Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
Artikel 15 Emissiegrenswaarden, grenswaarden voor milieuprestaties, gelijkwaardige parameters en technische maatregelen
Geldend
Geldend vanaf 04-08-2024
- Bronpublicatie:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Inwerkingtreding
04-08-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
1.
De emissiegrenswaarden voor verontreinigende stoffen gelden op het punt waar de emissies de installatie verlaten en worden bepaald zonder rekening te houden met een eventuele voorafgaande verdunning.
Voor indirecte lozingen van verontreinigende stoffen in water mag bij de bepaling van de emissiegrenswaarden van de betrokken installatie rekening worden gehouden met het effect van een buiten de installatie gelegen afvalwaterzuiveringsinstallatie, op voorwaarde dat dit niet leidt tot hogere niveaus van milieuverontreiniging, dat een gelijkwaardig niveau van bescherming van het milieu als geheel wordt gewaarborgd en dat de exploitant er in overleg met de exploitant van de afvalwaterzuiveringsinstallatie voor zorgt dat de indirecte lozingen de naleving van de bepalingen van de vergunning van de afvalwaterzuiveringsinstallatie uit hoofde van deze richtlijn of de specifieke vergunning uit hoofde van Richtlijn 91/271/EEG niet in gevaar brengen, en dat aan alle onderstaande eisen wordt voldaan:
- a)
de vrijgekomen verontreinigende stoffen hinderen niet de werking van de afvalwaterzuiveringsinstallatie of de capaciteit met betrekking tot de recuperatie van hulpbronnen uit de stroom van de afvalwaterzuivering;
- b)
de vrijgekomen verontreinigende stoffen zijn niet schadelijk voor de gezondheid van het personeel dat werkzaam is in opvangsystemen en afvalwaterzuiveringsinstallaties;
- c)
de afvalwaterzuiveringsinstallatie is ontworpen en uitgerust om de vrijgekomen verontreinigende stoffen te verminderen;
- d)
de totale belasting van de betrokken verontreinigende stoffen die uiteindelijk in het water terechtkomen, wordt niet groter dan wanneer de emissies van de betrokken installatie zouden blijven voldoen aan de emissiegrenswaarden die overeenkomstig lid 3 van dit artikel voor directe lozingen zijn vastgesteld, onverminderd strengere maatregelen die op grond van artikel 18 vereist zijn.
De bevoegde autoriteit zet in een bijlage bij de vergunningsvoorwaarden de redenen uiteen voor de toepassing van de tweede alinea, met inbegrip van het resultaat van de beoordeling door de exploitant van de vervulling van de opgelegde voorwaarden.
De exploitant legt een bijgewerkte beoordeling voor in gevallen waarin de vergunningsvoorwaarden moeten worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat aan de eisen van de tweede alinea, punten a) tot en met d), wordt voldaan.
2.
Onverminderd artikel 18 zijn de emissiegrenswaarden en de gelijkwaardige parameters en de technische maatregelen, bedoeld in artikel 14, leden 1 en 2, gebaseerd op de BBT's, zonder dat daarmee het gebruik van een bepaalde techniek of technologie wordt voorgeschreven.
3.
De bevoegde autoriteit stelt de strengst mogelijke emissiegrenswaarden vast die door toepassing van de BBT's in de installatie kunnen worden bereikt, rekening houdend met de volledige bandbreedte van de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) om ervoor te zorgen dat de emissies onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger zijn dan de BBT-GEN's zoals vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, bedoelde besluiten over BBT-conclusies. De emissiegrenswaarden worden gebaseerd op een beoordeling door de exploitant van de volledige BBT-GEN-bandbreedte, waarin de exploitant analyseert of het haalbaar is aan het strengste uiterste van de BBT-GEN-bandbreedte te voldoen en waarin de beste algehele prestaties worden aangetoond die de installatie kan behalen door de BBT's toe te passen zoals beschreven in de BBT-conclusies, rekening houdend met mogelijke effecten op andere milieucompartimenten. De emissiegrenswaarden worden vastgesteld door:
- a)
de emissiegrenswaarden vast te stellen, uitgedrukt voor dezelfde of kortere perioden en voor dezelfde referentieomstandigheden als de BBT-GEN's, of
- b)
de emissiegrenswaarden vast te stellen die, wat betreft waarden, perioden en referentieomstandigheden, verschillen van de onder a) bedoelde emissiegrenswaarden.
Wanneer de emissiegrenswaarden zijn vastgesteld in overeenstemming met punt b), beoordeelt de bevoegde autoriteit ten minste jaarlijks de resultaten van de monitoring van de emissies, om na te gaan of de emissies in normale bedrijfsomstandigheden niet hoger waren dan de BBT-GEN's.
De in artikel 6 bedoelde algemene bindende voorschriften kunnen worden toegepast in gevallen waarin de desbetreffende emissiegrenswaarden worden vastgesteld overeenkomstig dit artikel.
Indien er algemene bindende voorschriften worden aangenomen, worden voor categorieën installaties met vergelijkbare kenmerken voor het bepalen van de laagst haalbare emissieniveaus de strengst haalbare emissiegrenswaarden die door toepassing van de BBT's kunnen worden bereikt, vastgesteld, rekening houdend met de volledige bandbreedte van de BBT-GEN's. De algemene bindende voorschriften worden door de lidstaat vastgesteld op basis van de informatie in de BBT-conclusies, waarbij wordt geanalyseerd of het haalbaar is aan het strengste uiterste van het BBT-GEN-bandbreedte te voldoen en waarbij de beste prestaties worden aangetoond die die categorieën installaties kunnen behalen door de BBT's toe te passen zoals beschreven in de BBT-conclusies.
4.
Onverminderd artikel 9, lid 2, stelt de bevoegde autoriteit, voor normale bedrijfsomstandigheden, bindende bereiken voor milieuprestaties vast die gedurende een of meer perioden niet mogen worden overschreden, zoals vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, bedoelde besluiten over BBT-conclusies.
Daarnaast stelt de bevoegde autoriteit:
- a)
voor normale bedrijfsomstandigheden grenswaarden voor milieuprestaties met betrekking tot water vast, rekening houdend met mogelijke effecten op andere milieucompartimenten, die gedurende een of meer perioden niet mogen worden overschreden en die niet minder streng zijn dan de in de eerste alinea bedoelde bindende bandbreedtes;
- b)
voor normale bedrijfsomstandigheden indicatieve milieuprestatieniveaus vast met betrekking tot afval en andere hulpbronnen dan water, die niet minder streng zijn dan de in de eerste alinea bedoelde bindende bandbreedtes.
5.
In afwijking van lid 3, en onverminderd artikel 18, kan de bevoegde autoriteit in specifieke gevallen emissiegrenswaarden vaststellen die hoger liggen dan de BBT-GEN's. Een dergelijke afwijking is enkel toegestaan indien uit een beoordeling blijkt dat het halen van BBT-GEN's zoals beschreven in de BBT-conclusies zou leiden tot buitensporig hogere kosten in verhouding tot de milieuvoordelen, dit als gevolg van:
- a)
de geografische ligging of de plaatselijke milieuomstandigheden van de betrokken installatie, of
- b)
de technische kenmerken van de betrokken installatie.
De bevoegde autoriteit neemt in een bijlage bij de vergunningsvoorwaarden de redenen op om af te wijken van lid 3 en het resultaat van de beoordeling als bedoeld in de eerste alinea van dit lid, alsmede de onderbouwing van de opgelegde voorwaarden.
De overeenkomstig de eerste alinea vastgestelde emissiegrenswaarden mogen echter niet hoger zijn dan de in de bijlagen bij deze richtlijn vastgestelde grenswaarden, voor zover die van toepassing zijn.
De overeenkomstig dit lid toegestane afwijkingen moeten in overeenstemming zijn met de beginselen van bijlage II. De bevoegde autoriteit waarborgt dat de exploitant een analyse verstrekt van de impact van de afwijking op de concentratie van de desbetreffende verontreinigende stoffen in het ontvangende milieu en waarborgt hoe dan ook dat er geen aanzienlijke verontreiniging wordt veroorzaakt en dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt bereikt. Afwijkingen worden niet toegestaan wanneer zij de naleving van milieukwaliteitsnormen zoals bedoeld in artikel 18 in gevaar kunnen brengen.
De bevoegde autoriteit beoordeelt of overeenkomstig dit lid verleende afwijkingen gerechtvaardigd zijn, iedere vier jaar of, wanneer op grond van artikel 21 een toetsing van de vergunningsvoorwaarden plaatsvindt, als een dergelijke toetsing eerder plaatsvindt dan vier jaar nadat de afwijking is verleend.
De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast om een gestandaardiseerde methode vast te stellen voor de beoordeling van de onevenredigheid tussen de in de eerste alinea bedoelde kosten voor de uitvoering van de BBT-conclusies en potentiële milieuvoordelen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
6.
In afwijking van lid 4 kan de bevoegde autoriteit in specifieke gevallen minder strenge bindende bereiken voor milieuprestaties of grenswaarden voor milieuprestaties vaststellen. Een dergelijke afwijking is enkel toegestaan indien uit een analyse blijkt dat het halen van met de beste beschikbare technieken geassocieerde prestatieniveaus zoals beschreven in de BBT-conclusies zal leiden tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu, waarbij wordt gelet op de effecten op andere milieucompartimenten, of aanzienlijke economische gevolgen vanwege:
- a)
de geografische ligging of de plaatselijke milieuomstandigheden van de betrokken installatie, of
- b)
de technische kenmerken van de betrokken installatie.
De bevoegde autoriteit neemt in een bijlage bij de vergunningsvoorwaarden de redenen op om af te wijken van lid 4 en het resultaat van de beoordeling als bedoeld in de eerste alinea van dit lid, alsmede de onderbouwing van de opgelegde voorwaarden.
De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de exploitatie met minder strenge bindende bereiken voor milieuprestaties of grenswaarden voor milieuprestaties geen aanzienlijke milieugevolgen heeft, met inbegrip van uitputting van watervoorraden, en dat hierbij een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt bereikt.
De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een gestandaardiseerde methode vast voor het uitvoeren van de in de eerste alinea bedoelde beoordeling. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
7.
In afwijking van de leden 3 en 4 en op voorwaarde dat er geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt en alle maatregelen die tot minder verontreiniging leiden, zijn uitgeput, kan de bevoegde autoriteit minder strenge emissiegrenswaarden of grenswaarden voor milieuprestaties vaststellen in geval van een crisis als gevolg van buitengewone omstandigheden buiten de controle van de exploitant en de lidstaten die leiden tot een ernstige verstoring van of een tekort aan:
- a)
de energievoorziening, mits de zekerheid van de energievoorziening van openbaar belang is,
- b)
hulpbronnen, materialen of benodigdheden die onmisbaar zijn voor de exploitant om activiteiten uit te voeren in het openbaar belang, met inachtneming van de toepasselijke emissiegrenswaarden of grenswaarden voor milieuprestaties, of
- c)
essentiële hulpbronnen, materialen of benodigdheden waarbij de productie-output dergelijke tekorten of verstoringen opvangt, om volksgezondheids- of openbare-veiligheidsredenen of om andere dwingende redenen van openbaar belang.
De afwijking mag maximaal drie maanden gelden. Indien de redenen die het toestaan van een afwijking rechtvaardigen aanwezig blijven, kan de afwijking met maximaal drie maanden worden verlengd.
Zodra de omstandigheden voor bevoorrading zijn hersteld of wanneer er een alternatief is voor de energievoorziening, hulpbronnen, materialen of benodigdheden, zorgt de lidstaat ervoor dat zijn besluit om minder strenge emissiegrenswaarden en grenswaarden voor milieuprestaties vast te stellen, niet langer geldt en voldoet de installatie aan de vergunningsvoorwaarden die overeenkomstig de leden 3 en 4 zijn vastgesteld.
De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de emissies als gevolg van de in de eerste alinea bedoelde afwijking worden gemonitord.
De bevoegde autoriteit maakt informatie over de afwijking en de opgelegde voorwaarden openbaar overeenkomstig artikel 24, lid 2.
De Commissie kan, indien nodig, de criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij de toepassing van dit lid evalueren en verder verduidelijken door middel van richtsnoeren.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke krachtens dit lid toegestane afwijking, met opgave van de redenen die het toestaan van de afwijking rechtvaardigen en met vermelding van de opgelegde voorwaarden.
De Commissie beoordeelt of de toegestane afwijking gerechtvaardigd is, met inachtneming van de in dit lid vastgestelde criteria. Indien de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving door de lidstaat bezwaar maakt, herziet de lidstaat de afwijking onverwijld om aan het bezwaar gevolg te geven.