Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/5.10:5.10 Samenvatting
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/5.10
5.10 Samenvatting
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS620523:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In paragraaf 4.6 heb ik een model opgesteld van het fiscale rechtsvindingsproces. De basis daarvan was de rechtsvindingsruimte Σ. Daarbij heb ik aangegeven dat elk element σ ε Σ een eigen waarschijnlijkheidswaarde heeft. Elk element kan danworden uitgedrukt als een duplet (σ, P(σ)), waarbij P(σ) dewaarschijnlijkheid aangeeft van het betreffende element. Die waarschijnlijkheid werkt in een specifiek rechtsvindingsvraagstuk door naar de waarschijnlijkheid van de mogelijke rechtsgevolgen. Bij een eenvoudig rechtsvindingsvraagstuk heeft het gevonden rechtsgevolg ω ε Ω een waarschijnlijkheid die gelijk is aan 1, dus P(ω) = 1. Bij een moeilijk rechtsvindingsvraagstuk hebben de mogelijke rechtsgevolgen elk een waarschijnlijkheid kleiner dan 1.
Ik heb tevens verschillende deelverzamelingen van de rechtsvindingsruimte geïdentificeerd, te weten de verzameling feiten en de verzameling rechtsnormen. Daarnaast kennen we de verzameling afleidingsregels. Die laatste verzameling bestaat weer uit logische afleidingsregels en juridische afleidingsregels. De elementen uit deze verzamelingen worden uiteindelijk met elkaar gecombineerd om tot de (onderbouwing van) één of meerdere rechtsgevolgen te geraken. Elk element kan daarbij van invloed zijn op de uiteindelijke onzekerheid ten aanzien van de mogelijke rechtsgevolgen.
In dit hoofdstuk heb ik bij elk van de onderdelen van de rechtsvindingsruimte proberen aan te geven waar in moeilijke gevallen de onzekerheden kunnen zitten. Ten aanzien van de feiten is dat ten eerste de vraag of alle relevante feiten bekend zijn en dus onderdeel uitmaken van de rechtsvindingsruimte.
Van de relevante feiten die onderdeel uitmaken van de rechtsvindingsruimte is het de vraag hoe deze moeten worden uitgelegd. Feiten kennen namelijk lang niet altijd een eenduidige kwalificatie. Daarbij heb ik laten zien dat feiten veelal kunnen worden aangemerkt als relaties tussen subjecten en/of objecten. Zo zijn er bij een verkooptransactie ten minste een kopende partij, een verkopende partij, een over te dragen object, een leveringsrelatie en een betalingsrelatie. Ten aanzien van zowel de subjecten en objecten als ten aanzien van de invulling van de relaties kunnen onzekerheden bestaan. Onzekerheden kunnen zich ook voordoen vanwege de fiscale autonomie waarbij in voorkomende gevallen van de civielrechtelijke kwalificatie wordt afgeweken. In voorkomende gevallen wordt aangesloten bij de economische realiteit die aansluit bij het belastingrecht, waarbij dan uiteraard de vraag opkomt wat dan die economische realiteit is.
Ook bij rechtsnormen is het de vraag of alle relevante rechtsnormen bekend zijn. Deze vraag is in zoverre lastig te beantwoorden omdat er een zekere dialectiek bestaat tussen de feiten en rechtsnormen.
Ik heb een onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van rechtsnormen, waarbij ik nader ben ingegaan op de definitieregels en de gevolgtrekkingsregels. Bij definitieregels kan er onzekerheid bestaan ten aanzien van de uitleg van de definitie. Bij gevolgtrekkingsregels kan er onzekerheid bestaan ten aanzien van het antecedent van de regel, de consequent en de relatie tussen het antecedent en de consequent. Bij het – al dan niet bewust – gebruik van vage termen door de wetgever of door de Hoge Raad in zijn rechtspraak, is de uitleg van een rechtsnorm (waartoe ik ook de algemeen geformuleerde arresten van de Hoge Raad reken) onzeker. Nu zijn er wel verschillende interpretatiemethoden die tot op zekere hoogte kunnen helpen bij de uitleg van wettelijke bepalingen, maar er bestaat geen vaste rangorde voor de toepassing van de interpretatiemethoden. De toepassing van de interpretatiemethoden brengt dus ook een bepaalde mate van onzekerheid met zich mee die doorwerkt in de waarschijnlijkheid van de betreffende rechtsnorm. Ook de toepassing van rechtsbeginselen leidt tot onzekerheid omdat deze geen allesof-niets karakter hebben, maar bij hun toepassing slechts gewicht in de schaal leggen. Overigens kan ten aanzien van onzekere rechtsnormen zoals wetten ook de vraag worden gesteld of deze wel een alles-of-niets karakter hebben. Ten slotte kunnen rechtsnormen met elkaar in conflict komen (botsen), hetgeen ook weer onzekerheid met zich meebrengt. Nu bestaan er wel conflictregels, maar er bestaat geen overkoepelende regel die ons vertelt in welke gevallen en op welke manier die conflictregels moeten worden toegepast.
Ten slotte zijn er afleidingsregels aan de hand waarvan we feiten, rechtsnormen en eerder afgeleide stellingen met elkaar kunnen combineren en nieuwe stellingen en uiteindelijk rechtsgevolgen kunnen afleiden. Ik heb een onderscheid gemaakt tussen logische afleidingsregels en juridische afleidingsregels. Ook hier is niet altijd op voorhand duidelijk welke afleidingsregel in een specifiek geval moet worden toegepast, zodat ook de afleidingsregels bijdragen aan de onzekerheid in het fiscale rechtsvindingsproces.
Elke onzekerheid ten aanzien van de feiten, rechtsnormen en afleidingsregels heeft gevolgen voor de waarschijnlijkheid van de aan de hand van die feiten, rechtsnormen en afleidingsregels afgeleide stellingen (tussenstappen in het rechtsvindingsproces) en uiteindelijk ook van de afgeleide mogelijke rechtsgevolgen. Maar wat bedoelen we nu precies met die ‘waarschijnlijkheid’ en kunnen we die ‘waarschijnlijkheid’ in een concreet geval ook kwantitatief vaststellen? Dit analyseer ik in het volgende hoofdstuk.