b) worden beschouwd;
- (19)
‘vermogensbeheerder’: een vermogensbeheerder als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2002/87/EG of een abi-beheerder als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b), van Richtlijn 2011/61/EU, met inbegrip, tenzij anders bepaald, van entiteiten van derde landen, die soortgelijke werkzaamheden verrichten en die onderworpen zijn aan het recht van een derde land dat toezicht- en reguleringsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie worden toegepast;
- 20)
‘financiële holding’: een onderneming die aan alle volgende voorwaarden voldoet:
- a)
zij is een financiële instelling;
- b)
zij is geen gemengde financiële holding;
- c)
zij heeft ten minste één dochterondernemingen die een instelling is;
- d)
meer dan 50 % van de onderstaande indicatoren is op regelmatige basis verbonden met dochterondernemingen die instellingen of financiële instellingen zijn, en met door de onderneming zelf uitgevoerde activiteiten die geen verband houden met het verwerven of houden van deelnemingen in dochterondernemingen wanneer die activiteiten van dezelfde aard zijn als die welke door instellingen of financiële instellingen worden uitgevoerd:
- i)
het eigen vermogen van de onderneming op basis van haar geconsolideerde situatie;
- ii)
de activa van de onderneming op basis van haar geconsolideerde situatie;
- iii)
de inkomsten van de onderneming op basis van haar geconsolideerde situatie;
- iv)
het personeel van de onderneming op basis van haar geconsolideerde situatie;
- v)
andere door de bevoegde autoriteit relevant geachte indicatoren.
De bevoegde autoriteit kan besluiten een entiteit niet als financiële holding aan te merken, zelfs niet indien aan een van de in de eerste alinea, punten i) tot en met iv), bedoelde indicatoren is voldaan, indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de desbetreffende indicator geen getrouw beeld van de voornaamste activiteiten en risico's van de groep geeft. Alvorens een dergelijk besluit te nemen, raadpleegt de bevoegde autoriteit de EBA en verstrekt zij een onderbouwde en gedetailleerde kwalitatieve en kwantitatieve motivering. De bevoegde autoriteit houdt terdege rekening met het advies van de EBA en deelt, indien zij besluit van het advies af te wijken, de EBA binnen drie maanden na de datum van ontvangst van het advies van de EBA mee waarom zij van het advies is afgeweken;
- 20 bis)
‘beleggingsholding’: een beleggingsholding zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 23, van Verordening (EU) 2019/2033;
- (21)
‘gemengde financiële holding’: gemengde financiële holding artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG;
- (22)
‘gemengde holding’: een moederonderneming die geen financiële holding en evenmin een instelling of een gemengde financiële holding is, en die onder haar dochterondernemingen ten minste één instelling telt;
- (23)
‘verzekeringsonderneming van een derde land’: verzekeringsonderneming van een derde land als gedefinieerd in artikel 13, punt 3, van Richtlijn 2009/138/EG;
- (24)
‘herverzekeringsonderneming van een derde land’: herverzekeringsonderneming van een derde land als gedefinieerd in artikel 13, punt 6, van Richtlijn 2009/138/EG;
- (25)
‘erkende beleggingsonderneming van een derde land’: onderneming die aan alle volgende voorwaarden voldoet:
- a)
indien zij in de Unie was gevestigd, zou zij onder de definitie van een beleggingsonderneming vallen;
- b)
haar is vergunning verleend in een derde land;
- c)
zij is onderworpen en houdt zich aan prudentiële vereisten welke door de bevoegde autoriteiten als minstens even strikt als de vereisten van deze verordening of van Richtlijn 2013/36/EU worden beschouwd;
- 26)
‘financiële instelling’: een instelling die aan deze beide voorwaarden voldoet:
- a)
zij is geen instelling, zuiver industriële holding, special purpose entity voor securitisatiedoeleinden, verzekeringsholding zoals gedefinieerd in artikel 212, lid 1, punt f), van Richtlijn 2009/138/EG, of gemengde verzekeringsholding zoals gedefinieerd in artikel 212, lid 1, punt g), van die richtlijn, behalve wanneer een gemengde verzekeringsholding een dochterinstelling heeft;
- b)
zij voldoet aan een of meer van de volgende voorwaarden:
- i)
de hoofdactiviteit van de onderneming is het verwerven of houden van deelnemingen of het uitoefenen van een of meer van de in bijlage I, punten 2 tot en met 12 en punten 15, 16 en 17, bij Richtlijn 2013/36/EU genoemde activiteiten, dan wel het verrichten van een of meer van de in bijlage I, afdeling A of B, bij Richtlijn 2014/65/EU genoemde diensten of activiteiten met betrekking tot in bijlage I, afdeling C, bij Richtlijn 2014/65/EU vermelde financiële instrumenten;
- ii)
de onderneming is een beleggingsonderneming, een gemengde financiële holding, een beleggingsholding, een betalingsdienstaanbieder zoals ingedeeld in artikel 1, lid 1, punten a) tot en met d), van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (6), een vermogensbeheerder of een onderneming die nevendiensten verricht;
- 26 bis)
‘zuiver industriële holding’: een onderneming die aan alle volgende voorwaarden voldoet:
- a)
haar hoofdactiviteit is het verwerven of houden van deelnemingen;
- b)
zij is niet bedoeld in punt 27, a), of punt 27, d) tot en met l), van dit lid, en is geen beleggingsonderneming, of een vermogensbeheerder of een betalingsdienstaanbieder zoals ingedeeld in artikel 1, lid 1, punten a) tot en met d), van Richtlijn (EU) 2015/2366;
- c)
zij houdt geen belang in een entiteit uit de financiële sector;
- (27)
‘entiteit uit de financiële sector’: een van de volgende entiteiten:
- a)
een instelling;
- b)
een financiële instelling;
- c)
vervallen;
- d)
een verzekeringsonderneming;
- e)
een verzekeringsonderneming uit een derde land;
- f)
een herverzekeringsonderneming;
- g)
een herverzekeringsonderneming uit een derde land;
- h)
een verzekeringsholding als gedefinieerd in artikel 212, lid 1, onder f), van Richtlijn 2009/138/EG;
- i)
vervallen;
- j)
vervallen;
- k)
een van het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/138/EG uitgesloten onderneming overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn;
- l)
een onderneming van een derde land waarvan het hoofdbedrijf vergelijkbaar is met dat van een van de in de punten a) tot en met k) vermelde entiteiten;
- 28)
‘moederinstelling in een lidstaat’: een instelling in een lidstaat die een instelling of een financiële instelling als dochteronderneming heeft, of die een deelneming heeft in een instelling of financiële instelling en zelf geen dochteronderneming is van een andere instelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
- (29)
‘EU-moederinstelling’: een moederinstelling in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een andere instelling waaraan in een van de lidstaten vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
- (29 bis)
‘moederbeleggingsonderneming in een lidstaat’: een moederonderneming in een lidstaat die een beleggingsonderneming is;
- (29 ter)
‘EU-moederbeleggingsonderneming’: een EU-moederonderneming die een beleggingsonderneming is;
- (29 quater)
‘moederkredietinstelling in een lidstaat’: een moederinstelling in een lidstaat die een kredietinstelling is;
- (29 quinquies)
‘EU-moederkredietinstelling’: een EU-moederinstelling die een kredietinstelling is;
- (30)
‘financiële moederholding in een lidstaat’: een financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in dezelfde lidstaat vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
- (31)
‘financiële EU-moederholding’: een financiële holding in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in een van lidstaten vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
- (32)
‘gemengde financiële moederholding in een lidstaat’: een gemengde financiële holding die zelf geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in dezelfde lidstaat een vergunning is verleend, of van een in dezelfde lidstaat opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
- (33)
‘gemengde financiële EU-moederholding’: een gemengde financiële holding in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een instelling waaraan in een van de lidstaten een vergunning is verleend, of van een in een van de lidstaten opgerichte financiële holding of gemengde financiële holding;
- (34)
- 35)
‘deelneming’: een deelneming zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), of de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming;
- (36)
‘gekwalificeerde deelneming’: het in een onderneming, rechtstreeks of onrechtstreeks, bezitten van 10 % of meer van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel van een percentage dat het mogelijk maakt een invloed van betekenis op de bedrijfsvoering van die onderneming uit te oefenen;
- 37)
‘zeggenschap’: de betrekking die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, zoals beschreven in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU, of in de standaarden voor jaarrekeningen waaraan een instelling uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (8) moet voldoen, of een soortgelijke betrekking tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;
- (38)
‘nauwe banden’: een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen op een van de volgende wijzen zijn verbonden:
- a)
een deelneming in de vorm van het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband houden van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming;
- b)
door een zeggenschapsband;
- c)
door een duurzame band van beiden of allen met dezelfde derde persoon door middel van een verhouding van zeggenschap;
- (39)
‘groep verbonden cliënten’: een van de volgende omschrijvingen:
- a)
twee of meer natuurlijke of rechtspersonen die, behoudens bewijs van het tegendeel, uit een oogpunt van risico een geheel vormen omdat een van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over de andere persoon of personen;
- b)
twee of meer natuurlijke of rechtspersonen tussen wie geen zeggenschapsband als beschreven in punt a) bestaat, maar die uit een oogpunt van risico als een geheel moeten worden beschouwd omdat zij zodanig onderling verbonden zijn dat, indien een van hen financiële problemen zou ondervinden, en met name financierings- of betalingsmoeilijkheden, de andere of alle anderen waarschijnlijk ook in financierings- of betalingsmoeilijkheden zouden komen.
Twee of meer natuurlijke of rechtspersonen die wegens hun directe blootstelling aan dezelfde CTP in het kader van clearingactiviteiten aan de in punt a) of b) vervatte omschrijvingen beantwoorden, worden niet als een groep verbonden cliënten beschouwd;
- (40)
‘bevoegde autoriteit’: een bij nationale wetgeving officieel erkende overheidsinstantie of lichaam die/dat bij nationale wetgeving gemachtigd is toezicht op instellingen uit te oefenen als onderdeel van het in de betrokken lidstaat geldende toezichtstelsel;
- (41)
‘consoliderend toezichthouder’: een bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig artikel 111 van Richtlijn 2013/36/EU;
- (42)
‘vergunning’: een door de overheid afgegeven akte, ongeacht haar vorm, waaruit de bevoegdheid voortvloeit om de werkzaamheden uit te oefenen;
- (43)
‘lidstaat van herkomst’: de lidstaat waarin aan een instelling een vergunning is verleend;
- (44)
‘lidstaat van ontvangst’: de lidstaat waarin een instelling een bijkantoor heeft of diensten verricht;
- (45)
‘centrale banken van het ESCB’: de nationale centrale banken die lid zijn van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en de Europese Centrale Bank (ECB);
- (46)
‘centrale banken’: de centrale banken van het ESCB en de centrale banken van derde landen;
- (47)
‘geconsolideerde situatie’: situatie die voortvloeit uit het toepassen van de vereisten van deze verordening overeenkomstig deel één, titel II, hoofdstuk 2, op een instelling alsof deze instelling samen met een of meer andere entiteiten één enkele instelling vormt;
- (48)
‘geconsolideerde basis’: op basis van de geconsolideerde situatie;
- (49)
‘op gesubconsolideerde basis’: op basis van de geconsolideerde situatie van een moederinstelling, financiële moederholding of gemengde financiële moederholding met uitzondering van een subgroep van entiteiten, of op basis van de geconsolideerde situatie van een moederinstelling, financiële moederholding of gemengde financiële moederholding die niet de uiteindelijke moederinstelling, financiële moederholding of gemengde financiële moederholding is;
- (50)
‘financieel instrument’: een van de volgende instrumenten:
- a)
een overeenkomst die leidt tot zowel een financieel actief bij een partij als een financiële verplichting of eigenvermogensinstrument bij een andere partij;
- b)
een instrument genoemd in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG;
- c)
een afgeleid financieel instrument;
- d)
een primair financieel instrument;
- e)
een kasinstrument.
De in de punten a), b) en c) bedoelde instrumenten zijn uitsluitend financiële instrumenten als hun waarde afgeleid is van de prijs van een onderliggend financieel instrument of een andere onderliggende post, een rentevoet of een index;
- 52)
‘operationeel risico’: het risico van verliezen als gevolg van ongeschikte of falende interne processen, personen en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, juridisch risico, modelrisico of risico met betrekking tot informatie- en communicatietechnologierisico (ICT-risico), met uitzondering van strategisch risico en reputatierisico;
- 52 bis)
‘juridisch risico’: het risico van verliezen, met inbegrip van uitgaven, geldboeten, sancties of punitieve schadevergoedingen, dat een instelling kan lijden als gevolg van gebeurtenissen die juridische procedures tot gevolg hebben, met inbegrip van:
- a)
toezichtsmaatregelen en particuliere schikkingen;
- b)
nalatigheid wanneer moet worden gehandeld om een juridische verplichting na te leven;
- c)
handelingen verricht om naleving van een juridische verplichting te vermijden;
- d)
wangedragsgebeurtenissen, d.w.z. gebeurtenissen die voortvloeien uit opzettelijk of nalatig wangedrag, met inbegrip van het op onbehoorlijke wijze verlenen van financiële diensten of het verstrekken van ontoereikende of misleidende informatie over het financiële risico van producten die worden verkocht door de instelling;
- e)
niet-naleving van vereisten die uit nationale of internationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voortvloeien;
- f)
niet-naleving van vereisten die voortvloeien uit contractuele regelingen, of van interne regels en gedragscodes die zijn opgesteld in overeenstemming met nationale of internationale regels en praktijken;
- g)
niet-naleving van regels inzake ethiek;
- 52 ter)
‘modelrisico’: het risico op verlies als gevolg van beslissingen die hoofdzakelijk op de output van interne modellen zijn gebaseerd, en dat te wijten is aan fouten in het ontwerp, de ontwikkeling, raming van de parameters, implementatie of gebruik of monitoring van dergelijke modellen, waaronder:
- a)
het slechte ontwerp van een geselecteerd intern model en zijn kenmerken;
- b)
de ontoereikende verificatie of een geselecteerd intern model geschikt is voor het te evalueren financiële instrument of het te beprijzen product, dan wel of het geselecteerde interne model geschikt is voor de geldende marktomstandigheden;
- c)
fouten bij de implementatie van een geselecteerd intern model;
- d)
onjuiste waarderingen tegen marktwaarde en risicometing als gevolg van een fout bij het boeken van een transactie in het handelssysteem;
- e)
het gebruik van een geselecteerd intern model, of de outputs ervan, voor een doel waarvoor dat model niet bestemd of ontworpen was, met inbegrip van manipulatie van de modelleringsparameters;
- f)
de ontijdige of ineffectieve monitoring of validatie van de prestaties van het model of van het voorspellend vermogen om te beoordelen of het geselecteerde interne model nog geschikt is voor het beoogde doel;
- 52 quater)
‘ICT-risico’: het risico op verlies dat redelijkerwijs aan te wijzen omstandigheden inhouden in verband met het gebruik van netwerk- en informatiesystemen, dat, indien het zich voordoet, de beveiliging van de netwerk- en informatiesystemen, van technologieafhankelijke instrumenten of processen, van verrichtingen en processen, of van de levering van de diensten in gevaar zou kunnen brengen, door schadelijke effecten met zich mee te brengen in de digitale of fysieke omgeving;
- 52 quinquies)
‘ecologisch, sociaal en governancerisico’ of ‘ESG-risico’: het risico op negatieve financiële effecten op een instelling die voortvloeien uit de actuele of te verwachten effecten van ecologische, sociale of governancefactoren (ESG-factoren) op de tegenpartijen van die instelling of de activa waarin zij is belegd; ESG-risico's komen tot uiting in de traditionele categorieën van financiële risico's;
- 52 sexies)
‘ecologisch risico’: het risico op negatieve financiële effecten op een instelling die voortvloeien uit de actuele of te verwachten effecten van ecologische factoren op de tegenpartijen van die instelling of de activa waarin is belegd, met inbegrip van factoren met betrekking tot de transitie naar de in artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (9) vastgelegde doelstellingen; ecologisch risico omvat zowel fysiek risico als transitierisico;
- 52 septies)
‘fysiek risico’, als onderdeel van het ecologische risico: het risico op negatieve financiële effecten op een instelling die uit de actuele of te verwachten effecten van de fysieke effecten van ecologische factoren voortvloeien, op de tegenpartijen van die instelling of de activa waarin zij is belegd;
- 52 octies)
‘transitierisico’, als onderdeel van het ecologische risico: het risico op negatieve financiële effecten op een instelling die uit de actuele of te verwachten effecten van de transitie naar een ecologisch duurzame economie voortvloeien, op de tegenpartijen van die instelling of de activa waarin zij is belegd;
- 52 nonies)
‘sociaal risico’: het risico op negatieve financiële effecten op een instelling die uit de actuele of te verwachten effecten van sociale factoren voortvloeien, op de tegenpartijen van die instelling of de activa waarin zij is belegd;
- 52 decies)
‘governancerisico’: het risico op negatieve financiële effecten op een instelling die uit de actuele of te verwachten effecten van governancefactoren voortvloeien, op de tegenpartijen van die instelling of de activa waarin zij is belegd;
- (53)
‘verwateringsrisico’: het risico dat een kortlopende vordering afneemt door geldelijke of niet-geldelijke kredieten aan de debiteur;
- 54)
‘kans op wanbetaling’ (probability of default — PD): de kans dat een debiteur of, in voorkomend geval, een kredietfaciliteit over een periode van één jaar in gebreke blijft en, in het kader van verwateringsrisico, de kans op verwatering over een periode van één jaar;
- 55)
‘verlies bij wanbetaling’ (loss given default — LGD): de verhouding tussen het verlies op een blootstelling met betrekking tot één faciliteit als gevolg van wanbetaling van een debiteur of, in voorkomend geval, een kredietfaciliteit en het uitstaande bedrag bij wanbetaling of op een gegeven referentiedatum na de wanbetalingsdatum en, in het kader van verwateringsrisico, het verlies bij verwatering, d.w.z. de verhouding tussen het verlies op een blootstelling met betrekking tot een gekochte kortlopende vordering als gevolg van verwatering en het uitstaande bedrag volgens de gekochte kortlopende vordering;
- 56)
‘omrekeningsfactor’ (credit conversion factor — CCF): de verhouding tussen het niet-opgenomen bedrag van een kredietlijn van één faciliteit dat vanaf een bepaald tijdstip vóór wanbetaling zou kunnen worden opgenomen van die ene faciliteit — en daardoor zou openstaan bij wanbetaling — en het niet-opgenomen bedrag van de kredietlijn van die faciliteit, waarbij de omvang van de kredietlijn wordt bepaald door de toegestane limiet, tenzij de niet-toegestane limiet hoger ligt;
- (57)
‘kredietrisicolimitering’: een door een instelling gehanteerde techniek ter beperking van het kredietrisico dat verbonden is aan een positie of aan posities die de instelling blijft houden;
- 58)
‘volgestorte kredietprotectie’ (funded credit protection — FCP): een techniek van kredietrisicolimitering waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan de blootstelling van een instelling, wordt beperkt dankzij het recht van die instelling om, bij wanbetaling van de debiteur of de kredietfaciliteit, of bij andere specifieke kredietgebeurtenissen in verband met de debiteur, bepaalde activa of posten te liquideren, over te nemen, daarvan het eigendom te verwerven of te behouden dan wel het bedrag van de blootstelling te verlagen tot of die te vervangen door het verschil tussen het bedrag van de blootstelling zelf en het bedrag van een vordering op de instelling;
- 59)
‘niet-volgestorte kredietprotectie’ (unfunded credit protection — UFCP): een techniek van kredietrisicolimitering waarbij de beperking van het kredietrisico betreffende de blootstelling van een instelling voortvloeit uit de verplichting van een derde om een bepaald bedrag uit te keren bij wanbetaling van de debiteur of de kredietfaciliteit, of bij het plaatsvinden van andere specifieke kredietgebeurtenissen;
- 60)
‘met contante geldmiddelen vergelijkbaar instrument’: een certificaat van deposito, een obligatie, met inbegrip van een gedekte obligatie, of enig ander niet-achtergesteld instrument dat door een leningverstrekkende instelling wordt uitgegeven, waarvoor die leningverstrekkende instelling reeds volledige betaling heeft ontvangen en dat onvoorwaardelijk door de instelling tegen de nominale waarde wordt terugbetaald;
- 60 bis)
‘ongemunt goud’: goud in de vorm van een grondstof, met inbegrip van goudstaven, ingots en munten, breed geaccepteerd op de markt voor ongemunt goud, wanneer er liquide markten voor ongemunt goud bestaan, en waarvan de waarde wordt bepaald door de waarde van het goudgehalte, omschreven als de zuiverheid en dichtheid — in plaats van door het belang ervan voor numismaten;
- (61)
‘securitisatie’: een securitisatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2017/2402;
- (62)
‘securitisatiepositie’: een securitisatiepositie als gedefinieerd in artikel 2, punt 19, van Verordening (EU) 2017/2402;
- (63)
‘hersecuritisatie’: een hersecuritisatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) 2017/2402;
- (64)
‘hersecuritisatiepositie’: een blootstelling in het kader van een hersecuritisatie;
- (65)
‘kredietverbetering’: een contractuele regeling waarbij de kredietkwaliteit van een securitisatiepositie verbetert ten opzichte van een situatie waarin van een dergelijke regeling geen sprake zou zijn geweest; daartoe worden ook verbeteringen gerekend die worden gerealiseerd door meer achtergestelde tranches in de securitisatie en door andere soorten kredietprotectie;
- (66)
‘special purpose entity voor securitisatiedoeleinden’ of ‘SSPE’: een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden of SSPE als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2017/2402;
- (67)
‘tranche’: een tranche als gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van Verordening (EU) 2017/2402;
- (68)
‘waardering tegen marktwaarde’: het bepalen van de waarde van posities op basis van direct beschikbare afwikkelingsprijzen, afkomstig van onafhankelijke bronnen, waaronder beurskoersen, prijzen in de schermenhandel of noteringen van een aantal onafhankelijke gereputeerde effectenmakelaars;
- (69)
‘waardering op basis van een modellenbenadering’: het door middel van benchmarking, extrapolatie of een andere berekeningswijze bepalen van de waarde op basis van een of meerdere inputs uit de markt;
- (70)
‘onafhankelijke prijsverificatie’: een proces waarbij marktprijzen of modelinputs op regelmatige basis op hun nauwkeurigheid en onafhankelijkheid worden gecontroleerd;
- (71)
‘in aanmerking komend kapitaal’:
- a)
voor de toepassing van deel 2, titel III[lees: IV], de som van:
- i)
tier 1-kapitaal als bedoeld in artikel 25, zonder toepassing van de aftrek in artikel 36, lid 1, onder k), punt i);
- ii)
tier 2-kapitaal als bedoeld in artikel 71 dat gelijk is aan één derde of minder van het tier 1-kapitaal als berekend krachtens punt i) van dit punt;
- b)
voor de toepassing van artikel 97, de som van:
- i)
tier 1-kapitaal als bedoeld in artikel 25;
- ii)
tier 2-kapitaal als bedoeld in artikel 71, dat gelijk is aan één derde of minder van het tier 1-kapitaal;
- (72)
‘erkende beurs’: beurs die aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:
- a)
ze is een gereglementeerde markt of een markt van een derde land die overeenkomstig de in artikel 25, lid 4, punt a), van Richtlijn 2014/65/EU bepaalde procedure als gelijkwaardig aan een gereglementeerde markt geacht wordt;
- b)
ze beschikt over een clearingregeling waarbij de in bijlage II vermelde contracten onderworpen zijn aan dagelijkse margevereisten die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten een adequate bescherming bieden;
- (73)
‘uitkeringen uit hoofde van discretionair pensioen’: verhoogde pensioenuitkeringen die een instelling aan een medewerker op discretionaire basis verleent als onderdeel van een variabele beloning van deze medewerker. Tot deze uitkeringen worden niet gerekend verhoogde uitkeringen die aan een medewerker worden verleend op grond van de voorwaarden van het bedrijfspensioenfonds;
- (74)
‘hypotheekwaarde’: de waarde van vastgoed die is vastgesteld op grond van een voorzichtige prognose van de toekomstige verhandelbaarheid van het goed, rekening houdend met duurzame langetermijnaspecten van het goed, de normale en plaatselijke marktvoorwaarden, het gebruik dat op dit ogenblik van het goed wordt gemaakt en eventueel andere doeleinden waarvoor het geschikt is;
- 74 bis)
‘onroerendgoedwaarde’: de overeenkomstig artikel 229, lid 1, bepaalde waarde van een niet-zakelijk of een zakelijk onroerend goed;
- (75)
‘niet-zakelijk onroerend goed’:
- a)
een onroerend goed dat naar zijn aard een woning is en voldoet aan alle toepasselijke wet- en regelgeving waardoor het onroerend goed mag worden bewoond;
- b)
een onroerend goed dat naar zijn aard een woning is en nog in aanbouw is, mits de verwachting is dat het onroerend goed aan alle toepasselijke wet- en regelgeving zal voldoen waardoor het onroerend goed mag worden bewoond;
- c)
het recht inzake bewoning van een appartement in woningcoöperaties die zich in Zweden bevinden, of
- d)
voor nevengebruik bestemde gronden bij een in punt a), b) of c) bedoeld onroerend goed;
- 75 bis)
‘zakelijk onroerend goed’: onroerend goed niet zijnde niet-zakelijk onroerend goed;
- 75 ter)
‘blootstelling gedekt door inkomstengenererend onroerend goed’ (income producing real estate exposure — IPRE-blootstelling): een door één of meer niet-zakelijke of zakelijke onroerende goederen gedekte blootstelling waarbij het vervullen van de kredietverplichtingen met betrekking tot de blootstelling materieel afhankelijk is van de kasstromen die worden gegenereerd door die onroerende goederen die die blootstelling dekken — en niet door de mogelijkheden van de debiteur om de kredietverplichtingen uit andere bronnen na te komen; waarbij de primaire bron van dergelijke kasstromen uit lease- of rentebetalingen, of opbrengsten van de verkoop van niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed bestaat;
- 75 quater)
‘blootstelling niet gedekt door inkomstengenererend onroerend goed’ of ‘niet-IPRE-blootstelling’: een door één of meer niet-zakelijke of zakelijke onroerende goederen gedekte blootstelling niet zijnde een IPRE-blootstelling;
- 75 quinquies)
‘door niet-zakelijk onroerend goed gedekte blootstelling’ of ‘door een hypotheek op niet-zakelijk onroerend goed gedekte blootstelling’: een blootstelling gedekt door een niet-zakelijk onroerend goed of een blootstelling die als zodanig wordt aangemerkt overeenkomstig artikel 108, lid 4;
- 75 sexies)
‘door zakelijk onroerend goed gedekte blootstelling’ of ‘door een hypotheek op zakelijk onroerend goed gedekte blootstelling’: een blootstelling gedekt door een zakelijk onroerend goed;
- 75 septies)
‘door onroerend goed gedekte blootstelling’ of ‘door een hypotheek op onroerend goed gedekte blootstelling’ of ‘door zekerheden in de vorm van onroerend goed gedekte blootstelling’: een blootstelling gedekt door een niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed of een blootstelling die als zodanig wordt aangemerkt overeenkomstig artikel 108, lid 4;;
- (76)
‘marktwaarde’: met betrekking tot vastgoed het geraamde bedrag waartegen het goed op de dag van de taxatie door een willige verkoper op marktconforme wijze zou kunnen worden verkocht aan een willige koper na een deugdelijke verkoopprocedure waarbij elk van de partijen met kennis van zaken, voorzichtig en zonder dwang heeft gehandeld;
- (77)
‘toepasselijk kader voor financiële verslaggeving’: de standaarden voor jaarrekeningen waaraan de instelling onderworpen is uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002 of Richtlijn 86/635/EEG;
- 78)
‘jaarlijkse wanbetalingsgraad’: de verhouding tussen het aantal debiteuren of, indien op grond van artikel 178, lid 1, tweede alinea, de definitie van wanbetaling wordt toegepast op kredietfaciliteitniveau, kredietfaciliteiten ten aanzien waarvan een wanbetaling geacht wordt te hebben plaatsgevonden tijdens een periode die loopt vanaf één jaar vóór waarnemingsdatum T, en het aantal debiteuren, dan wel, indien op grond van artikel 178, lid 1, tweede alinea, de definitie van wanbetaling wordt toegepast op kredietfaciliteitniveau, het aantal kredietfaciliteiten dat één jaar vóór waarnemingsdatum T aan die klasse of groep is toegewezen;
- 78 bis)
‘blootstelling in de vorm van het verwerven, ontwikkelen en bebouwen van gronden’ (land acquisition, development and construction exposure — ADC-blootstelling): blootstelling met betrekking tot ondernemingen of special purpose entities die de verwerving van voor ontwikkeling en bebouwing bestemde gronden financieren of die de ontwikkeling en het bouwen van niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed financieren;
- 78 ter)
‘niet-ADC-blootstelling’: een blootstelling gedekt door één of meer niet-zakelijke of zakelijke onroerende goederen die geen ADC-blootstelling is;;
- (79)
vervallen;
- (80)
‘handelsfinanciering’: financiering, garanties daaronder begrepen, in verband met de handel in goederen en diensten door middel van financiële producten met een vaste korte looptijd, gewoonlijk van minder dan 1 jaar, zonder automatisch doorrollen;
- (81)
‘door de overheid gesteunde exportkredieten’: leningen of kredieten ter financiering van de export van goederen en diensten waarvoor een officiële exportkredietinstelling garanties, verzekering of directe financiering verstrekt;
- (82)
‘retrocessieovereenkomst’ en ‘omgekeerde retrocessieovereenkomst’: een overeenkomst waarbij een instelling of haar tegenpartij effecten of grondstoffen, dan wel gegarandeerde rechten overdraagt met betrekking tot de eigendom van effecten of grondstoffen wanneer deze garantie is gegeven door een erkende beurs die houder is van de rechten betreffende de effecten of grondstoffen en de overeenkomst een instelling niet toestaat een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan één tegenpartij tegelijk over te dragen of in pand te geven, met de verbintenis deze terug te kopen hetzij vervangende effecten of grondstoffen met dezelfde kenmerken, tegen een vastgestelde prijs op een door de overdragende instelling bepaald of te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen; het betreft een ‘retrocessieovereenkomst’ voor de instelling die de effecten of grondstoffen verkoopt, en een ‘omgekeerde retrocessieovereenkomst’ voor de instelling die de effecten of grondstoffen koopt;
- (83)
‘retrocessietransactie’: een transactie in het kader van een ‘retrocessieovereenkomst’ of een ‘omgekeerde retrocessieovereenkomst’;
- (84)
‘eenvoudige retrocessieovereenkomst’: een retrocessietransactie betreffende een afzonderlijk activabestanddeel of soortgelijke niet-complexe activa, in tegenstelling tot een basket van activa;
- (85)
‘posities die met de intentie om te handelen worden ingenomen’: een van de volgende posities:
- a)
de eigen posities van de instelling en de posities uit hoofde van de dienstverlening aan cliënten en van het onderhouden van een markt;
- b)
posities die bedoeld zijn om op korte termijn weder te verkopen;
- c)
posities die worden ingenomen met de bedoeling profijt te trekken van feitelijke of verwachte kortetermijnverschillen tussen de aankoop- en verkoopprijzen, of van andere prijs- of renteschommelingen;
- (86)
‘handelsportefeuille’: alle posities in financiële instrumenten en grondstoffen die door een instelling worden ingenomen, hetzij met de intentie om te handelen, hetzij ter afdekking van posities die worden ingenomen met de intentie om te handelen overeenkomstig artikel 104;
- (87)
- (88)
‘gekwalificeerde centrale tegenpartij’: een centrale tegenpartij die beschikt over een vergunning overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012 of over een erkenning overeenkomstig artikel 25 van die verordening;
- (89)
‘wanbetalingsfonds’: een fonds dat door een CTP is opgericht overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) nr. 648/2012 en dat wordt gebruikt overeenkomstig artikel 45 van die verordening;
- (90)
‘voorgefinancierde bijdrage aan het wanbetalingsfonds van een CTP’: een bijdrage aan het wanbetalingsfonds van een CTP die door een instelling wordt gestort;
- (91)
‘CTP-transactieblootstelling’: een actuele blootstelling, met inbegrip van een door het clearinglid te ontvangen maar nog niet ontvangen variatiemarge, en een potentiële toekomstige, uit in artikel 301, lid 1, punten a), b) en c), bedoelde overeenkomsten en transacties voortvloeiende blootstelling van een clearinglid of een cliënt aan een CTP, alsmede de initiële marge;
- (92)
- (93)
‘hefboomfinanciering’: de relatieve omvang van de activa van een instelling, plus haar verplichtingen buiten balanstelling en voorwaardelijke verplichtingen tot betalen, tot leveren of tot het stellen van zekerheden, met inbegrip van verplichtingen vanwege ontvangen financiering, aangegane verbintenissen, derivaten of retrocessieovereenkomsten, maar met uitsluiting van verplichtingen die enkel bij liquidatie van een instelling kunnen worden afgedwongen, in verhouding tot het eigen vermogen van deze instelling;
- (94)
‘risico van buitensporige hefboomwerking’: het risico dat voortvloeit uit de kwetsbaarheid van een instelling als gevolg van een hefboomwerking of mogelijke hefboomwerking die onbedoelde corrigerende maatregelen in haar bedrijfsplan kan vereisen, met inbegrip van noodverkopen van activa die in verliezen of waarderingsaanpassingen in haar resterende activa kunnen resulteren;
- (95)
‘kredietrisicoaanpassing’: het bedrag van de voorziening voor specifieke en algemene verliezen op leningen voor kredietrisico's die overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving in de financiële overzichten van de instelling worden opgevoerd;
- (96)
‘interne afdekking’: een positie die de risicocomponenten tussen een positie in de handelsportefeuille en een positie of reeks posities in de niet-handelsportefeuille, of tussen twee tradingafdelingen in wezenlijke mate compenseert;
- (97)
‘referentieverplichting’: een verplichting waarvan gebruik wordt gemaakt voor het bepalen van de waarde van de afwikkeling in contanten van een kredietderivaat.
- (98)
‘externe kredietbeoordelingsinstelling’ of ‘EKBI’: een ratingbureau dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (8) geregistreerd of gecertificeerd is, of een centrale bank die kredietbeoordelingen afgeeft die van de toepassing van Verordening (EG) nr. 1060/2009 zijn ontheven;
- (99)
‘Aangewezen EKBI’: een door een instelling aangewezen EKBI;
- (100)
‘gecumuleerde niet-gerealiseerde resultaten’: hetzelfde als in International Accounting Standard (IAS) 1, als toepasselijk uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1606/2002;
- (101)
‘kernvermogen’: kernvermogen in de zin van artikel 88 van Richtlijn 2009/138/EG;
- (102)
‘tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen’: kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 1 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 1, van die Richtlijn;
- (103)
‘aanvullend-tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen’: kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 1 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 1, van deze Richtlijn en het opnemen van dergelijke bestanddelen beperkt wordt door de overeenkomstig artikel 99 van die richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen;
- (104)
‘tier 2-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen’: kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 2 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 2, van die Richtlijn;
- (105)
‘tier 3-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen’: kernvermogensbestanddelen van ondernemingen die onderworpen zijn aan de vereisten van Richtlijn 2009/138/EG, indien deze bestanddelen worden ingedeeld bij tier 3 in de zin van Richtlijn 2009/138/EG overeenkomstig artikel 94, lid 3, van die Richtlijn;
- (106)
‘uitgestelde belastingvorderingen’: hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
- (107)
‘uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten’: uitgestelde belastingvorderingen waarvan de toekomstige waarde enkel kan worden gerealiseerd indien de instelling in de toekomst belastbare winst maakt;
- (108)
‘uitgestelde belastingverplichtingen’: hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
- (109)
‘activa van een op vaste toezeggingen gebaseerd pensioenfonds’: de activa van een pensioenfonds dat, respectievelijk een pensioenregeling die op vaste toezeggingen gebaseerd is, berekend nadat op die activa het bedrag van de verplichtingen uit hoofde van dat fonds, respectievelijk die regeling in mindering is gebracht;
- (110)
‘uitkeringen’: de betaling van dividenden of van interest in welke vorm ook;
- (111)
‘financiële onderneming’: hetzelfde als in artikel 13, punt 25, punten b) en d), van Richtlijn 2009/138/EG;
- (112)
‘fondsen voor algemene bankrisico's’: hetzelfde als in artikel 38 van Richtlijn 86/635/EEG;
- (113)
‘goodwill’: hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
- 114)
‘indirect bezit’: elke blootstelling met betrekking tot een intermediaire entiteit die een blootstelling heeft met betrekking tot kapitaalinstrumenten uitgegeven door een entiteit uit de financiële sector of passiva uitgegeven door een instelling indien, ingeval de door de entiteit uit de financiële sector uitgegeven kapitaalinstrumenten of de door de instelling uitgegeven passiva permanent zouden worden afgeschreven, het verlies dat de instelling als gevolg daarvan zou lijden, niet wezenlijk verschillend zou zijn van het verlies dat de instelling zou lijden vanwege een direct bezit van die door de entiteit uit de financiële sector uitgegeven kapitaalinstrumenten of van die door de instelling uitgegeven passiva;
- (115)
‘immateriële activa’: hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving; daaronder wordt tevens goodwill begrepen;
- (116)
‘andere kapitaalinstrumenten’: kapitaalinstrumenten die zijn uitgegeven door entiteiten uit de financiële sector en die niet worden aangemerkt als tier 1-kernkapitaalinstrumenten, aanvullend-tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten of tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen, aanvullend-tier 1-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen, tier 2-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen of tier 3-eigenvermogensbestanddelen van verzekeringsondernemingen;
- (117)
‘andere reserves’: reserves in de zin van het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving die overeenkomstig de toepasselijke standaard voor financiële verslaggeving openbaar moeten worden gemaakt, met uitzondering van bedragen die reeds zijn opgenomen in gecumuleerde niet-gerealiseerde resultaten of ingehouden winsten.
- (118)
‘eigen vermogen’: de som van tier 1- en tier 2-kapitaal;
- (119)
‘eigenvermogensinstrumenten’: door de instelling uitgegeven kapitaalinstrumenten die worden aangemerkt als tier 1-kernkapitaal-, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten;
- (120)
‘minderheidsbelang’: het bedrag van tier 1-kernkapitaal van een dochteronderneming van een instelling dat kan worden toegerekend aan andere natuurlijke of rechtspersonen dan die welke onder de prudentiële consolidatie van de instelling vallen;
- (121)
‘winst’: hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
- (122)
‘wederzijdse deelneming’: het door een instelling bezitten van door entiteiten uit de financiële sector uitgegeven eigenvermogensinstrumenten of andere kapitaalinstrumenten waarbij deze entiteiten ook door de instelling uitgegeven eigenvermogensinstrumenten bezitten;
- (123)
‘ingehouden winsten’: de resultaten van het voorgaande jaar die zijn overgedragen door definitieve bestemming van het resultaat overeenkomstig het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
- (124)
‘agiorekening’: hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
- (125)
‘tijdelijke verschillen’: hetzelfde als in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving;
- 126)
‘synthetisch bezit’: belegging door een instelling in een financieel instrument waarvan de waarde rechtstreeks verband houdt met de waarde van de door een entiteit uit de financiële sector uitgegeven kapitaalinstrumenten of de waarde van de door een instelling uitgegeven passiva;
- (127)
‘kruislingse garantieregeling’: een regeling die aan alle volgende voorwaarden voldoet:
- a)
de instellingen vallen onder hetzelfde, in artikel 113, lid 7, bedoelde institutioneel protectiestelsel of zijn blijvend in een netwerk aangesloten bij een centraal orgaan;
- b)
de instellingen zijn volledig geconsolideerd overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU en vallen onder het toezicht op geconsolideerde basis van een instelling die in een lidstaat een moederinstelling is in overeenstemming met deel één, titel II, hoofdstuk 2, van deze verordening en die onderworpen is aan eigenvermogensvereisten;
- c)
de moederinstelling in een lidstaat en de dochterondernemingen zijn gevestigd in dezelfde lidstaat, zijn vergunningplichtig en onderworpen aan toezicht door dezelfde bevoegde autoriteit;
- d)
de moederinstelling in een lidstaat en de dochterinstellingen zijn een contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling aangegaan waardoor deze instellingen beschermd worden en waardoor, zo nodig, met name hun liquiditeit en solventie beschermd worden om faillissement te voorkomen;
- e)
er zijn regelingen getroffen om in termen van kapitaal en liquiditeit onmiddellijk in de nodige financiële middelen te voorzien indien dat volgens de contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling als bedoeld in punt d) noodzakelijk is;
- f)
de toereikendheid van de onder de punten d) en e) bedoelde regelingen wordt regelmatig door de bevoegde autoriteit gecontroleerd;
- g)
de minimale opzegtermijn die een dochteronderneming in acht moet nemen om vrijwillig uit de aansprakelijkheidsregeling te kunnen stappen bedraagt 10 jaar;
- h)
de bevoegde autoriteit is gemachtigd een dochteronderneming te verbieden vrijwillig uit de aansprakelijkheidsregeling te stappen;
- (128)
‘uitkeerbare bestanddelen’: de som van de winsten aan het eind van het laatste boekjaar, vermeerderd met overgedragen winsten en voor dat doel beschikbare reserves vóór uitkeringen aan houders van eigenvermogensinstrumenten, verminderd met overgedragen verliezen, winsten die op grond van het Unie- of nationale recht of de statuten van de instelling niet uitkeerbaar zijn en sommen die overeenkomstig het nationale recht of de statuten van de instelling in niet-uitkeerbare reserves zijn geplaatst, telkens met betrekking tot de specifieke categorie van eigenvermogensinstrumenten waarop het Unie- of nationale recht, de statuten van de instellingen of statuten betrekking hebben; dergelijke winsten, verliezen en reserves worden bepaald aan de hand van de individuele jaarrekeningen van de instelling en niet aan de hand van de geconsolideerde jaarrekeningen;
- (129)
- (130)
‘afwikkelingsautoriteit’: een afwikkelingsautoriteit in de zin van artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/59/EU;
- (130 bis)
betrokken autoriteit van een derde land”: een autoriteit van een derde land als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 90, van Richtlijn 2014/59/EU;
- (131)
‘af te wikkelen entiteit’: een af te wikkelen entiteit in de zin van artikel 2, lid 1, punt 83 bis, van Richtlijn 2014/59/EU;
- (132)
‘af te wikkelen groep’: een af te wikkelen groep in de zin van artikel 2, lid 1, punt 83 ter, van Richtlijn 2014/59/EU;
- (133)
‘mondiaal systeemrelevante instelling’ of ‘MSI’: een instelling die overeenkomstig artikel 131, leden 1 en 2, van Richtlijn 2013/36/EU als dusdanig is aangemerkt;
- (134)
‘niet-EU mondiaal systeemrelevante instelling’ of ‘niet-EU-MSI’: mondiaal systeemrelevante bankgroep of bank (MSB's) die geen MSI is en opgenomen is in de regelmatig geactualiseerde lijst met MSB's die wordt bekendgemaakt door de Raad voor financiële stabiliteit;
- (135)
‘dochteronderneming van wezenlijk belang’: een dochteronderneming die op individuele of geconsolideerde basis aan één van de volgende voorwaarden voldoet:
- a)
de dochteronderneming houdt meer dan 5 % van de geconsolideerde risicogewogen activa van haar oorspronkelijke moederonderneming aan;
- b)
de dochteronderneming genereert meer dan 5 % van de totale bedrijfsopbrengsten van haar oorspronkelijke moederonderneming;
- c)
de in artikel 429, lid 4, van deze verordening bedoelde maatstaf van totale blootstelling van de dochteronderneming bedraagt meer dan 5 % van de maatstaf van geconsolideerde totale blootstelling van haar oorspronkelijke moederonderneming;
indien artikel 21 ter, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU van toepassing is, tellen voor het bepalen van de dochteronderneming van wezenlijk belang de twee intermediaire EU-moederondernemingen als één enkele dochteronderneming op basis van hun geconsolideerde situatie;
- (136)
‘MSI-entiteit’: een entiteit met rechtspersoonlijkheid die een MSI of onderdeel van een MSI of een niet-EU-MSI is;
- (137)
‘bail-in-instrument’: een instrument van bail-in in de zin van artikel 2, lid 1, punt 57, van Richtlijn 2014/59/EU;
- (138)
‘groep’: een groep van ondernemingen waarvan er ten minste één een instelling is en die bestaat uit een moederonderneming en haar dochterondernemingen, of uit ondernemingen die in een verhouding tot elkaar staan als beschreven in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (9);
- (139)
‘effectenfinancieringstransactie’: een retrocessietransactie, een transactie met betrekking tot verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, of een margeleningstransactie;
- (140)
‘initiële marge’ of ‘IM’: zekerheden die geen variatiemarges zijn, ontvangen van of gestort bij een entiteit ter dekking van de actuele en potentiële toekomstige blootstelling van een transactie of een portefeuille transacties voor de tijd die nodig is om die transacties te liquideren of de marktrisico ervan opnieuw af te dekken, na wanbetaling van de tegenpartij bij de transactie of portefeuille van transacties;
- (141)
‘marktrisico’: het risico op verliezen als gevolg van bewegingen in marktprijzen, onder meer in wisselkoersen of grondstoffenprijzen;
- (142)
‘wisselkoersrisico’: het risico op verliezen als gevolg van bewegingen in wisselkoersen;
- (143)
‘grondstoffenrisico’: het risico op verliezen als gevolg van bewegingen in grondstoffenprijzen;
- 144)
‘tradingafdeling’: een welomschreven groep van handelaren die door de instelling overeenkomstig artikel 104 ter, lid 1, is opgericht om gezamenlijk een portefeuille van posities in de handelsportefeuille of de in de leden 5 en 6 van dat artikel bedoelde posities in de niet-handelsportefeuille te beheren volgens een welomschreven en coherente bedrijfsstrategie en die onder dezelfde risicobeheersstructuur functioneert;
- (145)
‘kleine en niet-complexe instelling’: een instelling die aan alle volgende voorwaarden voldoet:
- a)
zij is geen grote instelling;
- b)
de totale waarde van haar activa op individuele basis of, waar toepasselijk, op geconsolideerde basis overeenkomstig deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU, is gemiddeld gelijk aan of lager dan de drempel van 5 miljard EUR over de periode van vier jaar die onmiddellijk voorafgaat aan de lopende periode voor de jaarlijkse rapportage. De lidstaten kunnen die drempel verlagen;
- c)
voor haar gelden geen, dan wel vereenvoudigde verplichtingen met betrekking tot de herstel- en afwikkelingsplanning overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/59/EU;
- d)
haar handelsportefeuilleactiviteiten worden overeenkomstig artikel 94, lid 1, ingedeeld als gering;
- e)
de totale waarde van de door haar met de intentie om te handelen aangehouden derivatenposities bedraagt maximaal 2 % van de totale activa binnen en buiten de balanstelling en de totale waarde van al haar derivatenposities bedraagt maximaal 5 %, beide berekend overeenkomstig artikel 273 bis, lid 3;
- f)
de geconsolideerde activa of passiva van de instelling die verband houden met activiteiten met tegenpartijen die in de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, exclusief intragroepblootstellingen in de Europese Economische Ruimte, bedragen meer dan 75 % van de geconsolideerde totale activa en passiva van de instelling, in beide gevallen met uitsluiting van de intragroepblootstellingen;
- g)
de instelling maakt geen gebruik van interne modellen om te voldoen aan de prudentiële vereisten krachtens deze verordening, behalve in het geval van dochterondernemingen die op groepsniveau goedgekeurde interne modellen gebruiken, mits de groep onderworpen is aan de openbaarmakingsvereisten van artikel 433 bis of artikel 433 quater op geconsolideerde basis;
- h)
de instelling heeft bij de bevoegde autoriteit geen bezwaar gemaakt tegen de indeling als kleine en niet-complexe instelling;
- i)
de bevoegde autoriteit heeft niet besloten dat de instelling op grond van een analyse van de omvang, de verwevenheid, de complexiteit of het risicoprofiel ervan niet moet worden aangemerkt als kleine en niet-complexe instelling;
- (146)
‘grote instelling’: een instelling die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
- a)
zij is een MSI;
- b)
zij is aangewezen als andere systeemrelevante instelling (‘ASI’) overeenkomstig artikel 131, leden 1 en 3, van Richtlijn 2013/36/EU;
- c)
zij is in de lidstaat waar zij is gevestigd één van de drie grootste instellingen gerekend naar de totale waarde van de activa;
- d)
de totale waarde van haar activa op individuele basis of, waar toepasselijk, op basis van haar geconsolideerde situatie overeenkomstig deze verordening en Richtlijn 2013/36/EU, is gelijk aan of groter dan 30 miljard EUR;
- (147)
‘grote dochteronderneming’: een dochteronderneming die kan worden aangemerkt als een grote instelling;
- (148)
‘niet-beursgenoteerde instelling’: een instelling die geen effecten heeft uitgegeven die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt van een lidstaat in de zin van artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU;
- (149)
‘financieel verslag’: voor de toepassing van deel acht, een financieel verslag in de zin van de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (10);
- (150)
‘grondstoffen- en emissierechtenhandelaar’: een onderneming waarvan de hoofdactiviteit uitsluitend bestaat in het verrichten van beleggingsdiensten of ‐activiteiten met betrekking tot grondstoffenderivaten of grondstofgerelateerde derivatencontracten als bedoeld in deel C, punten 5, 6, 7, 9 en 10, van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU, emissierechtengerelateerde derivatencontracten als bedoeld in deel C, punt 4, van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU, of emissierechten als bedoeld in deel C, punt 11, van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU.
- 151)
‘revolverende blootstelling’: blootstelling waarbij de openstaande saldi van de kredietnemer naargelang zijn beslissingen om te lenen en terug te betalen, mogen schommelen tot een vooraf afgesproken limiet;
- 152)
‘blootstelling met betrekking tot een transactor’: een revolverende blootstelling met een terugbetalingsgeschiedenis van ten minste twaalf maanden en die een van de volgende blootstellingen is:
- a)
een blootstelling waarvoor, op regelmatige basis ten minste om de twaalf maanden, het op de volgende geplande terugbetalingsdatum terug te betalen saldo wordt bepaald als het op de vooraf bepaalde referentiedatum opgenomen bedrag, met een geplande terugbetalingsdatum niet later dan na twaalf maanden, mits het saldo bij elke geplande terugbetalingsdatum voor de twaalf voorgaande maanden volledig is terugbetaald;
- b)
een debetfaciliteit indien er in de twaalf voorgaande maanden geen opnemingen zijn geweest;
- 153)
‘entiteit uit de sector fossiele brandstoffen’: een vennootschap die, een bedrijf dat of een onderneming die statistisch is ingedeeld als vennootschap, bedrijf of onderneming met zijn/haar economische hoofdactiviteit in de economische sector kolen, olie of gas, als vastgelegd in bijlage XXXIX, model 3, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 van de Commissie (11) en als geïdentificeerd aan de hand van de codes van de statistische classificatie van economische activiteiten (NACE Rev. 2) die zijn opgenomen in bijlage I, punten B, C, D en G, bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (12); indien de economische hoofdactiviteit van een vennootschap, bedrijf of onderneming niet is ingedeeld op basis van de NACE Rev. 2-codes van Verordening (EG) nr. 1893/2006, of van een daarvan afgeleide nationale classificatie, bepalen instellingen voorzichtig of dergelijke vennootschap, bedrijf of onderneming haar of zijn hoofdactiviteit in een van die sectoren heeft;
- 154)
‘blootstelling die valt onder de effecten van ecologische of sociale factoren’: blootstelling die de ambitie van de Unie om haar regelgevingsdoelstellingen met betrekking tot ESG-factoren te verwezenlijken, belemmert op een wijze die negatieve financiële gevolgen kan hebben voor instellingen in de Unie;
- 155)
‘schaduwbankentiteit’: een entiteit die buiten het gereglementeerde kader bankactiviteiten verricht;
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt 1, b), ii) en iii), worden, indien de onderneming deel uitmaakt van een groep uit een derde land, de totale activa meegerekend van ieder bijkantoor van de groep uit een derde land die in de Unie een vergunning heeft in de gecombineerde totale waarde van de activa van alle ondernemingen van de groep.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt 1), b), iii), kan de consoliderend toezichthouder de onderneming om alle informatie verzoeken om een besluit te nemen.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt 52 bis, omvat juridisch risico geen terugbetalingen aan derden of werknemers en goodwillbetalingen in verband met zakelijke kansen, wanneer er geen sprake is geweest van overtreding van regels of onethisch gedrag en de instelling tijdig aan haar verplichtingen heeft voldaan. Juridisch risico omvat evenmin externe juridische kosten wanneer de gebeurtenis die tot die externe kosten aanleiding geeft, geen operationeel-risicogebeurtenis is.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt 145, e), van dit lid, mag een instelling derivatenposities uitsluiten die zij is aangegaan met haar niet-financiële cliënten en de derivatenposities die zij voor het afdekken van die posities gebruikt, mits de gecombineerde waarde van de overeenkomstig artikel 273 bis, lid 3, berekende uitgesloten posities niet meer bedraagt dan 10 % van de totale activa van de instelling binnen en buiten de balanstelling.
2.
Wanneer in deze verordening verwezen wordt naar onroerend goed, naar niet-zakelijk onroerend goed of zakelijk vastgoed of naar daarop rustende hypotheken, wordt daaronder mede verstaan de aandelen in Finse woningbouwverenigingen die te werk gaan overeenkomstig de Finse wet op woningbouwverenigingen van 1991 of latere gelijkwaardige wetgeving. De lidstaten en hun bevoegde autoriteiten kunnen toestaan dat aandelen die een gelijkwaardig indirect bezit van onroerend goed vertegenwoordigen, als direct bezit van onroerend goed worden behandeld mits dergelijk indirect bezit specifiek geregeld is in het nationale recht van de betrokken lidstaat en dat, indien dit indirect bezit als zekerheid in pand is gegeven, het crediteuren een gelijkwaardige bescherming biedt.
3.
Handelsfinanciering als bedoeld in lid 1, punt 80, is gewoonlijk niet-gecommitteerd en vereist bevredigende bewijsstukken ter staving van de transactie voor elke aanvraag tot kredietopname, zodat de financiering kan worden geweigerd in geval van twijfel omtrent de kredietwaardigheid of omtrent de bewijsstukken ter staving van de transactie. De terugbetaling van blootstellingen in het kader van handelsfinanciering is gewoonlijk onafhankelijk van de leningnemer; in plaats daarvan worden de middelen terugbetaald uit contanten die van importeurs worden ontvangen of uit de opbrengst van de verkoop van de onderliggende goederen.
4.
De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin nader wordt bepaald onder welke omstandigheden aan de in punt 39 van lid 1 vervatte voorwaarden is voldaan.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
5.
Uiterlijk op 10 januari 2026 vaardigt de EBA overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit tot nadere bepaling van de criteria voor de vaststelling van de in lid 1, eerste alinea, punt 18, van dit artikel bedoelde activiteiten.
Voetnoten
Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.
Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).
Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).
Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).
Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).
Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1.
Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgeveninstellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).
Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 van de Commissie van 15 maart 2021 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot openbaarmakingen door instellingen van de informatie bedoeld in deel acht, titels II en III, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1423/2013 van de Commissie, Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1555 van de Commissie, Uitvoeringsverordening (EU) 2016/200 van de Commissie en Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2295 van de Commissie (PB L 136 van 21.4.2021, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).