Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/59/EU betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen
Artikel 2 Definities
Geldend
Geldend vanaf 12-05-2024
- Bronpublicatie:
11-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1174 (uitgifte: 22-04-2024, regelingnummer: 2024/1174)
- Inwerkingtreding
12-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1174 (uitgifte: 22-04-2024, regelingnummer: 2024/1174)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- 1.
‘afwikkeling’: de toepassing van een afwikkelingsinstrument of een in artikel 37, lid 9, bedoeld instrument ter verwezenlijking van een of meer van de in artikel 31, lid 2, bedoelde afwikkelingsdoelstellingen;
- 2.
‘kredietinstelling’: een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van de in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde entiteiten;
- 3.
‘beleggingsonderneming’: een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 22, van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad (1) die onderworpen is aan het in artikel 9, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/2033[lees: 2019/2034] van het Europees Parlement en de Raad (2) bepaalde aanvangskapitaalvereiste;
- 4.
‘financiële instelling’: een financiële instelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 26, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 5.
‘dochteronderneming’: een dochteronderneming als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 16, van Verordening (EU) nr. 575/2013, en voor de toepassing van de artikelen 7, 12, 17, 18, 45 tot en met 45 quaterdecies, 59 tot en met 62, 91 en 92 van deze richtlijn, op af te wikkelen groepen als bedoeld in punt 83 ter, onder b), van dit lid, met inbegrip van, indien en waar passend kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan, het centrale orgaan zelf, en hun respectieve dochterondernemingen, rekening houdend met de manier waarop dergelijke af te wikkelen groepen voldoen aan artikel 45 sexies, lid 3, van deze richtlijn;
- 5 bis.
‘dochteronderneming van wezenlijk belang’: een dochteronderneming van wezenlijk belang als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 135, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 6.
‘moederonderneming’: een moederonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 7.
‘geconsolideerde basis’: de basis van de geconsolideerde positie als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 47, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 8.
‘institutioneel protectiestelsel’ of ‘IPS’: een institutioneel protectiestelsel (IPS) dat voldoet aan de in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde vereisten;
- 9.
‘financiële holding’: een financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 20, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 10.
‘gemengde financiële holding’: een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 11.
‘gemengde holding’: een gemengde holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 22, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 12.
‘financiële moederholding in een lidstaat’: een financiële moederholding in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 30, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 13.
‘financiële Unie-moederholding’: een financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 31, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 14.
‘gemengde financiële moederholding in een lidstaat’: een gemengde financiële moederholding in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 32, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 15.
‘gemengde financiële Unie-moederholding’: een gemengde financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 33, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 16.
‘afwikkelingsdoelstellingen’: de in artikel 31, lid 2, bedoelde afwikkelingsdoelstellingen;
- 17.
‘bijkantoor’: een bijkantoor als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 18.
‘afwikkelingsautoriteit’: een door een lidstaat overeenkomstig artikel 3 aangewezen autoriteit;
- 19.
‘afwikkelingsinstrument’: een afwikkelingsinstrument als bedoeld in artikel 37, lid 3;
- 20.
‘afwikkelingsbevoegdheid’: een bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 63 tot en met 72;
- 21.
‘bevoegde autoriteit’: bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de Europese Centrale Bank wat betreft specifieke taken die haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (3) zijn toegewezen;
- 22.
‘bevoegde ministeries’: ministeries van Financiën of andere ministeries van de lidstaten die uit hoofde van hun nationale bevoegdheden verantwoordelijk zijn voor economische, financiële en begrotingsbeslissingen op nationaal niveau en die overeenkomstig artikel 3, lid 5, zijn aangewezen;
- 23.
‘instelling’: een kredietinstelling of beleggingsonderneming;
- 24.
‘leidinggevend orgaan’: een leidinggevend orgaan als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 7, van Richtlijn 2013/36/EU;
- 25.
‘hoger management’: directie als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 9, van Richtlijn 2013/36/EU;
- 26.
‘groep’: een moederonderneming en haar dochterondernemingen;
- 27.
‘grensoverschrijdende groep’: een groep met in meer dan één lidstaat gevestigde groepsentiteiten;
- 28.
‘buitengewone openbare financiële steun’: staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU of elke andere openbare financiële steun op supranationaal niveau die als hij op nationaal niveau werd verstrekt, staatssteun zou vormen, die wordt verstrekt om de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit te vrijwaren of te herstellen van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), of van een groep waarvan een dergelijke instelling of entiteit deel uitmaakt;
- 29.
‘noodliquiditeitssteun’: de verstrekking door een centrale bank van geld van de centrale bank of elke andere steun die de geldhoeveelheid van de centrale bank doet toenemen, aan een solvente financiële instelling, of een groep van solvente financiële instellingen, die met tijdelijke liquiditeitsproblemen wordt geconfronteerd, zonder dat deze operatie deel uitmaakt van het monetaire beleid;
- 30.
‘systeemcrisis’: een verstoring van het financiële stelsel met mogelijk ernstige negatieve gevolgen voor de interne markt en de reële economie; alle soorten financiële intermediairs, markten en infrastructuur kunnen tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant zijn;
- 31.
‘groepsentiteit’: een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep;
- 32.
‘herstelplan’: een herstelplan dat door een instelling in overeenstemming met artikel 5 wordt opgesteld en bijgehouden;
- 33.
‘groepsherstelplan’: een groepsherstelplan dat in overeenstemming met artikel 7 wordt opgesteld en bijgehouden;
- 34.
‘significant bijkantoor’: een bijkantoor dat overeenkomstig artikel 51 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU in een lidstaat van ontvangst als significant zou worden aangemerkt;
- 35.
‘kritieke functies’: activiteiten, diensten of bedrijfsactiviteiten waarvan de onderbreking naar alle waarschijnlijkheid in een of meer lidstaten tot een verstoring van essentiële diensten aan de reële economie zal leiden of, wegens de omvang of het marktaandeel van een instelling of groep, haar verwevenheid met entiteiten binnen en buiten een groep, haar complexiteit of haar grensoverschrijdende activiteiten, de financiële stabiliteit zal verstoren, vooral wat de vervangbaarheid ervan betreft;
- 36.
‘kernbedrijfsonderdelen’: bedrijfsonderdelen en daarmee samenhangende diensten die materiële bronnen van inkomsten, winst of franchisewaarde vormen voor een instelling of voor een groep waarvan een instelling deel uitmaakt;
- 37.
‘consoliderende toezichthouder’: consoliderende toezichthouder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 41, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 38.
‘eigen vermogen’: eigen vermogen als omschreven in artikel 1, lid 1, punt 118, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 39.
‘afwikkelingsvoorwaarden’: de in artikel 32, lid 1, bedoelde voorwaarden;
- 40.
‘afwikkelingsmaatregel’: het overeenkomstig artikel 32 of artikel 33 genomen besluit om een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), af te wikkelen, de toepassing van een afwikkelingsinstrument, of de uitoefening van een of meer afwikkelingsbevoegdheden;
- 41.
‘afwikkelingsplan’: een afwikkelingsplan dat overeenkomstig artikel 10 voor een instelling is opgesteld;
- 42.
‘groepsafwikkeling’: hetzij:
- a)
het nemen van een afwikkelingsmaatregel op het niveau van een moederonderneming of van een instelling waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend, of
- b)
de coördinatie van de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden door afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot groepsentiteiten die aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoen;
- 43.
‘groepsafwikkelingsplan’: een plan voor groepsafwikkeling dat overeenkomstig de artikelen 12 en 13 is opgesteld;
- 44.
‘afwikkelingsautoriteit op groepsniveau’: de afwikkelingsautoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder is gevestigd;
- 45.
‘groepsafwikkelingsregeling’: een plan dat met het oog op een groepsafwikkeling overeenkomstig artikel 91 is opgesteld;
- 46.
‘afwikkelingscollege’: een college dat overeenkomstig artikel 88 is opgericht voor het uitvoeren van de in artikel 88, lid 1, bedoelde taken;
- 47.
‘normale insolventieprocedures’: de collectieve insolventieprocedures die ertoe leiden dat de debiteur het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of gedeeltelijk verliest en dat een liquidateur of een bewindvoerder wordt aangewezen, die normaal gesproken op grond van het nationaal recht op instellingen van toepassing zijn, en die ofwel specifiek voor die instellingen gelden, ofwel algemeen op alle natuurlijke en rechtspersonen van toepassing zijn;
- 48.
‘schuldinstrumenten’:
- i)
voor de toepassing van artikel 63, lid 1, onder g) en j), obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten, en
- ii)
voor de toepassing van artikel 108, obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld en instrumenten die een schuld creëren of erkennen;
- 49.
‘moederinstelling in een lidstaat’: een moederinstelling in een lidstaat als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 28, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 50.
‘EU-moederinstelling’: een EU-moederinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 29, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 51.
‘eigenvermogensvereisten’: de vereisten als vastgesteld in de artikelen 92 tot en met 98 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 52.
‘toezichtcollege’: een overeenkomstig artikel 116 van Richtlijn 2013/36/EU opgericht college van toezichthouders;
- 53.
‘staatssteunregels van de Unie’: het kader dat is vastgesteld bij de artikelen 107, 108 en 109 VWEU en de verordeningen en alle handelingen van de Unie, met inbegrip van richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen, die krachtens artikel 108, lid 4, of artikel 109 VWEU zijn uitgevaardigd of aangenomen;
- 54.
‘liquidatie’: het te gelde maken van activa van een instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d);
- 55.
‘instrument van afsplitsing van activa’: het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een vehikel voor activabeheer, in overeenstemming met artikel 42;
- 56.
‘vehikel voor activabeheer’: een rechtspersoon die voldoet aan de vereisten als opgenomen in artikel 42, lid 2;
- 57.
‘instrument van bail-in’: het mechanisme voor het verrichten van de uitoefening door een afwikkelingsautoriteit van de bevoegdheden voor het afschrijven of omzetten van de passiva van een instelling in afwikkeling, in overeenstemming met artikel 43;
- 58.
‘instrument van verkoop van de onderneming’: het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van door een instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten of van activa, rechten of passiva en van een instelling in afwikkeling aan een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is, in overeenstemming met artikel 38;
- 59.
‘overbruggingsinstelling’: een rechtspersoon die voldoet aan de vereisten van artikel 40, lid 2;
- 60.
‘instrument van de overbruggingsinstelling’: het mechanisme het overdragen van aandelen of andere door een instelling in afwikkeling uitgegeven eigendomsinstrumenten, of van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een overbruggingsinstelling, in overeenstemming met artikel 40;
- 61.
‘eigendomsinstrumenten’: aandelen, andere instrumenten die recht geven op eigendom, instrumenten die kunnen worden omgezet in of recht geven op de verwerving van aandelen of andere eigendomsinstrumenten, en instrumenten die belangen in aandelen of andere eigendomsinstrumenten vertegenwoordigen;
- 62.
‘aandeelhouders’: aandeelhouders of houders van andere eigendomsinstrumenten;
- 63.
‘overdrachtsbevoegdheden’: de in artikel 63, lid 1, onder c) of d), bedoelde bevoegdheden voor het overdragen van aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of passiva, dan wel een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling aan een ontvanger;
- 64.
‘centrale tegenpartij’: een CTP als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012;
- 65.
‘derivaat’: een derivaat als omschreven in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012;
- 66.
‘afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden’: de bevoegdheden als bedoeld in artikel 59, lid 2, en in artikel 63, lid 1, onder e) tot en met i);
- 67.
‘door zekerheid gedekte verplichting’: een verplichting waarbij het recht van de crediteur op betaling of een andere vorm van verrichting gedekt wordt door een verpanding, een pand of pandrecht, of zekerheidsregelingen, met inbegrip van verplichtingen die voortvloeien uit retrocessietransacties en andere zekerheidsovereenkomsten die tot overdracht van eigendom/gerechtigdheid leiden;
- 68.
‘tier 1-kernkapitaalinstrumenten’: kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28, leden 1 tot en met 4, artikel 29, leden 1 tot en met 5, of artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 68 bis.
‘tier 1-kernkapitaal’: tier 1-kernkapitaal als berekend overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 69.
‘aanvullende tier 1-instrumenten’: kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 52, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 70.
‘totaalbedrag’: het totale bedrag op basis waarvan de afwikkelingsautoriteit heeft geoordeeld dat de bail-inbare passiva in overeenstemming met artikel 46, lid 1, moeten worden afgeschreven of omgezet;
- 71.
‘bail-inbare passiva’: de passiva en kapitaalinstrumenten die niet kunnen worden gerekend tot tier 1-kernkapitaalinstrumenten, aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), en die niet op grond van artikel 44, lid 2, van de toepassing van het instrument van bail-in zijn uitgesloten;
- 71 bis.
‘in aanmerking komende passiva’: bail-inbare passiva die, voor zover van toepassing, aan de voorwaarden van artikel 45 ter of artikel 45 septies, lid 2, punt a), van deze richtlijn, voldoen, alsmede tier 2-instrumenten die aan de voorwaarden van artikel 72 bis, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen;
- 71 ter.
‘achtergestelde in aanmerking komende instrumenten’: instrumenten die voldoen aan alle in artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden met uitzondering van artikel 72 ter, leden 3 tot en met 5, van die verordening;
- 72.
‘depositogarantiestelsel’: een overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/49/EU door een lidstaat ingevoerd en officieel erkend depositogarantiestelsel;
- 73.
‘tier 2-instrumenten’: kapitaalinstrumenten of achtergestelde schuldinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 74.
‘relevante kapitaalinstrumenten’ voor de toepassing van titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 5, en titel IV, hoofdstuk V: aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten;
- 75.
‘omzettingskoers’: de factor die het aantal aandelen of andere eigendomsinstrumenten bepaalt waarin een passief van een bepaalde categorie zal worden omgezet, met verwijzing naar hetzij een enkel instrument van de betrokken categorie, hetzij een welbepaalde waarde-eenheid van een schuldvordering;
- 76.
‘getroffen crediteur’: een crediteur wiens vordering betrekking heeft op een verplichting die verlaagd is of in aandelen of andere eigendomsinstrumenten is omgezet middels de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheid in het kader van het gebruik van het instrument van bail-in;
- 77.
‘getroffen houder’: een houder van eigendomsinstrumenten wiens eigendomsinstrumenten zijn ingetrokken middels de in artikel 63, lid 1, onder h), bedoelde bevoegdheid;
- 78.
‘geëigende autoriteit’: de overeenkomstig artikel 61 aangewezen autoriteit van de lidstaat die op grond van het nationale recht van deze lidstaat bevoegd is voor het doen van de in de artikelen 59, lid 3, bedoelde vaststellingen;
- 79.
‘relevante moederinstelling’: een moederinstelling in een lidstaat, een EU-moederinstelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële EU-moederholding in verband waarmee het instrument van bail-in wordt toegepast;
- 80.
‘ontvanger’: de entiteit waaraan aandelen, andere eigendomsinstrumenten, schuldinstrumenten, activa, rechten of passiva of een willekeurige combinatie daarvan door een instelling in afwikkeling worden overgedragen;
- 81.
‘werkdag’: een andere dag dan een zaterdag, een zondag of een nationale feestdag in de betrokken lidstaat;
- 82.
‘beëindigingsrecht’: een recht om een contract te beëindigen, een recht om verplichtingen te versnellen, voortijdig te beëindigen of te verrekenen, dan wel een eventuele soortgelijke bepaling die een verplichting van een partij bij het contract opschort, wijzigt of nietig verklaart of een bepaling die het ontstaan belet van een verplichting uit hoofde van het contract die anders zou zijn ontstaan;
- 83.
‘instelling in afwikkeling’: een instelling, een financiële instelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding, een gemengde holding, een financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat of een gemengde financiële EU-moederholding ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel wordt genomen;
- 83 bis.
‘af te wikkelen entiteit’:
- a)
een in de Unie gevestigde rechtspersoon die overeenkomstig artikel 12 door de afwikkelingsautoriteit wordt aangemerkt als een entiteit ten aanzien waarvan het afwikkelingsplan in een afwikkelingsmaatregel voorziet; of
- b)
een instelling die geen deel uitmaakt van een groep die aan geconsolideerd toezicht is onderworpen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 van Richtlijn 2013/36/EU, en ten aanzien waarvan het overeenkomstig artikel 10 van deze richtlijn opgestelde afwikkelingsplan voorziet in afwikkelingsmaatregelen;
- 83 bis bis)
‘liquidatie-entiteit’: een in de Unie gevestigde rechtspersoon ten aanzien waarvan het groepsafwikkelingsplan of, voor entiteiten die geen deel uitmaken van een groep, het afwikkelingsplan bepaalt dat de entiteit volgens de normale insolventieprocedure moet worden geliquideerd, of een entiteit binnen een afwikkelingsgroep die geen afwikkelingsentiteit is ten aanzien waarvan het groepsafwikkelingsplan niet voorziet in de uitoefening van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden;
- 83 ter.
‘af te wikkelen groep’:
- a)
een af te wikkelen entiteit en haar dochterondernemingen, niet zijnde:
- i)
de af te wikkelen entiteiten zelf;
- ii)
dochterondernemingen van andere af te wikkelen entiteiten; of
- iii)
in een derde land gevestigde entiteiten die volgens het afwikkelingsplan geen deel uitmaken van de af te wikkelen groep, alsmede de dochterondernemingen daarvan; of
- b)
kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan en het centrale orgaan zelf, indien ten minste een van deze kredietinstellingen of het centrale orgaan een af te wikkelen entiteit is, en hun respectieve dochterondernemingen;
- 83 quater.
‘mondiaal systeemrelevante instelling of’ ‘MSI’: een mondiaal systeemrelevante instelling (MSI) als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 133, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 84.
‘EU-dochterinstelling’: een instelling die in een lidstaat gevestigd is en die een dochteronderneming is van een instelling van een derde land of een derdeland- moederonderneming;
- 85.
‘EU-moederonderneming’: een EU- moederinstelling, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding;
- 86.
‘derdeland-instelling’: een entiteit waarvan het hoofdkantoor zich in een derde land bevindt, die, indien zij in de Unie gevestigd zou zijn, onder de definitie van een instelling zou vallen;
- 87.
‘derdeland-moederonderneming’: een in een derde land gevestigde moederonderneming, een financiële moederholding of een gemengde financiële moederholding;
- 88.
‘afwikkelingsmaatregelen van een derde land’: maatregelen naar het recht van een derde land om het falen van een derdeland-instelling of een derdeland-moederonderneming te beheren die, wat de doelstellingen en de te verwachten resultaten betreft, vergelijkbaar is met afwikkelingsmaatregelen uit hoofde van deze richtlijn;
- 89.
‘EU-bijkantoor’: een bijkantoor van een instelling van een derde land, dat in een lidstaat is gevestigd;
- 90.
‘betrokken autoriteit van een derde land’: een autoriteit van een derde land die verantwoordelijk is voor de uitoefening van functies die vergelijkbaar zijn met die van afwikkelingsautoriteiten of bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze richtlijn;
- 91.
‘groepsfinancieringsregeling’: de financieringsregeling of -regelingen van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau;
- 92.
‘back-to-backtransactie’: een transactie die plaatsvindt tussen twee groepsentiteiten voor het geheel of gedeeltelijk overdragen van het risico dat wordt gegenereerd door een andere transactie die tussen een van deze groepsentiteiten en een derde heeft plaatsgevonden;
- 93.
‘garantie binnen de groep’: een contract waarmee één groepsentiteit zich garant stelt voor de verplichtingen van een andere groepsentiteit jegens een derde;
- 94.
‘gedekte deposito's’: gedekte deposito's als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/49/EU;
- 95.
‘in aanmerking komende deposito's’: in aanmerking komende deposito's als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/49/EU;
- 96.
‘gedekte obligatie’: een gedekte obligatie in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad (4) of, met betrekking tot een instrument dat is uitgegeven vóór 8 juli 2022, een obligatie als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), zoals van toepassing op de datum van de uitgifte ervan;
- 97.
‘financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht’: een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht als omschreven in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad (6);
- 98.
‘salderingsovereenkomst’: een overeenkomst waarbij een aantal vorderingen of verplichtingen in één enkele nettovordering kunnen worden omgezet, met inbegrip van overeenkomsten tot saldering bij vroegtijdige beëindiging waarbij, wanneer zich een afdwingingsgrond voordoet (hoe ook of waar ook gedefinieerd), de verplichtingen van de partijen worden versneld zodat deze onmiddellijk verschuldigd zijn of beëindigd worden, en in ieder geval in één enkele nettovordering worden omgezet of erdoor worden vervangen, met inbegrip van ‘clausules tot saldering bij vroegtijdige beëindiging’ als omschreven in artikel 2, lid 1, onder n), i), van Richtlijn 2002/47/EG, en ‘verrekening (netting)’ als omschreven in artikel 2, onder k), van Richtlijn 98/26/EG;
- 99.
‘verrekeningsovereenkomst’: een overeenkomst waarbij twee of meer vorderingen of verplichtingen tussen de instelling in afwikkeling en een tegenpartij met elkaar kunnen worden verrekend;
- 100.
‘financiële contracten’: dit omvat de volgende contracten en overeenkomsten:
- a)
effectencontracten, met inbegrip van:
- i)
contracten voor de aankoop, verkoop of lening van een effect of een groep of index van effecten;
- ii)
opties op een effect of een groep of index van effecten;
- iii)
retrocessie- of omgekeerde retrocessietransacties met betrekking tot een dergelijk effect of een dergelijke groep of index;
- b)
grondstoffencontracten, met inbegrip van:
- i)
contracten voor de aankoop, verkoop of lening van een grondstof of een groep of index van grondstoffen voor de levering ervan in de toekomst;
- ii)
opties op een grondstof of een groep of index van grondstoffen;
- iii)
retrocessie- of omgekeerde retrocessietransacties met betrekking tot een dergelijke grondstof, groep of index;
- c)
future- en termijncontracten, met inbegrip van contracten (die geen grondstoffencontracten zijn) voor de aankoop, verkoop of overdracht van een grondstof of eigendom van enigerlei andere aard, dienst, recht of belang tegen een vastgestelde prijs op een tijdstip in de toekomst;
- d)
swapovereenkomsten, met inbegrip van:
- i)
swaps en opties met betrekking tot rentetarieven, spot- of andere overeenkomsten met betrekking tot wisselkoersen, valuta's, een aandelenindex of aandelen, een schuldindex of schuld, grondstoffenindexen of grondstoffen, weer, emissies of inflatie;
- ii)
totale opbrengsten-, kredietspreidings- of kredietswaps;
- iii)
overeenkomsten of transacties die vergelijkbaar zijn met een in subpunt i) of ii) bedoelde overeenkomst die herhaaldelijk op de swaps- of derivatenmarkten wordt verhandeld;
- e)
interbancaire leningsovereenkomsten indien de leningstermijn ten hoogste drie maanden bedraagt;
- f)
raamovereenkomsten met betrekking tot de onder a) tot en met e) bedoelde contracten of overeenkomsten;
- 101.
‘crisispreventiemaatregel’: de uitoefening van bevoegdheden voor het onmiddellijk wegnemen van tekortkomingen of belemmeringen voor herstel uit hoofde van artikel 6, lid 6, de uitoefening van bevoegdheden voor het aanpakken of wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid uit hoofde van artikel 17 of artikel 18, de toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen uit hoofde van artikel 27, de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder uit hoofde van artikel 29 of de uitoefening van de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid uit hoofde van artikel 59;
- 102.
‘crisisbeheersingsmaatregel’: een afwikkelingsmaatregel, dan wel de aanstelling van een bijzonder bestuurder uit hoofde van artikel 35, of een persoon uit hoofde van artikel 51, lid 2, of van artikel 72, lid 1;
- 103.
‘herstelcapaciteit’: het vermogen van een instelling om haar financiële positie te herstellen na een aanzienlijke verslechtering;
- 104.
‘deposant’: een deposant als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 6, van Richtlijn 2014/49/EU;
- 105.
‘belegger’: een belegger in de zin van artikel 1, punt 4, van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (7);
- 106.
‘aangewezen nationale macroprudentiële autoriteit’: de autoriteit die is belast met het voeren van macroprudentieel beleid als bedoeld in aanbeveling B1 van de Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico's van 22 december 2011 betreffende het macroprudentiële mandaat van nationale autoriteiten (ESRB/2011/3);
- 107.
‘kleine, middelgrote en micro-ondernemingen’: kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als met betrekking tot het criterium jaaromzet omschreven in artikel 2, punt 1, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361 van de Commissie (8);
- 108.
‘gereglementeerde markt’: een gereglementeerde markt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU;
- 109)
‘gecombineerde buffervereiste’: gecombineerde buffervereiste als gedefinieerd in artikel 128, punt 6, van Richtlijn 2013/36/EU.
2.
De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de criteria voor de vaststelling van de in de eerste alinea, punt 35, in verband met de definitie van ‘kritieke functies’ bedoelde activiteiten, diensten en bedrijfsactiviteiten, alsmede van de criteria voor het vaststellen van de in punt 36 in verband met de definitie van ‘kernbedrijfsonderdelen’ bedoelde bedrijfsonderdelen en daarmee samenhangende diensten.
Voetnoten
Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2019/2033[lees: 2019/2034] van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64).”.
Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).
Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (PB L 328 van 18.12.2019, blz. 29).
Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).
Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43).
Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22).
Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).