Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:318 BW:Stuiting van verjaring door erkenning
Archief
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:318 BW
Stuiting van verjaring door erkenning
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Documentgegevens:
mr. F.J.P. Lock, actueel t/m 17-02-2018
Actueel t/m
17-02-2018
Tijdvak
01-01-1992 tot: -
Auteur
mr. F.J.P. Lock
Vindplaats
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:318 BW
Art. 3:318 BW ziet op het afbreken van een lopende verjaring door erkenning van het recht door de gerechtigde. De erkenning kan uitdrukkelijk of stilzwijgend plaatsvinden. De erkenning moet uitgaan van de kant van de schuldenaar zelf en gericht zijn tegen de schuldeiser zelf.
Erkenning
De stelplicht en bewijslast dat er een stuitingshandeling in de zin van dit artikel heeft plaatsgevonden, ligt niet anders dan bij toepassing van de art. 3:316 en 3:317 BW. Het betreft een bevrijdend verweer van de schuldeiser tegen het bevrijdende verjaringsverweer van de schuldenaar. De schuldeiser die zich, ter afwering van een beroep op verjaring door de schuldenaar, erop beroept dat de verjaring is gestuit door erkenning, zal dus de feiten en omstandigheden (handelingen of gedragingen) moeten stellen en, bij voldoende betwisting, bewijzen waaruit volgt dat de schuldenaar de vordering, uitdrukkelijk of stilzwijgend, heeft erkend. Of de gestelde handelingen en/of gedragingen een erkenning inhouden, is een kwestie van rechterlijke waardering (uitleg) en leent zich niet zozeer voor bewijslevering.
Ook een gedraging van een derde kan een erkenning opleveren, indien de schuldenaar zodanige verantwoordelijkheid draagt voor die gedraging van de derde dat dit rechtvaardigt dat die als erkenning aan de schuldenaar wordt toegerekend.1 Het kan zijn dat die ander de schuldenaar vertegenwoordigde,2 of dat de ander op een zodanige vertegenwoordigingsbevoegdheid mocht vertrouwen,3 maar vereist is dat niet. Ook van de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat de gedraging van de derde aan de schuldenaar kan worden toegerekend, draagt de schuldeiser de stelplicht en de bewijslast.4
Het is de rechter niet toegestaan de feitelijke grondslag van het beroep op stuiting aan te vullen. Als wel is aangevoerd dat de verjaring is gestuit door aanmaningen (art. 3:317 BW), maar niet dat deze is gestuit door erkenning van de vordering door de schuldenaar, mag de rechter niet concluderen dat de verjaring door erkenning is gestuit.5
Vgl. HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:755, NJ 2017/194 (Special Sports Amstelveen/Pellikaan) waarin levering door een derde ter uitvoering van de overeenkomst tussen de schuldenaar en de schuldeiser als een erkenning werd aangemerkt. Wat geldt voor (feitelijke) gedragingen, geldt uiteraard ook voor verklaringen van derden die aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend, zie bijv. HR 12 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9243, NJ 2003/212 (B./Olifiers) en HR 26 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:108.
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:318 BW
Stuiting van verjaring door erkenning
mr. F.J.P. Lock, actueel t/m 17-02-2018
17-02-2018
01-01-1992 tot: -
mr. F.J.P. Lock
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:318 BW
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 318
Algemeen
Art. 3:318 BW ziet op het afbreken van een lopende verjaring door erkenning van het recht door de gerechtigde. De erkenning kan uitdrukkelijk of stilzwijgend plaatsvinden. De erkenning moet uitgaan van de kant van de schuldenaar zelf en gericht zijn tegen de schuldeiser zelf.
Erkenning
De stelplicht en bewijslast dat er een stuitingshandeling in de zin van dit artikel heeft plaatsgevonden, ligt niet anders dan bij toepassing van de art. 3:316 en 3:317 BW. Het betreft een bevrijdend verweer van de schuldeiser tegen het bevrijdende verjaringsverweer van de schuldenaar. De schuldeiser die zich, ter afwering van een beroep op verjaring door de schuldenaar, erop beroept dat de verjaring is gestuit door erkenning, zal dus de feiten en omstandigheden (handelingen of gedragingen) moeten stellen en, bij voldoende betwisting, bewijzen waaruit volgt dat de schuldenaar de vordering, uitdrukkelijk of stilzwijgend, heeft erkend. Of de gestelde handelingen en/of gedragingen een erkenning inhouden, is een kwestie van rechterlijke waardering (uitleg) en leent zich niet zozeer voor bewijslevering.
Ook een gedraging van een derde kan een erkenning opleveren, indien de schuldenaar zodanige verantwoordelijkheid draagt voor die gedraging van de derde dat dit rechtvaardigt dat die als erkenning aan de schuldenaar wordt toegerekend.1 Het kan zijn dat die ander de schuldenaar vertegenwoordigde,2 of dat de ander op een zodanige vertegenwoordigingsbevoegdheid mocht vertrouwen,3 maar vereist is dat niet. Ook van de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat de gedraging van de derde aan de schuldenaar kan worden toegerekend, draagt de schuldeiser de stelplicht en de bewijslast.4
Het is de rechter niet toegestaan de feitelijke grondslag van het beroep op stuiting aan te vullen. Als wel is aangevoerd dat de verjaring is gestuit door aanmaningen (art. 3:317 BW), maar niet dat deze is gestuit door erkenning van de vordering door de schuldenaar, mag de rechter niet concluderen dat de verjaring door erkenning is gestuit.5
Voetnoten
1.
Vgl. HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:755, NJ 2017/194 (Special Sports Amstelveen/Pellikaan) waarin levering door een derde ter uitvoering van de overeenkomst tussen de schuldenaar en de schuldeiser als een erkenning werd aangemerkt. Wat geldt voor (feitelijke) gedragingen, geldt uiteraard ook voor verklaringen van derden die aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend, zie bijv. HR 12 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9243, NJ 2003/212 (B./Olifiers) en HR 26 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:108.
2.
HR 12 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9243, NJ 2003/212 (B./Olifiers).
3.
HR 26 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:108.
4.
Zie daarover ook Meijer, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:61 BW.
5.
HR 4 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2798, NJ 1999/269 (Van der Lugt/Zegers Installatietechniek); zie in dit verband ook HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:663, NJ 2016/222, JBPR 2016/47, m.nt. Lewin (H./C.) en HR 8 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6628, NJ 2002/266 (Duggins/Monumentenzorg CuraƧao).