Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/5.3.6
5.3.6 Onduidelijke rechtsnormen en interpretatie
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS620519:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
C.E. Smith, Feit en rechtsnorm, Maastricht: Shaker Publishing 1998, p. 47-48.
A. Peczenik, On Law and Reason, Springer Science + Business Media B.V. 2009, p. 306.
Zie onder andere W.J. de Langen, De grondbeginselen van het Nederlandse belastingrecht, deel II, Alphen aan den Rijn: Samson NV 1958, p. 609-611, Ch.P.A. Geppaart, Fiscale rechtsvinding, FED 1965 en R.E.C.M. Niessen, Rechtsvinding in belastingzaken, Amersfoort: Sdu Uitgevers 2009.
Zie onder andere P. Scholten, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlandse Burgerlijke recht, Algemeen deel I, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1974, J.A. Pontier, Rechtsvinding, Nijmegen: Ars Aequi Libri 1995, p. 26 e.v., T. Groenewegen, Wetsinterpretatie en rechtsvorming, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2006, hoofdstuk 3, C.E. Smith, Regels van rechtsvinding, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007, p. 104 en 165, J.G.J. Rinkes, H.C.G. Spoormans, E.F. Stamhuis, J.M.H.F. Teunissen (red.), Van Apeldoorn’s Inleiding tot de studie van het Nederlandse recht, Deventer: Kluwer 2009, p. 144 e.v. en A. Soeteman, Over recht gesproken, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2010, p. 158 e.v. Zie ook A.P.M.J. Vonken, C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlandse Burgerlijke recht, Internationaal privaatrecht, Deel I: Algemeen deel IPR, Deventer: Kluwer 2013, par. 10 voor interpretatiemethoden met betrekking tot het verdragenrecht en het Unierecht.
Naast de hierboven opgesomde interpretatiemethoden worden soms ook de analogie en verfijning genoemd als rechtsvindingsmethoden. Ik reken deze niet tot de interpretatiemethoden, maar tot de juridische afleidingsregels (zie par. 5.8).
Voor een meer gedetailleerde uitwerking van de verschillende interpretatiemethoden en wellicht ook nog andere interpretatiemethoden, verwijs ik naar de in een vorige voetnoot genoemde literatuur.
Montesquieu ging er nog van uit dat een gerechtelijke uitspraak een zodanig vaste omschrijving moet hebben dat ze nooit iets anders is dan wat letterlijk in de wet kan worden teruggevonden. De gedachte daarachter is dat de uitspraak niet de individuele mening van de rechter mag weergeven. Het is dus niet zo dat Montesquieu een grammaticale interpretatie verkiest boven bijvoorbeeld een teleologische interpretatie, maar wel dat de machtenscheiding moet worden gewaarborgd. (Zie Montesquieu, Over de geest der wetten, Amsterdam: Uitgeverij Boom 1999 (oorspronkelijke uitgave 1748), p. 221.)
Zie HR 26 maart 1969, nr. 16 094, BNB 1969/106.
Advocaat-generaal Wattel heeft opgemerkt dat discrepanties tussen tekst en bedoeling van bepalingen in de Wet Vpb de laatste jaren veel lijken voor te komen. Zie zijn conclusie bij HR 4 juni 2010, nr. 08/01549, BNB 2010/236 (par. 5.17) en HR 10 juni 2011, nr. 10/02283, BNB 2011/221 (par. 6.5).
Ch.P.A. Geppaart, Tussen verwarring en verstarring, Een beschouwing over evolutionaire rechtsvinding in het belastingrecht, in: Rechtsvinding, Opstellen aangeboden aan prof. dr. J.M. Pieters, ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg, Deventer: Kluwer 1970, p. 151.
Zie HR 23 november 2007, nr. 42 517, BNB 2008/28.
Zie HR 14 maart 2008, nr. 42 869, BNB 2008/197.
D.B. Bijl en J.A.G. van der Geld, Overkill in fiscale wet- en regelgeving, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap No. 237, Deventer: Kluwer 2009, p. 13.
R.E.C.M. Niessen, Rechtsvinding in belastingzaken, Amersfoort: Sdu Uitgevers 2009, p. 15.
R.E.C.M. Niessen, Rechtsvinding en motivering in belastingzaken, TFB 2009/6/2, par. 3.
R.E.C.M. Niessen, Rechtsvinding en motivering in belastingzaken, TFB 2009/6/2, par. 3.
R.E.C.M. Niessen, Rechtsvinding in belastingzaken, Amersfoort: Sdu Uitgevers 2009, p. 15.
R.H. Happé, De beroepshouding van de inspecteur: een magistratelijk perspectief, WFR 2007/1076, par. 4.
M.W.C. Feteris, Kwaliteit van wetgeving en het decoderen van dubbele boodschappen, WFR 2010/570, par. 4.
Feteris haalt hier als voorbeeld aan HR 9 maart 1994, nr. 29 089, BNB 1994/165. In dit arrest handelde het om de periode waarover heffingsrente moet worden betaald.
Onzekerheid ten aanzien van de uitleg van onduidelijke normen leidt tot de splitsing van die norm in een verzameling verschillende normen, waarbij elk van die normen een eigen waarschijnlijkheid heeft. Ik heb dit eerdere als volgt weergegeven:
In dit geval kan een specifieke rechtsnorm σnorm ε Σ worden gesplitst in n verschillende interpretaties die gezamenlijk de verzameling Σnorm vormen. Het is interessant dat Smith ook een zienswijze heeft waarbij een rechtsregel uiteen kan vallen in verschillende normen. Smith heeft het dan niet over een verzameling van verschillende normen, maar over een potentieel van normen:
‘Het object van de interpretatie (het interpretandum) is de regel en het doel van deze interpretatie is het vinden van de norm voor het betreffende geschil. De regel vormt een potentieel van normen, terwijl elke norm op zijn beurt als een specifieke toepassing van die regel kan worden gezien. De norm is dus de concretisering en toespitsing van de regel op een concreet en uniek geval; de betekenis van de norm is gelijk aan zijn toepassing.’1
Waar die zienswijze van Smith verschilt met die van mij, is dat de splitsing van de rechtsregel bij Smith zich toespitst op de concrete toepassing van de regel, terwijl ik niet expliciet een relatie leg tussen de splitsing van de norm en de concrete toepassing daarvan. De splitsing van een rechtsnorm kan bijvoorbeeld ook zijn gelegen in een verschil tussen een grammaticale interpretatie en een wetsystematische interpretatie.
Laten we ons hier concentreren op de gevolgtrekkingsregel als species van het genus rechtsnormen. Een gevolgtrekkingsregel heeft altijd de vorm σnorm: aRc. Hierbij staat a voor het antecedent, c voor de consequent en R voor de implicatierelatie tussen het antecedent en de consequent. We hebben gezien dat de onzekerheden op meerdere plaatsen in de gevolgtrekkingsregel kunnen zitten. Stel dat we het antecedent op meerdere manieren uit kunnen leggen. Er is dan een verzameling A van mogelijke interpretaties van het antecedent, met meerdere elementen a ε A. Als het antecedent op p verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd, dan kunnen we de verzameling van mogelijke interpretaties van de rechtsnorm als volgt weergeven:
Σnorm = {a1Rc, …, apRc} = (a1,…, ap)Rc
Stel nu dat we de consequent op meerdere manieren uit kunnen leggen. Er is dan een verzameling C van mogelijke interpretaties van de consequent, met meerdere elementen c ε C. Als het antecedent op q verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd, dan kunnen we de verzameling van mogelijke interpretaties van de rechtsnorm als volgt weergeven:
Σnorm = {aRc1, …, aRcq} = aR(c1, …, cq)
De gevolgtrekkingsregel legt een relatie tussen elementen a ε A en elementen c ε C, waarbij zowel het domein (het antecedent) als het bereik (de consequent) onzeker kan zijn omdat er verschillende interpretaties van zowel het domein als van het bereik mogelijk kunnen zijn. Als zowel het antecedent als de consequent onzeker zijn, kunnen we de rechtsnorm als volgt weergeven:
Σnorm = (a1, a2, …, ap)R(c1, c2, …, cq)
Het aantal mogelijke interpretaties n van de afleidingsregel is dan het product van het aantal mogelijke interpretaties van het antecedent (p, zijnde het aantal elementen van de verzameling A) en het aantal mogelijke interpretaties van de consequent (q, zijnde het aantal elementen van de verzameling B).
Als we geconfronteerd worden met een gevolgtrekkingsregel die één of meerdere onduidelijkheid bevat, is de vraag hoe de regel kan worden geïnterpreteerd. Bij een onduidelijkheid zijn er meerdere interpretaties mogelijk (vandaar de splitsing in de deelverzameling van mogelijke rechtsnormen). Een rechtsvinder zou alle mogelijke interpretaties uit kunnen werken. Hij kan zich echter ook concentreren op één van de mogelijke interpretaties en vanuit die ene interpretatie het pad uitwerken naar één van de mogelijke rechtsgevolgen. Om de waarschijnlijkheid van dat ene mogelijke rechtsgevolg goed in te kunnen schatten, is het echter wel noodzakelijk om de waarschijnlijkheid van de gevolgde interpretatie in te kunnen schatten. Dat is lastig als niet alle mogelijke interpretaties in beeld zijn gebracht. De vraag is dan welke mogelijke interpretaties uiteindelijk mogelijk zijn. Ook hier is geen programma beschikbaar dat kan worden afgelopen teneinde alle mogelijke interpretaties in kaart te brengen.
Peczenik maakt een onderscheid tussen de verduidelijkende uitleg (clarificatoryconstruction, interpretatio secundum legem) en de creatieve uitleg (creativeconstruction) van wettelijke bepalingen.2 Bij de verduidelijkende uitleg wordt de betekenis van de wettelijke bepaling vastgesteld aan de hand van de woorden van de wet. Creatieve uitleg gaat een stapje verder. Hierbij onderscheid Peczenik twee mogelijkheden: de aanvullende uitleg (supplementaryconstruction, interpretatio praeter legem) en de corrigerende uitleg (correctiveconstruction, interpretatio contra legem). Bij een aanvullende uitleg moet een keuze worden gemaakt tussen verschillende interpretaties van een vage of dubbelzinnige wettelijke bepaling. Daarbij wordt echter niet afgeweken van de woorden van de wet. Het is enkel dat aan die woorden een zinvolle betekenis moet worden toegekend. Bij een corrigerende uitleg van de wettelijke bepaling wordt wel afgeweken van de woorden van de wet. Dit is een vrij abstracte benadering. De vraag is hoe we in de praktijk aan de interpretatie van een wettelijke bepaling komen.
In de jurisprudentie is een aantal interpretatiemethoden ontwikkeld dat als handvat kan dienen voor de interpretatie van wettelijke bepalingen. Zowel in de fiscale literatuur3 als daarbuiten4 is uitvoerig aandacht besteed aan deze interpretatiemethoden. Ik zal ze hier niet tot in detail bespreken, doch beperk mij tot een beknopt overzicht om de problematiek inzichtelijk te maken. In het algemeen worden de volgende interpretatiemethoden onderscheiden:5
grammaticale (taalkundige) interpretatie;
teleologische interpretatie;
systematische interpretatie;
wetshistorische interpretatie;
rechtshistorische interpretatie;
anticiperende interpretatie;
dynamisch-evolutieve interpretatie.
Een aantal van deze interpretatiemethoden zal ik hieronder kort toelichten.6 Bij de grammaticale interpretatie wordt aangesloten bij de woorden van de wet. Het gaat dan om de woorden naar gewoon taalgebruik, maar ook om de (juridisch) technische betekenis van de begrippen voor zover die voor een in de fiscaliteit ingevoerde rechtsvinder meteen duidelijk zijn. In het algemeen wordt de grammaticale interpretatie als een correcte interpretatiemethode aanvaard omdat deze het dichtst aansluit bij de in de woorden van de wet vervatte wil van de wetgever.7 In de jurisprudentie van de Hoge Raad is de grammaticale interpretatie onder andere te herkennen doordat de rechter verwijst naar de ‘bewoordingen’ van de wet.8
Bij de teleologische interpretatie wordt aangesloten bij doel en strekking van de betreffende wettelijke bepaling.9 Geppaart heeft reeds eerder gesignaleerd dat de belastingrechter, naast een beroep op de woorden van de wet, vaak een beroep doet op de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever, in het bijzonder aan de hand van de parlementaire stukken. In sommige gevallen wordt de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever echter terzijde gesteld.10 In de jurisprudentie van de Hoge Raad is de teleologische interpretatie te herkennen doordat de rechter verwijst naar ‘de strekking’ van de wet11 of de ‘bedoeling’ van de wetgever.12 Vaak is de wettekst voldoende duidelijk, en is het niet nodig om na te gaan wat de achterliggende bedoeling is van de wetgever. Maar, zoals Bijl en Van der Geld opmerken, is dat echter niet altijd het geval:
‘Een wetgever die zijn werk goed doet legt de doelstelling van de wet op zodanige wijze vast in regels dat normaliter met toepassing van de wettelijke regel(s) kan worden volstaan en het niet nodig is om terug te grijpen op de achterliggende doelstelling(en) van de wet. Helaas lukt het vaak niet om op deze utopische wijze de wetgevende arbeid te verrichten. De wetgever maakt het zichzelf en diegenen die met een wet moeten leven (belastingplichtigen, hun adviseurs, inspecteurs, rechters en studenten) regelmatig moeilijk door onduidelijk te zijn over wat precies doel en strekking zijn van een concrete wettelijke regeling. Dat komt niet alleen omdat wettelijke regelingen te vaak met standaardgevallen voor ogen worden ontworpen, maar bijvoorbeeld ook omdat een wet soms ook innerlijke inconsistenties bevat.’13
Doel en strekking van een wettelijke bepaling kunnen worden gevonden in de parlementaire behandeling van die bepaling. Daarmee sluit de teleologische interpretatie nauw aan bij de wetshistorische interpretatie. In de parlementaire behandeling vinden we de gedachtewisseling als onderdeel van de afweging van de regering en het parlement als medewetgevers. Niessen heeft erop gewezen dat de wetshistorische interpretatiemethode (vooral) in de civielrechtelijke literatuur vrij sterk wordt bekritiseerd:
‘Enerzijds zou de opinie van de deelnemers aan het parlementaire debat niet op een hoger plan hoeven te worden gesteld dan die van andere rechtsgeleerden, anderzijds staat het ook helemaal niet vast dat een van de zijde van de regering geuite opvatting door het parlement zonder meer wordt gedeeld.’14
Aan de parlementaire behandeling zou dan ook niet veel waarde mogen worden toegekend:
‘Sommige auteurs zijn van mening dat aan de parlementaire behandeling niet veel waarde mag worden toegekend. De door de ambtenaren geschreven stukken geven slechts een deskundige opinie en de tijdens de handeling tussen bepaalde Kamerleden en de bewindsman gevoerde gedachtewisseling impliceert niet dat al diegenen die gezamenlijk “de wetgever” uitmaken, de uitkomst daarvan delen.’15
Niessen merkt echter ook op, en terecht, dat deze kritiek niet kan verhelen dat de parlementaire stukken nu eenmaal na de tekst van de wet de voornaamste bronnen van onze kennis omtrent de wil van de wetgever zijn:
‘Naar mijn mening is het heel verstandig om kritisch tegen de uitkomsten van de parlementaire behandeling aan te kijken, maar over het geheel genomen moet daarin toch wel de “wil” van de “de wetgever” worden gelezen. Hier geldt het adagium: “wie zwijgt, stemt toe”; op het moment dat het parlement een wetsontwerp goedkeurt, moet worden aangenomen dat het dat doet met inachtneming van de daaraan tijdens de schriftelijke en mondelinge gedachtewisseling gegeven betekenis.’16
We moeten de in de parlementaire stukken opgenomen wil van de wetgever dan ook voor waar houden zolang er onvoldoende argumenten zijn om het tegendeel aan te nemen. Niessen merkt daarbij tevens op dat in de fiscale rechtspraak zwaar wordt geleund op de wetshistorie, vermoedelijk mede omdat fiscale bepalingen in veel gevallen van tamelijk recente datum zijn.17
Het probleem bij teleologische interpretatie is dat doel en strekking niet altijd even duidelijk te vinden zijn. Zoals gezegd kunnen doel en strekking van een wet worden gevonden in de parlementaire behandeling van de betreffende wet. Happé heeft echter opgemerkt dat de rechter niet blind kan varen op de bedoeling van de historische wetgever. Hij geeft daarvoor een aantal redenen:
‘Ten eerste is de wetsgeschiedenis lang niet altijd eenduidig. Vaak is een bepaalde tekst een compromis waarin verschillende partijen elkaar hebben gevonden zonder dat zij inhoudelijk overeenstemming hebben over de strekking van de bepaling. (…)
Ten tweede is een tekst steeds het product van een historisch proces. Latere maatschappelijke ontwikkelingen kunnen een wettelijke bepaling een gans andere context geven, die door de wetgever niet was voorzien.’18
Feteris geeft ook een aantal redenen die aanleiding kunnen zijn om niet blind te varen op de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting bij de wet.19 Een reden is dat de toelichting zichzelf kan tegenspreken. Ook bestaat de mogelijkheid dat de formulering van de toelichting op een vergissing berust.20 Daarnaast is de toelichting soms nogal algemeen geformuleerd.