Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/4.6.2.7
4.6.2.7 Het effect van zekerheidstelling voor de boedel
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS386831:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie art. 6:264 BW.
Zie Parl. Gesch. Boek 6, p. 199 en p. 994.
Zie Asser/Hartkamp & Sieburgh 64* 2012, nr. 283.
Vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 999. Heeft de wederpartij recht op een andere prestatie dan de betaling van een geldsom en is de vrees dat niet (deugdelijk) zal worden nagekomen bijvoorbeeld gelegen in het feit dat de belangrijkste werknemers inmiddels elders emplooi hebben gevonden, dan zal zekerheidstelling die vrees niet kunnen wegnemen en houdt een beroep op de onzekerheidsexceptie stand.
Zie Parl. Gesch. Boek 6, p. 995.
Zolang de wederpartij haar recht op nakoming nog niet heeft prijsgegeven, kan de curator het verzuim op de voet van art. 6:86 BW zuiveren, tenzij de wederpartij reeds heeft aangegeven geen nakoming meer te wensen, maar zich nog te willen beraden over de vraag of zij ontbinding of vervangende schadevergoeding wenst. Zie Parl. Gesch. Boek 6, p. 307.
De gevolgen van het stellen van zekerheid door de curator voor de wederpartij kwamen reeds aan de orde. Zekerheid biedt haar het vertrouwen dat door de boedel zal worden nagekomen, althans dat zij in geval van niet-nakoming verhaal vindt voor haar vordering tot vervangende schadevergoeding. Maar wat is het effect van de zekerheidstelling voor de boedel?
In de eerste plaats voorkomt zekerheidstelling dat de curator het recht om nakoming te vorderen verliest. Van belang is echter of hij — indien nodig — ook nakoming kan afdwingen of dat hij daarbij nog altijd kan stuiten op een opschortingsrecht van de wederpartij. Art. 6:55 BW bepaalt dat zodra zekerheid is gesteld voor de voldoening van een verbintenis van de wederpartij, de bevoegdheid tot opschorting vervalt, tenzij de voldoening daardoor onredelijk zou worden vertraagd. In de context van een wederkerige overeenkomst is deze bepaling echter niet van toepassing.1De gedachte hierachter is dat van een partij bij een wederkerige overeenkomst niet kan worden gevergd dat zij haar opschortingsrecht prijsgeeft en presteert tegen een zekerheid die slechts tot verhaal van schadevergoeding in geld kan dienen.2 De keuze die zij in geval van niet-nakoming van haar wederpartij heeft tussen de vorderingen tot nakoming en ontbinding, zou haar dan ten onrechte uit handen worden geslagen.3
Als uitgangspunt geldt dus dat het opschortingsrecht van de wederpartij ook in geval van zekerheidstelling door de curator standhoudt. Maar dat is niet steeds het geval. Wanneer de in art. 6:263 BW genoemde vrees dat niet zal worden nagekomen is gelegen in de toestand van de boedel, zal zekerheidstelling die vrees wegnemen, zodat de bevoegdheid zich te beroepen op de onzekerheidsexceptie dan komt te vervallen.4 Hiernaast kunnen de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de wederpartij zich niet langer op de exceptio non adimpleti contractus kan beroepen, maar daarvan zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn.5 De curator die wil beschikken over de prestaties van de wederpartij dient zich dus steeds te realiseren dat indien er nog verplichtingen openstaan, hij er veelal niet aan zal ontkomen eerst aan die verplichtingen te voldoen.6