Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht
Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/6.4.4.4:6.4.4.4 Lid 4 en 5 – follow-on Klage en Verjährung
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/6.4.4.4
6.4.4.4 Lid 4 en 5 – follow-on Klage en Verjährung
Documentgegevens:
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS577507:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
344. § 33 GWB lid 4 en 5:
Wird wegen eines Verstoßes gegen eine Vorschrift dieses Gesetzes oder gegen die Artikel 101 oder 102 des Vertrages über die Arbeitsweise der Europäischen Union Schadensersatz gefordert, ist das Gericht an die Feststellung des Verstoßes gebunden, wie sie in einer bestandskräftigen Entscheidung der Kartellbehörde, der Europäischen Kommission oder der Wettbewerbsbehörde oder des als solche handelnden Gerichts in einemanderen Mitgliedstaat der Europäischen Union getroffen wurde. Das Gleiche gilt für entsprechende Feststellungen in rechtskräftigen Gerichtsentscheidungen, die infolge der Anfechtung von Entscheidungen nach Satz 1 ergangen sind. Entsprechend Artikel 16 Abs. 1 Satz 4 der Verordnung (EG) Nr. 1/2003 gilt diese Verpflichtung unbeschadet der Rechte und Pflichten nach Artikel 267 des Vertrages über die Arbeitsweise der Europäischen Union.
Die Verjährung eines Schadensersatzanspruchs nach Absatz 3 wird gehemmt, wenn ein Verfahren eingeleitet wird
von der Kartellbehörde wegen eines Verstoßes im Sinne des Absatzes 1 oder
von der Europäischen Kommission oder derWettbewerbsbehörde eines anderen Mitgliedstaats der Europäischen Union wegen eines Verstoßes gegen die Artikel 101 oder 102 des Vertrages über die Arbeitsweise der Europäischen Union.
§ 204 Abs. 2 des Bürgerlichen Gesetzbuchs gilt entsprechend.”
345. Lid 4 behelst de zogenaamde ‘follow-on vordering’, hetgeen betekent dat benadeelden een procedure starten die voortborduurt op een inbreukbesluit van de Commissie of een nationale mededingingsautoriteit. Het oordeel van de Commissie of een nationale mededingingsautoriteit heeft bewijskracht voor het bestaan van inbreuk op het mededingingsrecht. Dit geldt ook voor besluiten van mededingingsautoriteiten van andere lidstaten dan Duitsland.1 De bindende werking beperkt zich tot de vaststelling van de inbreuk op het kartel.
346. Lid 5 bevat enige regels betreffende de verjaring. De verjaringstermijn is drie jaar (op grond van § 195 BGB). De verjaring begint te lopen aan het einde van het jaar waarin de vordering is ontstaan en de benadeelde bekend is, of bekend had behoren te zijn, met de feiten die ten grondslag liggen aan de vordering en met degene ten wie hij de vordering kan instellen. De verjaring wordt gestuit (gehemmt) op het moment dat een mededingingsautoriteit of de Europese Commissie een onderzoek instelt wegens een inbreuk op § 1 GWB of artikel 101 en 102 VWEU. De stuiting eindigt zes maanden na het aflopen van het mededingingsrechtelijke onderzoek (§ 204 lid 2 BGB).2