Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
Artikel 14 Vergunningsvoorwaarden
Geldend
Geldend vanaf 04-08-2024
- Bronpublicatie:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Inwerkingtreding
04-08-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
1.
DDe lidstaten zorgen ervoor dat de vergunning alle maatregelen omvat die nodig zijn om te voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 11 en 18. Daartoe zien de lidstaten erop toe dat de vergunningen worden verleend na raadpleging van alle betrokken autoriteiten die verantwoordelijkheid dragen voor de naleving van de milieuwetgeving van de Unie, met inbegrip van de milieukwaliteitsnormen.
Die maatregelen behelzen ten minste de volgende elementen:
- a)
emissiegrenswaarden voor de verontreinigende stoffen van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 166/2006, en voor andere verontreinigende stoffen, die in significante hoeveelheden uit de betrokken installatie kunnen vrijkomen, gelet op hun aard, hun gevaarlijke eigenschappen en hun potentieel voor overdracht van verontreiniging tussen milieucompartimenten, rekening houdend met de variatie in de dynamiek van waterstroming in ontvangende waterlichamen;
- a bis)
grenswaarden voor milieuprestaties overeenkomstig artikel 15, lid 4;
- a ter)
passende voorschriften voor de beoordeling van de noodzaak van het voorkomen of verminderen van de emissies van stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57 of stoffen die onder de in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde beperkingen vallen;
- b)
passende voorschriften ter bescherming van bodem, grondwater, oppervlaktewater en de onttrekkingsgebieden voor de onttrekkingspunten van voor menselijke consumptie bestemd water als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn (EU) 2020/2184, en maatregelen voor de monitoring en het beheer van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen;
- b bis)
passende voorschriften tot vaststelling van de kenmerken van een milieubeheersysteem overeenkomstig artikel 14 bis;
- b ter)
passende monitoringvoorschriften voor het verbruik en hergebruik van hulpbronnen zoals energie, water en grondstoffen;
- c)
passende eisen voor de monitoring van de emissies, met vermelding:
- i)
van de meetmethode, de frequentie en de procedure voor de evaluatie van de metingen, en
- ii)
wanneer artikel 15, lid 3, onder b), wordt toegepast, dat de resultaten van de monitoring van emissies beschikbaar zijn voor dezelfde termijn en referentieomstandigheden als voor de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus;
- d)
de verplichting de bevoegde autoriteit regelmatig en ten minste jaarlijks in kennis te stellen van:
- i)
informatie op basis van de resultaten van de onder c) bedoelde monitoring van de emissies en van andere vereiste gegevens aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit de naleving van de vergunningsvoorwaarden kan toetsen, en
- ii)
wanneer artikel 15, lid 3, onder b), wordt toegepast, een overzicht van de resultaten van de monitoring van emissies dat een vergelijking mogelijk maakt met de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus;
- iii)
informatie over de vorderingen bij de verwezenlijking van de in artikel 14 bis genoemde doelstellingen van het milieubeleid;
- e)
passende eisen voor het regelmatig onderhoud en bewaken van maatregelen die worden genomen ter voorkoming van emissies in de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater op grond van punt b), en passende eisen inzake de periodieke monitoring van bodem, oppervlaktewater en grondwater met betrekking tot relevante gevaarlijke stoffen die op het terrein kunnen worden aangetroffen, rekening houdend met de mogelijkheid van bodem-, oppervlaktewater- en grondwaterverontreiniging op het terrein van de installatie.
- f)
maatregelen inzake andere dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals opstarten en stilleggen, lekken, storingen, korte stilleggingen en definitieve bedrijfsbeëindiging;
- g)
bepalingen betreffende de minimalisering van grootschalige of grensoverschrijdende verontreinigingen;
- h)
voorwaarden voor het beoordelen van de naleving van de emissiegrenswaarden en grenswaarden voor milieuprestaties of een verwijzing naar de elders omschreven toepasselijke eisen.
2.
Voor de toepassing van lid 1, onder a), kunnen de emissiegrenswaarden worden aangevuld of vervangen door gelijkwaardige parameters of gelijkwaardige technische maatregelen die een gelijkwaardig niveau van milieubescherming garanderen.
3.
De BBT-conclusies vormen de referentie voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden.
4.
Onverminderd artikel 18 kan de bevoegde autoriteit strengere vergunningsvoorwaarden vaststellen dan die welke haalbaar zijn door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken als beschreven in de BBT-conclusies. De lidstaten kunnen regels vaststellen op grond waarvan de bevoegde autoriteit dergelijke strengere voorwaarden mag vaststellen.
5.
Indien de bevoegde autoriteit vergunningsvoorwaarden vaststelt op basis van een beste beschikbare techniek die niet in een van de desbetreffende BBT-conclusies staat beschreven, zorgt zij ervoor dat:
- a)
de techniek wordt bepaald met bijzondere aandacht voor de in bijlage III vermelde criteria; en
- b)
er voldaan is aan de voorschriften van artikel 15.
Indien de in de eerste alinea genoemde BBT-conclusies geen met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus bevatten, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat de in de eerste alinea bedoelde techniek een niveau van milieubescherming garandeert dat gelijkwaardig is aan dat van de beste beschikbare technieken als beschreven in de BBT-conclusies.
6.
Indien op een activiteit of op een type productieproces in een installatie geen BBT-conclusies van toepassing zijn of indien die conclusies niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen, stelt de bevoegde autoriteit, na voorafgaande raadpleging van de exploitant, op basis van de beste beschikbare technieken die zij voor de betrokken activiteiten of processen heeft bepaald, de vergunningsvoorwaarden vast, met bijzondere aandacht voor de criteria van bijlage III.
7.
Op de in punt 6.6 van bijlage I bedoelde installaties zijn de leden 1 tot en met 6 van dit artikel van toepassing, onverminderd de wetgeving inzake dierenwelzijn.