Einde inhoudsopgave
RvdW 2023/842
Opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting, meermalen gepleegd (art. 69 AWR), feitelijke leiding geven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting en aangiften voor loonheffing door rechtspersonen, meermalen gepleegd (art. 69 AWR) en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (art. 225 Sr). Strafmotivering (gevangenisstraf van 30 maanden). Kon hof bij strafoplegging rekening houden met onjuiste belastingaangiften die niet aan verdachte ten laste zijn gelegd? HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2021/400, m.nt. A.H. Klip, m.b.t. betrekken van niet tlgd. feit bij strafoplegging. Hof heeft bewezenverklaard dat verdachte in periode genoemd in tll. opzettelijk vijf onjuiste aangiften omzetbelasting heeft laten indienen en feitelijk leiding heeft gegeven aan door rechtspersonen opzettelijk indienen van negen onjuiste aangiften omzetbelasting en dertien onjuiste aangiften voor loonheffing. Hof heeft bij strafoplegging — naast 27 in bewezenverklaring opgenomen aangiften — ook andere zich in dossier bevindende aangiften omzetbelasting over tlgd. periode betrokken, waarbij hof is uitgegaan van totaal fiscaal nadeel van € 2.225.240. In strafmotivering ligt als oordeel van hof besloten dat aangiften omzetbelasting die niet in tll. en bewezenverklaring zijn genoemd, kunnen worden beschouwd als omstandigheden waaronder 27 in bewezenverklaring genoemde onjuiste belastingaangiften zijn begaan en waaruit grootschalige karakter van bewezenverklaarde fiscale delicten blijkt. Dat oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt HR in aanmerking dat hof heeft vastgesteld dat 27 in bewezenverklaring betrokken aangiften ‘een selectie’ zijn van andere in strafoplegging betrokken aangiften en ‘modus operandi’ bij doen van onjuiste aangiften telkens dezelfde was. Verder heeft hof onder meer vastgesteld dat op terechtzitting in hoger beroep ‘alle aangiften in tenlastegelegde periode’ (en dus ook niet tlgd. aangiften) aan verdachte zijn voorgehouden, en verdachte over opzettelijk onjuist indienen van al die aangiften in gelegenheid is gesteld een verklaring af te leggen, welke vaststelling niet onbegrijpelijk is gelet op p-v van tz. in hoger beroep. Volgt verwerping. CAG: anders.
HR 11-07-2023, ECLI:NL:HR:2023:1090
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11 juli 2023
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, J. Wortel, A.L.J. van Strien
- Zaaknummer
20/04251
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Fiscaal strafrecht (V)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:1090, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑07‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:674, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑05‑2023
Essentie
Opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting, meermalen gepleegd (art. 69 AWR), feitelijke leiding geven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting en aangiften voor loonheffing door rechtspersonen, meermalen gepleegd (art. 69 AWR) en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (art. 225 Sr). Strafmotivering (gevangenisstraf van 30 maanden). Kon hof bij strafoplegging rekening houden met onjuiste belastingaangiften die niet aan verdachte ten laste zijn gelegd? HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2021/400, m.nt. A.H. Klip, m.b.t. betrekken van niet tlgd. feit bij strafoplegging. Hof heeft bewezenverklaard dat verdachte in periode genoemd ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.