Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/3.4.5.2.3
3.4.5.2.3 Mijn oordeel
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS579900:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
In principe sluit dit aan bij het oordeel van het Hof: de rechter heeft alleen de bevoegdheid om een garantie nietig te verklaren als dat leidt tot ongedaanmaking van de steun. Staatssteun in de vorm van een garantie wordt echter volgens mij alleen (gedeeltelijk) ongedaan gemaakt als die garantie tevens als steun aan de kredietgever kan worden gezien.
HR 28 mei 2010, Residex, conclusie A-G Keus, NJ 2010/299, punt 2.36.
HR 26 april 2013, Residex, NJ 2013/433, m.nt. Mok, rov. 3.4.3, JOR 2013/232 m.nt. Ligteringen.
Dit blijkt uit bestendige rechtspraak van het Hof. Zie onder andere HvJ EG 21 november 1991, FNCE, C-354/90, Jurispr. 1991, p. I-5505, punt 12; HvJ EG 11 juli 1996, SFEI/La Poste, C-39/94, Jurispr. 1996, p. I-3547, punt 40; HvJ EG 20 september 2001, Banks & Co./Coal Authority en Secretary of State for Trade and Industry, C-390/98, Jurispr. 2001, p. I-6117, punt 74-75; HvJ EG 8 november 2001, Adria-Wien Pipeline, C-143/99, Jurispr. 2001, p. I-8365, punt 27; HvJ EG 15 juni 2006, Air Liquide Industries, gevoegde zaken C-393/04 en C-41/05, Jurispr. 2006, p. I-5293, punt 42; HvJ EG 12 februari 2008, CELF/SIDE, C-199/06, Jurispr. 2008, p. I-469, SEW 2009, 33 m.nt. Dekker, punt 41. Onder het ongedaan maken van die steun behoort ook het terugvorderen van eventueel genoten rentevoordelen.
“6:212a
- 1.
Ter uitvoering van een besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van de artikelen 11 lid 2, 14 lid 1 of 16 jo. 14 lid 1 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van de Europese Unie van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PbEG 1999, L83) of van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is een rechtspersoon die, of een lichaam dat steun als bedoeld in artikel 87 lid 1 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap heeft verstrekt, jegens de begunstigde gerechtigd tot terugvordering of ongedaanmaking van de steun.
- 2.
De artikelen 306 tot en met 326 van Boek 3 zijn niet van toepassing op een vordering op grond van lid 1.”
Wetsvoorstel 31 418 Kamerstukken II 2007/08 is nog steeds aanhangig. Overigens zal artikel 4:80b Awb dat een bestuursrechtelijke basis biedt voor de terugvordering van publiekrechtelijk vormgegeven steun, in deze gevallen weinig verheldering leveren.
Wetsvoorstel terugvordering staatssteun, Kamerstukken II 2007/08, 31 418, MvT, p. 16.
HR 23 januari 1998, Jans/FCN, NJ 1998/97 m.nt. JBMV. Zie ook HR 29 mei 1998, Mooijman/Netjes, NJ 1998/98 en HR 14 januari 2000, Meissner/Arenda, NJ 2000/ 307, beide m.nt. JBMV.
Conclusie A-G Kokott 26 mei 2011, Residex Capital IV, C-275/10, Jurispr. 2011, p. I-13043, punt 51. Het Hof is hier niet op ingegaan.
Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties, PbEG 2008, C155/10 punt 2.2.
In dezelfde zin Conclusie A-G Kokott 26 mei 2011, Residex Capital IV, C-275/10, Jurispr. 2011, p. I-13043, punt 53.
Van Lierop & Pijnacker Hordijk 2007, p. 79 geven aan dat deze kwestie zich in de praktijk oplost in termen van schadevergoeding wegens onrechtmatige daad.
107. Ik volg de conclusie van A-G Kokott en ben van mening dat de nationale rechter alleen bevoegd is om de garantie nietig te achten als de kredietgever als begunstigde van de steun moet worden gezien.1 De reden hiervoor is dat een nietigverklaring niet leidt tot ongedaanmaking van de steun indien de kredietgever niet tevens begunstigde is. Het pijnpunt en het mededingingsverstorende element zitten namelijk niet in de garantie, maar in voorwaarden waaronder Aerospace de lening heeft gekregen. Die lening moet ongedaan gemaakt worden om de oude toestand te herstellen. A-G Keus verdedigde in zijn conclusie bij het arrest Residex van de Hoge Raad een vergelijkbare stelling als A-G Kokott: hij was van mening dat artikel 108 lid 3 VWEU alleen de geldigheid van een rechtshandeling aantast voor zover de nietigheid van die rechtshandeling dienstig kan zijn aan het ongedaan maken van de gevolgen van de onrechtmatige steun en het herstel van de oude toestand.2 In dat geval is de rechter verplicht de rechtshandeling nietig te achten. Ik zou menen dat deze benadering in het nationale rechtskader kan worden ingepast door te oordelen dat artikel 108 lid 3, derde zin, VWEU alleen ertoe strekt de geldigheid van een garantieverstrekking aan te tasten als de nietigheid ertoe leidt of ertoe kan bijdragen dat de mededingingssituatie van vóór de garantieverstrekking wordt hersteld, zie artikel 3:40 lid 3 BW. De Hoge Raad hanteert deze lijn.3 In beginsel geldt de stelling dat artikel 108 lid 3 VWEU alleen de geldigheid van een rechtshandeling aantast voor zover de nietigheid van die rechtshandeling dienstig kan zijn aan het ongedaan maken van de gevolgen van de onrechtmatige steun en het herstel van de oude toestand, ook voor situaties waarin sprake is van (privaatrechtelijk vormgegeven) onrechtmatige steun die niet is verleend in de vorm van een garantie. Deze conclusie leidt echter tot tegenstrijdigheden in de toepassing van artikel 108 lid 3 VWEU. Als het namelijk om een andere vorm van privaatrechtelijke staatssteun gaat, bijvoorbeeld een lening van de overheid tegen niet-marktconforme voorwaarden, of als nietigheid wel bijdraagt aan het ongedaan maken van de steun, heeft artikel 108 lid 3, derde zin, VWEU wel de strekking om de geldigheid van de daarmee strijdige rechtshandeling aan te tasten.
108. Bij staatssteun draait alles om de eis dat de situatie moet worden teruggebracht in de toestand zoals die was voor de verlening van de staatssteun. Simpel gezegd moet de overheid ervoor zorgen dat de staatssteun teruggevorderd wordt.4 Om het Nederlandse BW in dat opzicht te laten aansluiten bij het Europese recht is wetsvoorstel 31 418 ingediend. In dit wetsvoorstel wordt artikel 6:212a BW geïntroduceerd.5 Dit artikel biedt een specifieke rechtsgrond voor de terugvordering van privaatrechtelijk vormgegeven steun. Volgens de memorie van toelichting kunnen hiermee gecompliceerde vragen over de juridische kwalificatie van de rechtshandelingen op nationaal niveau worden vermeden, zoals de vraag of onrechtmatig verleende steun nietig is op grond van artikel 3:40 BW.6 Anders dan bedoeld, wordt het probleem echter slechts verschoven omdat het bij garanties niet duidelijk is wat de eventuele hoogte van de staatssteun is aan de zijde van de kredietgever. In een situatie zoals bovenstaande biedt dit nieuwe artikel weliswaar een terugvorderingsgrondslag, maar geen pasklare oplossing.
109. Met betrekking tot situaties die lijken op het geval Residex, zou men ook inspiratie kunnen ontlenen aan het leerstuk betreffende samenhangende overeenkomsten. Dit zijn overeenkomsten die, ook als zij als afzonderlijke overeenkomsten kunnen worden beschouwd, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat de vernietiging (of ontbinding) van de ene overeenkomst tot gevolg heeft dat de andere overeenkomst evenmin in stand kan blijven.7 Volgens de gemeente Rotterdam bestond een zodanige onderling afhankelijke relatie tussen de garantie en de lening dat de eventuele nietigheid van de garantie de onmiddellijke opeisbaarheid van de lening van Residex aan Aerospace en dus het herstel van de vroegere toestand tot gevolg had.8 Heeft de gemeente gelijk? Deze oplossing bezit de charme van de eenvoud, maar schijn bedriegt. Zo leidt terugbetaling van de lening (door Aerospace aan Residex) er niet toe dat exact het voordeel wordt ontnomen dat in strijd met het Unierecht is behaald. Dit voordeel is namelijk alleen de niet-betaalde premie.9 Bovendien zou terugbetaald moeten worden aan de kredietgever (Residex) en niet aan de gemeente die de garantie heeft verstrekt. Dit laatste is vooral van belang als de overheid reeds zou hebben uitbetaald onder de garantie. Het geld komt dan immers niet terug bij de overheid.10 De uitweg van de samenhangende overeenkomsten, waardoor de nietigheid van de garantie zou leiden tot de nietigheid van de kredietovereenkomst, biedt daarmee geen oplossing in het geval van Residex omdat deze uitweg niet leidt tot de ongedaanmaking van de steun. Dit geldt mijns inziens zowel voor de situatie dat de kredietgever wel als begunstigde moet worden gezien, als met betrekking tot de situatie dat de kredietgever niet als begunstigde moet worden gezien, omdat de bovenstaande argumenten in beide gevallen hun gelding behouden.
De theorie betreffende samenhangende overeenkomsten zou wellicht wel voor het kartelrecht interessant kunnen zijn omdat de overeenkomsten die gesloten zijn tussen karteldeelnemers en hun afnemers of leveranciers op die manier nietig kunnen zijn. In het mededingingsrecht is echter nog geen arrest gewezen door het Hof of de Nederlandse rechter waarin overwegingen met betrekking tot samenhangende overeenkomsten te vinden zijn.11