Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
Artikel 21 Toetsing en bijstelling van de vergunningsvoorwaarden door de bevoegde autoriteit
Geldend
Geldend vanaf 04-08-2024
- Bronpublicatie:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Inwerkingtreding
04-08-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
1.
De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteit alle vergunningsvoorwaarden geregeld toetst overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 en deze bijstelt als dat nodig is om de naleving van deze richtlijn te garanderen.
2.
Op verzoek van de bevoegde autoriteit legt de exploitant alle gegevens over die voor de toetsing van de vergunningsvoorwaarden noodzakelijk zijn, waaronder met name resultaten van de monitoring van emissies en andere gegevens die een vergelijking mogelijk maken van de werking van de installatie met de beste beschikbare technieken zoals beschreven in de toepasselijke BBT-conclusies en met de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus.
Bij de toetsing van de vergunningsvoorwaarden maakt de bevoegde autoriteit gebruik van eventuele bij de monitoring of bij inspecties verkregen gegevens.
3.
Binnen vier jaar na de bekendmaking van overeenkomstig artikel 13, lid 5, genomen besluiten over BBT-conclusies betreffende de hoofdactiviteit van een installatie, ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat:
- a)
- b)
de installatie aan die vergunningsvoorwaarden voldoet.
Bij de toetsing worden alle nieuwe of herziene BBT-conclusies in aanmerking genomen die voor de installatie gelden en die sinds de afgifte of de laatste toetsing van de vergunning zijn aangenomen overeenkomstig artikel 13, lid 5.
4.
Indien op een installatie geen van de BBT-conclusies van toepassing is, worden de vergunningsvoorwaarden getoetst en indien nodig bijgesteld, wanneer ontwikkelingen op het gebied van de beste beschikbare technieken een significante vermindering van de emissies mogelijk maken.
5.
De vergunningsvoorwaarden worden getoetst en zo nodig bijgewerkt in ten minste de volgende gevallen:
- a)
de door de installatie veroorzaakte verontreiniging is van dien aard dat de bestaande emissiegrenswaarden in de vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden in de vergunning opgenomen moeten worden;
- b)
bedrijfsveiligheid vereist de toepassing van andere technieken;
- c)
indien aan een milieukwaliteitsnorm als bedoeld in artikel 18 moet worden voldaan, ook in het geval van een nieuwe of herziene kwaliteitsnorm of wanneer de toestand van het ontvangende milieu een herziening van de vergunning vereist om te voldoen aan plannen en programma’s die zijn vastgesteld uit hoofde van Uniewetgeving;
- d)
in het geval van een verzoek van de exploitant om verlenging van de exploitatieduur van een installatie die de in bijlage I, punt 5.4, bedoelde activiteit uitvoert.