Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
Artikel 26 Grensoverschrijdende effecten
Geldend
Geldend vanaf 04-08-2024
- Bronpublicatie:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Inwerkingtreding
04-08-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
1.
Wanneer een lidstaat constateert dat de exploitatie van een installatie significante negatieve effecten op het milieu van een andere lidstaat zou kunnen hebben of wanneer een lidstaat die significante schade zou kunnen lijden, daarom verzoekt, doet de lidstaat op het grondgebied waarvan de aanvraag voor een vergunning op grond van artikel 4 of artikel 20, lid 2, is ingediend, de andere lidstaat alle informatie die op grond van bijlage IV verstrekt moet worden of beschikbaar moet worden gesteld, toekomen op het tijdstip waarop hij die informatie beschikbaar stelt voor het publiek. Op basis van die informatie vindt raadpleging plaats tussen de twee lidstaten, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de opmerkingen van de lidstaat die aanzienlijke schade zou kunnen lijden, worden verstrekt voordat de bevoegde autoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de aanvraag voor een vergunning is ingediend, haar besluit neemt. Indien binnen de raadplegingstermijn van het betrokken publiek geen opmerkingen worden ingediend door de lidstaat die significante schade zou kunnen lijden, zet de bevoegde autoriteit de vergunningsprocedure voort.
2.
De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen de aanvraag voor een vergunning ook voor opmerkingen ter beschikking wordt gesteld van het publiek van de lidstaat die aanzienlijke significante schade zou kunnen lijden, en even lang beschikbaar blijft als in de lidstaat waar de aanvraag werd ingediend.
3.
De resultaten van het overleg uit hoofde van de leden 1 en 2 worden in aanmerking genomen wanneer de bevoegde autoriteit een besluit neemt over de aanvraag.
4.
De bevoegde autoriteit stelt elke lidstaat waarmee uit hoofde van lid 1 is overlegd, van het besluit op de aanvraag in kennis en doet die lidstaat de in artikel 24, lid 2, bedoelde informatie toekomen. Die lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de informatie op een geschikte wijze voor het betrokken publiek op zijn grondgebied beschikbaar wordt gesteld.