Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
Artikel 34 bis Stookinstallaties die deel uitmaken van een klein geïsoleerd systeem
Geldend
Geldend vanaf 04-08-2024
- Bronpublicatie:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Inwerkingtreding
04-08-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-04-2024, PbEU L 2024, 2024/1785 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1785)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
1.
De lidstaten kunnen tot en met 31 december 2029 stookinstallaties die op 4 augustus 2024 deel uitmaken van een klein geïsoleerd systeem vrijstellen van naleving van de in artikel 30, lid 2, en artikel 15, lid 3, bedoelde emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof of, indien van toepassing, van de in artikel 31 bedoelde ontzwavelingspercentages. De emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof op grond van de voorschriften van de Richtlijnen 2001/80/EG en 2008/1/EG, die zijn opgenomen in de vergunning voor dergelijke stookinstallaties, worden in elk geval gehandhaafd.
De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de emissies worden gemonitord en dat er geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt. De lidstaten mogen installaties alleen van de emissiegrenswaarden vrijstellen wanneer alle maatregelen die tot minder verontreiniging leiden, zijn uitgeput. De vrijstelling wordt niet langer verleend dan nodig is.
2.
3.
De lidstaten die overeenkomstig lid 1 van dit artikel vrijstellingen verlenen, voeren een nalevingsplan uit voor de stookinstallaties waarvoor dergelijke vrijstellingen gelden. Het nalevingsplan bevat informatie over de maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de betrokken installaties uiterlijk op 31 december 2029 voldoen aan de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof die zijn uiteengezet in deel 2 van bijlage V en aan de in artikel 15, lid 3, bedoelde emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof. Het nalevingsplan bevat ook informatie over maatregelen om de omvang en de duur van de emissies van verontreinigende stoffen in de periode waarop het plan betrekking heeft, tot een minimum te beperken, en informatie over de maatregelen voor het reguleren van de vraag en over de mogelijkheden om op schonere brandstoffen of schonere alternatieven over te schakelen, zoals de uitrol van hernieuwbare energiebronnen en de interconnectie met de netwerken van het vasteland.
4.
Uiterlijk op 5 februari 2025 dienen de lidstaten hun nalevingsplan in bij de Commissie. De Commissie toetst de plannen en indien zij binnen twaalf maanden na ontvangst van het plan geen bezwaar heeft gemaakt, gaat de betrokken lidstaat ervan uit dat zijn plan goedgekeurd is. Indien de Commissie bezwaar maakt op grond van het feit dat het plan niet garandeert dat de betrokken installaties uiterlijk op 31 december 2029 aan de voorschriften voldoen of dat de omvang en de duur van de verontreinigende emissies tijdens de periode waarop het plan betrekking heeft, niet tot een minimum worden beperkt, dient de betrokken lidstaat binnen zes maanden na de kennisgeving van de bezwaren van de Commissie een herzien plan in bij de Commissie. Voor de toetsing van een herziene versie van een plan dat een lidstaat aan de Commissie toezendt, bedraagt de in de tweede zin bedoelde termijn zes maanden.
5.
De lidstaten brengen uiterlijk op 5 februari 2026 en aan het einde van elk daaropvolgend kalenderjaar verslag uit aan de Commissie over de gemaakte voortgang met betrekking tot de in het nalevingsplan beschreven acties. De lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van elke wijziging van het nalevingsplan. Voor de toetsing van een herziene versie van een plan dat een lidstaat aan de Commissie toezendt, bedraagt de in lid 4, tweede zin, bedoelde termijn zes maanden.
6.
De lidstaat maakt informatie over de afwijking en de opgelegde voorwaarden openbaar overeenkomstig artikel 24, lid 2.