Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht
Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/6.4.4.3.1:6.4.4.3.1 Inleiding
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/6.4.4.3.1
6.4.4.3.1 Inleiding
Documentgegevens:
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS574004:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
340. Lid 3 van § 33 GWB luidt als volgt:
Wer einen Verstoß nach Absatz 1 vorsätzlich oder fahrlässig begeht, ist zum Ersatz des daraus entstehenden Schadens verpflichtet. Wird eine Ware oder Dienstleistung zu einem überteuerten Preis bezogen, so ist der Schaden nicht deshalb ausgeschlossen, weil die Ware oder Dienstleistung weiterveräußert wurde. Bei der Entscheidung über den Umfang des Schadens nach § 287 der Zivilprozessordnung kann insbesondere der anteilige Gewinn, den das Unternehmen durch den Verstoß erlangt hat, berücksichtigt werden. Geldschulden nach Satz 1 hat das Unternehmen ab Eintritt des Schadens zu verzinsen. Die §§ 288 und 289 Satz 1 des Bürgerlichen Gesetzbuchs finden entsprechende Anwendung.
(…).”
In lid 3 van § 33 GWB is een schadevergoedingsvordering vastgelegd. Een onderneming die inbreuk maakt op artikel 101 of 102 VWEU of het GWB-equivalenten daarvan, is verplicht tot het vergoeden van schade als hij ‘schuldhaft’ heeft gehandeld. Uit de eerste zin van lid 3 van § 33 GWB blijkt dat de Betroffenen (benadeelden) zoals omschreven in lid 1 van § 33 GWB vorderingsgerechtigd zijn.1 In de literatuur bestond discussie of indirecte afnemers van een karteldeelnemer een schadevergoedingsvordering konden instellen op grond van lid 3 van § 33 GWB.2 In 2011 heeft het BGH hier een uitspraak over gedaan. Het BGH oordeelde dat ook indirecte afnemers de mogelijkheid hebben om een schadevergoedingsvordering in te stellen. Deze uitspraak maakte een einde aan de discussie in de literatuur.3