Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/3.1
3.1 Inleiding
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS581111:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Denk bijvoorbeeld aan artikel 3:41 en 3:42 BW, maar ook aan artikel 6:203 en 6:212 BW.
Een discussiepunt is bijvoorbeeld of conversie toegestaan is bij rechtshandelingen die het Europese recht schenden. Zie A-G Keus bij HR 23 maart 2007, NJ 2007/176, Brocacef/FGC, en HR 18 december 2009, NJ 2010/140, Prisma c.s./Verweerders, Zippro 2010, p. 35.
Zoals het effectiviteitsbeginsel, het gelijkwaardigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel en de leerstukken voorrang en directe (horizontale) werking.
66. Afgezien van artikel 101 VWEU, dat een Europeesrechtelijke nietigheid constitueert, geeft het Europese recht in beginsel geen indicatie van de privaatrechtelijke rechtsgevolgen voor (rechts)handelingen die het Europese recht schenden. De nietigheid van artikel 101 lid 2 VWEU is in hoofdstuk 2 reeds aan bod gekomen. Het Nederlandse BW regelt in artikel 3:40 BW de nietigheid van rechtshandelingen die in strijd zijn met de openbare orde, de goede zeden of de wet. De vraag bestaat of er een verschil is tussen de rechtsgevolgen voortvloeiende uit nietigheid op grond van artikel 101 VWEU en nietigheid op grond van artikel 3:40 BW. Bij schending van artikel 101 VWEU geldt dat de uit de nietigheid voortvloeiende rechtsgevolgen niet vastgelegd zijn in het VWEU. Voor Nederland geldt dat de uit de nietigheid voortvloeiende rechtsgevolgen grotendeels in het BW worden geregeld.1 Staat het (Europese) mededingingsrecht relativering van de werking van de nietigheid toe bij nietigheid wegens schending van artikel 101 VWEU?2 Geldt daarbij ten aanzien van een schending van artikel 102, 107 en 108 VWEU hetzelfde als bij schending van artikel 101 VWEU? Wat is de juridische status van rechtshandelingen ter uitvoering van onrechtmatige staatssteun?
Ter beantwoording van deze vragen wordt in dit hoofdstuk in paragraaf 3.2 eerst beknopt besproken wat de reikwijdte van artikel 3:40 BW is in een context waarop geen Europees (mededingings)recht van toepassing is. Ik beperk me daarbij tot het vermogensrecht. Daarna wordt onderzocht hoe de invloed van het Europese mededingingsrecht zich manifesteert bij de toepassing van artikel 3:40 BW. Uiteraard wordt daarbij acht geslagen op algemene uitgangspunten van het Europese recht.3 In de daarop volgende paragraaf worden de relativeringsmogelijkheden van de nietigheid naar Europees mededingingsrecht en naar nationaal recht behandeld.