De voetnoot in de bewijsoverweging luidt als volgt: “Proces-verbaal van aangifte [verbalisant 2] d.d. 29 juli 2015, proces-verbaalnummer PL1500- 2015226482-1, dossierpagina 17, proces-verbaal van aangifte [verbalisant 1] d.d. 29 juli 2015, proces-verbaalnummer PL1500-2015226528-1, dossierpagina 19 en proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte] d.d. 29 juli 2015, dossierpagina 24 tot en met 26”.
HR, 20-02-2018, nr. 16/01660
ECLI:NL:HR:2018:245
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-02-2018
- Zaaknummer
16/01660
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Staatsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:245, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑02‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:26
ECLI:NL:PHR:2018:26, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:245
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑03‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0100
NbSr 2018/170
Uitspraak 20‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, art. 285 Sr. Verdachte zegt tegen politieambtenaren: "Ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken." HR herhaalt ECLI:NL:HR:2005:AT3659 m.b.t. eis dat bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen. Hof heeft vastgesteld dat verdachte na zijn aanhouding door verbalisanten A en B werd overgebracht naar het politiebureau, hij boos en agressief was en hij de bewezenverklaarde uitlatingen jegens deze verbalisanten heeft gedaan. ’s Hofs oordeel dat onder deze omstandigheden, mede gelet op de aard van de uitlatingen, hierdoor bij de verbalisanten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het risico liepen slachtoffer te worden van enig misdrijf tegen het leven gericht, is niet toereikend gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering niet z.m. kan worden afgeleid dat de bedreiging door verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij verbalisanten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. HR neemt mede in aanmerking dat uit de door verdachte geuite bewoordingen op zichzelf niet volgt dat de verbalisanten moesten vrezen voor een misdrijf gericht tegen hun leven en dat de omstandigheid dat verdachte t.t.v. zijn aanhouding en overbrenging boos en agressief was die gevolgtrekking evenmin rechtvaardigt. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
20 februari 2018
Strafkamer
nr. S 16/01660
KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 maart 2016, nummer 22/005238-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 09-102607-15 ten laste gelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J. Bussink, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 09-857392-15 onder 4 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 09-857392-15 onder 4 tenlastegelegde onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2.2.1.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 09-857392-15 onder 4 ten laste gelegd dat:
"hij op of omstreeks 29 juli 2015 te Leiden [verbalisant 1] (hoofdagent bij de politie Eenheid Den Haag) en/of [verbalisant 2] (aspirant bij de politie Eenheid Den Haag), ambtena(a)r(en) in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
2.2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 29 juli 2015 te Leiden [verbalisant 1] (hoofdagent bij de politie Eenheid Den Haag) en [verbalisant 2] (aspirant bij de politie Eenheid Den Haag), ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken"."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
"Na de melding van het onder 2 en 3 tenlastegelegde is de verdachte aangehouden op 29 juli 2015 te Leiden. Tijdens zijn overbrenging naar het politiebureau hoorden verbalisanten en aangevers [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verdachte tegen hen zeggen: "Ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken."
2.2.4.
Het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende in:
"Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak bepleit, nu de enkele ten laste gelegde kreet dat verdachte namen zal doorgeven aan de onderwereld niet als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling opgevat kan worden, omdat daar geen gevaar voor mishandeling of een misdrijf tegen het leven gericht expliciet in besloten ligt, alsmede omdat gelet op de situatie waarin het is gezegd en de persoon van verdachte niet zonder meer de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat uit deze bedreiging daadwerkelijk gevaar voor de verbalisanten af te leiden was.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Uitzonderingen op die regel kunnen gevallen zijn waarin bijvoorbeeld sprake is van scherts, spel of beeldspraak. Van een dergelijke uitzondering is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake. (...) Verdachte heeft, blijkens het (...) proces-verbaal, het tenlastegelegde naar verbalisanten geroepen na zijn aanhouding, waarbij hij zich, blijkens de voorts ten laste gelegde beledigingen en overige inhoud van het proces-verbaal agressief en recalcitrant opstelde. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij boos was ten tijde van zijn aanhouding. Gezien de aard van de door verdachte gedane uitlatingen alsmede de omstandigheden waaronder die zijn gedaan - te weten: na de aanhouding van verdachte, waarbij hij in boze en agressieve staat verkeerde - is de rechtbank van oordeel dat bij die verbalisanten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het risico liepen slachtoffer te worden van enig misdrijf tegen het leven gericht. Dat het benoemen van zware mishandeling of een misdrijf tegen het leven gericht niet expliciet is geweest alsmede dat verdachte naar eigen zeggen helemaal geen daadwerkelijke contacten heeft met de onderwereld, doet daar niet aan af."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448).
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte na zijn aanhouding door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werd overgebracht naar het politiebureau, dat hij boos en agressief was en dat hij de bewezenverklaarde uitlatingen jegens deze verbalisanten heeft gedaan. Het Hof heeft geoordeeld dat onder deze omstandigheden, mede gelet op de aard van de uitlatingen, hierdoor bij de verbalisanten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het risico liepen slachtoffer te worden van enig misdrijf tegen het leven gericht.
2.5.
Dit oordeel is niet toereikend gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat uit de door de verdachte geuite bewoordingen op zichzelf niet volgt dat de verbalisanten moesten vrezen voor een misdrijf gericht tegen hun leven en dat de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding en overbrenging boos en agressief was die gevolgtrekking evenmin rechtvaardigt.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderwerpen – ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak – voor zover aan zijn oordeel onderworpen - maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857392-15 onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2018.
Conclusie 23‑01‑2018
Inhoudsindicatie
CAG. Bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht, art. 285 Sr. Uiten van de woorden “ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken.” Oordeel dat bij de bedreigde agenten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen, ontoereikend gemotiveerd. Vernietiging.
Nr. 16/01660 Zitting: 23 januari 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 2 maart 2016 onder gedeeltelijke vernietiging en aanvulling van gronden bevestigd het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 november 2015, waarbij de verdachte onder meer is veroordeeld wegens “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”. Het hof heeft de verdachte voor de bewezenverklaarde zeven feiten een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 23 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het bestreden arrest.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J.J. Bussink, advocaat te Utrecht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 09/857392-15 onder 4 tenlastegelegde feit ontoereikend is gemotiveerd, in het bijzonder voorzover het hof heeft aangenomen dat de uitlating van de verdachte, inhoudende “Ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken”, een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht oplevert.
3.2.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 09/857392-15 onder 4 tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 29 juli 2015 te Leiden [verbalisant 1] (hoofdagent bij de politie Eenheid Den Haag) en/of [verbalisant 2] (aspirant bij de politie Eenheid Den Haag), ambtena(a)r(en) in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] dreigend de woorden toegevoegd:
"ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking”
3.3.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
“hij op 29 juli 2015 te Leiden [verbalisant 1] (hoofdagent bij de politie Eenheid Den Haag) en [verbalisant 2] (aspirant bij de politie Eenheid Den Haag), ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken"
3.4.
Deze bewezenverklaring berust op de navolgende, door het hof bevestigde promis-bewijsvoering van de rechtbank:
“Feit 4
Na de melding van het onder 2 en 3 tenlastegelegde is de verdachte aangehouden op 29 juli 2015 te Leiden. Tijdens zijn overbrenging naar het politiebureau hoorden verbalisanten en aangevers [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verdachte tegen hen zeggen: “Ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken.””1.
3.5.
Het door het hof bevestigde vonnis houdt voorts het volgende in:
“Ten aanzien van parketnummer 09/857392-15, feit 4
Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak bepleit, nu de enkele ten laste gelegde kreet dat verdachte namen zal doorgeven aan de onderwereld niet als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling opgevat kan worden, omdat daar geen gevaar voor mishandeling of een misdrijf tegen het leven gericht expliciet in besloten ligt, alsmede omdat gelet op de situatie waarin het is gezegd en de persoon van verdachte niet zonder meer de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat uit deze bedreiging daadwerkelijk gevaar voor de verbalisanten af te leiden was.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Uitzonderingen op die regel kunnen gevallen zijn waarin bijvoorbeeld sprake is van scherts, spel of beeldspraak. Van een dergelijke uitzondering is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake. De rechtbank overweegt dat bij een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal er in beginsel van mag worden uitgegaan dat de inhoud van dat proces-verbaal een getrouwe weergave is van de feiten en omstandigheden zoals een en ander zich heeft afgespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier geen aanknopingspunten het ambtsedig proces-verbaal anders dan als betrouwbaar te kwalificeren. De rechtbank gaat derhalve uit van de juistheid van het proces-verbaal van aanhouding. Verdachte heeft, blijkens het voornoemd proces-verbaal, het tenlastegelegde naar verbalisanten geroepen na zijn aanhouding, waarbij hij zich, blijkens de voorts ten laste gelegde beledigingen en overige inhoud van het proces-verbaal agressief en recalcitrant opstelde. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij boos was ten tijde van zijn aanhouding. Gezien de aard van de door verdachte gedane uitlatingen alsmede de omstandigheden waaronder die zijn gedaan - te weten: na de aanhouding van verdachte, waarbij hij in boze en agressieve staat verkeerde - is de rechtbank van oordeel dat bij die verbalisanten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het risico liepen slachtoffer te worden van enig misdrijf tegen het leven gericht. Dat het benoemen van zware mishandeling of een misdrijf tegen het leven gericht niet expliciet is geweest alsmede dat verdachte naar eigen zeggen helemaal geen daadwerkelijke contacten heeft met de onderwereld, doet daar niet aan af.”
3.6.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.2.Voor een veroordeling is niet vereist dat komt vast te staan dat bij de bedreigde daadwerkelijk de vrees voor aantasting van de persoonlijke vrijheid is opgewekt. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen.3.Bovendien dienen volgens Machielse in Noyon, Langemeijer & Remmelink de omstandigheden waaronder de bedreiging is geuit te worden beschouwd als een aanvulling op de door de verdachte geuite woorden, die de woorden verder versterken, en niet als factoren die aan de als zodanig bedreigende bewoordingen het bedreigende karakter kunnen ontnemen.4.Met die laatste toevoeging bedoelt de auteur als ik het goed zie dat de gestelde (enkele) onmogelijkheid voor de verdachte om de bedreiging al dan niet onmiddellijk ten uitvoer te brengen aan de bedreiging niet afdoet.
3.7.
De steller van het middel meent terecht dat de bewezenverklaarde uitlatingen van de verdachte niet aan een concreet misdrijf refereren en dat het bij de vraag of die uitlatingen niettemin een bedreigend karakter in de zin van art. 285 Sr hebben, in zo’n geval aankomt op de context waarbinnen deze uitlatingen zijn gedaan. De Hoge Raad heeft een groot aantal arresten gewezen waarin werd geklaagd dat de bewezenverklaarde bedreiging ex art. 285 Sr ontoereikend was gemotiveerd. De voor de onderhavige zaak relevante arresten, waarin niet werd gedreigd met een concreet misdrijf of een concrete voorgenomen gedraging maar waarin de bedreiging bestond uit algemene bewoordingen, bespreek ik kort. Ten aanzien van de volgende uitlatingen en/of gedragingen, bezien in hun context, oordeelde de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat deze een bedreiging ex art. 285 Sr opleverden, ontoereikend was gemotiveerd:
- Het vastpakken van het slachtoffer, het duwen en trekken tussen het slachtoffer en de verdachte en het toevoegen van de woorden “hoer, kanker zwarte, ik bel mensen voor je, ik weet hoe je eruit ziet, ik weet waar je werkt” (bewezenverklaard was bedreiging met zware mishandeling)5.,
- Het op boze toon schreeuwen naar een beveiliger van de gemeente Veenendaal “Ik heb wel meer mensen bewerkt”, “Als ik iemand pak, dan pak ik jou” en “Ik zal zien hoe laat jij klaar bent” (bewezenverklaard was bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht)6.,
- Het dreigend op A, die achter de balie van woonstichting ‘de Key’ stond, aflopen en tegen haar zeggen “Ik kom je nog wel tegen op straat” (bewezenverklaard was bedreiging met zware mishandeling)7.,
- Het vanuit de gevangenis aan de getuige die tegen de verdachte een belastende verklaring had afgelegd met betrekking tot het seksueel misbruiken van het zusje van de getuige, telefonisch uitspreken van de woorden “Bedankt voor die 8 jaar en als ik vrij kom, dan ga ik jou als eerste pakken” (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht)8.en
- Het tegen twee agenten op straat uiten van de woorden “Die kankerwouten, die teringlijers moeten ze allemaal afmaken” (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht).9.
Ten aanzien van de volgende uitlatingen en/of gedragingen, bezien in hun context, oordeelde de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat deze een bedreiging ex art. 285 Sr opleverden, toereikend was gemotiveerd:
- Het sturen van twee sms-berichten, inhoudende “Gezien SMS 28/04/2009 14:21 u. en het gebeuren gisteren in Breda, is jouw adres in België inmiddels doorgegeven aan twee v/m cliënten: zware jongens” en “Gezien jouw bedreigingen heeft [A] als instructie het waarschuwingsschot over te slaan en bij eerste gelegenheid gericht te vuren”, terwijl de verdachte ook brieven en faxen verstuurde naar het woonadres en kantooradres van het slachtoffer (bewezenverklaard was bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht)10.,
- Het, nadat de verdachte A en diens moeder B was tegengekomen in de wachtruimte van een zittingszaal in het paleis van justitie terwijl A die dag moest voorkomen als verdachte van een woninginbraak bij de moeder van de verdachte en terwijl de sfeer in de wachtruimte dusdanig gespannen was dat beide partijen elkaar dreigden aan te vliegen, uiten van de bewoordingen: “Nu weet ik wie je bent, jij en je moeder komen daar nog wel achter, ik weet nu wie ik moet hebben” en/of “Ik pak jou en je moeder” (bewezenverklaard was bedreiging met zware mishandeling),11.
- Het ‘lichtelijk hysterisch’ de kantine van zijn taxibedrijf betreden en daar tegen twee werknemers van hem roepen “Ik maak je helemaal kapot”, “Ik weet waar je woont en ik ken wel een paar mannetjes die ik op je afstuur” en “Laat ik heel duidelijk stellen, als ik erachter kom dat jullie mij zwart maken, achter mijn rug om, dan maak ik jullie helemaal kapot! Ook financieel” (bewezenverklaard was bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht)12.,
- Het naar aanleiding van een televisie-uitzending waarin door [...] over de broer van de verdachte werd gezegd dat hij hem ‘genetisch’ niet geschikt vond als minister, opbellen van de redactie van het televisieprogramma en de telefoniste toevoegen van de woorden dat wanneer [...] hem, verdachte, niet zou bellen hij, verdachte, die [...] wat zou aandoen en dat hij, verdachte, familie van Osama was (bewezenverklaard was bedreiging met zware mishandeling)13.,
- Het tijdens een verhoor dreigend aan een agent toevoegen van de woorden “Ik zal voor die feiten wel gevangenisstraf krijgen, maar zeker niet levenslang vastzitten. Daarna weet ik je wel te vinden”. De Hoge Raad nam daarbij in aanmerking dat de agent ervan op de hoogte was dat de verdachte eveneens verdacht werd van het voorhanden hebben van een wapen van categorie III (bewezenverklaard was bedreiging met zware mishandeling)14.en
- Het tegen de beveiligingsbeambte A in de Hema schreeuwen “Ik onthou je gezicht en als je in burger loopt dan pak ik je”. De Hoge Raad nam daarbij in aanmerking de kort daarvoor door de verdachte jegens B, een collega van A, geuite bedreiging tegen diens leven gericht, van welke bedreiging A kennis droeg (bewezenverklaard was bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht)15..
3.8.
Uit de besproken arresten blijkt dat de scheidslijn tussen uitingen en gedragingen die voldoende zijn voor een bedreiging ex art. 285 Sr en uitingen en gedragingen die dat niet zijn, dun is. In de afweging of een bewezenverklaarde bedreiging al dan niet toereikend is gemotiveerd komt het dan ook echt aan op alle omstandigheden van het concrete geval. Mede gelet op die arresten acht ik het door het hof bevestigde oordeel van de rechtbank dat het door de verdachte, na zijn aanhouding, waarbij hij in boze en agressieve staat verkeerde, uiten van de bewoordingen “ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken” bij de bedreigde agenten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen, ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat de geuite bewoordingen ten aanzien van de gevolgen – het ‘niet meer veilig zijn’ alsmede het ‘opzoeken’ - zeer onbepaald zijn en de context daaraan weinig toevoegt. Ik zie daarin geen de bedreiging versterkende factoren. De in de bewijsvoering genoemde omstandigheid dat iemand bij zijn aanhouding in boze en agressieve staat verkeert kan net zo goed een reden zijn om iemands uitingen niet zo serieus te nemen. Gezocht zal moeten worden naar meer objectiveerbare omstandigheden, dus (ook) buiten de gemoedstoestand van de verdachte liggende omstandigheden die de geuite woorden versterken. Die extra maar wel vereiste context zie ik niet doorschemeren in de onderhavige zaak. De bewezenverklaring is derhalve op het bestreden punt ontoereikend gemotiveerd.
3.9.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatie is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2.
Namens de verdachte is op 16 maart 2016 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens de daarop gezette stempel op 9 februari 2017 bij de Hoge Raad ingekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Het middel klaagt daarover terecht.
4.3.
Als de Hoge Raad echter met mij van oordeel is dat het eerste middel slaagt, hetgeen leidt tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van onder meer de opgelegde straf, zal de Hoge Raad niet toe komen aan de bespreking van dit middel.
5. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel is eveneens gegrond maar vergt geen bespreking door de Hoge Raad.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 09/857392-15 onder 4 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑01‑2018
HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448, rov. 3.3.
HR 3 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9309, rov. 3.4.2.
HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2131.
HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:775.
HR 15 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5695.
HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448.
HR 18 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7062, NJ 2005/145.
HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3630. Mijn ambtgenoot Hofstee wijst er in paragraaf 35 van zijn conclusie, voorafgaand aan dit arrest op dat het hof kennelijk heeft geoordeeld dat verdachte met elk van beide sms-berichten het slachtoffer heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Hofstee meent dat de verdachte naar objectieve maatstaven met de tekst uit het eerste sms-bericht – “inhoudende de weinig specifieke bewoordingen dat de verdachte het adres van het slachtoffer aan twee van zijn cliënten, die kennelijk zware jongens zijn, heeft doorgegeven” – niet zonder meer het slachtoffer heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4022, NJ 2011/226.
HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7701.
HR 10 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1802.
Beroepschrift 27‑03‑2017
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
Griffienummer: S 16/01660
SCHRIFTUUR: houdende twee middelen van cassatie in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Den Haag, uitgesproken op 2 maart 2016 onder parketnummer 22/0005238-15.
Middel I
Schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, doordat het hof ten onrechte heeft bewezenverklaard dat de uitlating van verzoeker, inhoudende ‘ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken’, gelet op aard en omstandigheden een misdrijf met enig misdrijf tegen het leven oplevert, dan wel doordat het hof bewezenverklaring daarvan ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
1.
Het hof heeft ten laste van verzoeker bewezenverklaard dat hij op 29 juli 2015 tegen een tweetal verbalisanten opzettelijk bedreigend heeft geroepen: ‘ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken’. Het hof kwalificeert deze uitlating van verzoeker als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2.
Verzoeker meent dat het hof ten onrechte tot een bewezenverklaring van bedreiging komt dan wel schiet de motivering op dit punt tekort. Het hof oordeelt immers ten onrechte dat de uitlatingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn verricht dat bij de verbalisanten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij moesten vrezen voor hun leven.
3.
Dat de gewraakte uitlatingen weinig specifiek zijn staat niet ter discussie. Het hof deelt de overwegingen van de rechtbank en het standpunt van verzoeker op dit punt, inhoudende dat ‘(…) het benoemen van zware mishandeling of een misdrijf tegen het leven gericht niet expliciet is geweest (…)’. Bij de vraag of de uitlatingen niettemin een bedreigend karakter hebben komt het dus aan op de context waarbinnen deze uitlatingen zijn gedaan.
4.
Over die context houden de bekrachtigde overwegingen van de rechtbank het volgende in:
‘Verdacht heeft, blijkens het voornoemd proces-verbaal, het tenlastegelegde naar verbalisanten geroepen na zijn aanhouding, waarbij hij zich, blijkens de voorts tenlastegelegde beledigingen en overige inhoud van het proces-verbaal agressief en recalcitrant opstelde. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij boos was ten tijde van zijn aanhouding. Gezien de aard van de door verdachte gedane uitlatingen alsmede de omstandigheden waaronder die zijn gedaan — te weten: na de aanhouding van verdachte, waarbij hij in een boze en agressieve staat verkeerde — is de rechtbank van oordeel dat bij die verbalisanten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het risico liepen slachtoffer te worden van enig misdrijf tegen het leven gericht. Dat het benoemen van zware mishandeling of een misdrijf tegen het leven gericht niet expliciet is geweest alsmede dat verdachte naar eigen zeggen helemaal geen daadwerkelijke contacten heeft met de onderwereld, doet daar niet aan af.’
5.
Zoals gezegd: de uitlatingen van verzoeker refereren in het geheel niet aan een misdrijf tegen het leven gericht. Uit de enkele woorden ‘dan zijn jullie niet meer veilig’ is niet af te leiden dat verzoeker hierbij het oog had op een levensdelict (hetgeen door de rechtbank bewezen is verklaard). Anders dan de rechtbank en het hof oordelen is de enkele omstandigheid dat verzoeker zijn uitlatingen in boosheid heeft gedaan onvoldoende om dit desondanks als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven op te vatten.
6.
Verzoeker wijst daarbij ter onderbouwing op een arrest van uw Raad van 15 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5695). In die zaak was de verdachte zichtbaar gefrustreerd, maakt zich groot en breed en is met geheven hand dreigend op het slachtoffer afgelopen (lees: een ‘boze en agressieve staat’). Daarbij sprak de verdachte de woorden: ‘Ik kom je nog wel tegen op straat’. Net als in de zaak van verzoeker waren de uitlatingen dus weinig specifiek. Het kwam dus aan op de vraag of die uitlatingen in de context van het geval niettemin als bedreigend kunnen worden opgevat. Uw Raad beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt:
‘2.4.
Het Hof heeft, kort gezegd, vastgesteld dat de verdachte dreigend op [betrokkene 1] is afgelopen en vervolgens tegen haar heeft gezegd ‘Ik kom je nog wel tegen op straat’. Het Hof heeft geoordeeld dat door deze gedragingen van de verdachte bij haar in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte haar bij de volgende confrontatie daadwerkelijk zou mishandelen en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen.
2.5.
Dit oordeel is niet toereikend gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met de verdachte daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen.’
7.
Ook in onderhavige zaak kan uit de bewijsvoering niet worden afgeleid dat gelet op de aard van uitlatingen en de omstandigheden waaronder die zijn gedaan verbalisanten redelijkerwijs konden vrezen voor hun leven. Het arrest kan om die reden dan ook geen stand houden.
Middel II
Schending van artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt, doordat het hof de termijn voor het inzenden van stukken naar uw Raad heeft overschreden, hetwelk tot gevolg heeft dat de redelijke termijn, zoals die gewaarborgd is in bovenstaand verdragsartikel, is overschreden.
Toelichting
1.
Op 16 maart 2016 is door verzoeker beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De stukken zijn op 9 februari 2017 ter griffie van Uw Raad ontvangen. De periode tussen het instellen van cassatie en de ontvangst van de stukken door uw Raad bedraagt daarmee tien maanden en vierentwintig dagen. De termijn voor het inzenden van stukken door het hof naar uw Raad is dus ruimschoots overschreden.
2.
Vorenstaande levert een schending op van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM en dient overeenkomstig de geldende jurisprudentie tot strafvermindering te leiden (HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis, ECLI:NL:HR:2008:BD257).
Conclusie
Op bovengenoemde gronden verzoekt verzoeker Uw College eerbiedig om bovengenoemd arrest zoals gewezen op 2 maart door het Gerechtshof Den Haag te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als Uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
Deze schriftuur is ondertekend en ingediend door mr. J.J. Bussink, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Maliesingel 2, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster in cassatie.
Utrecht, 27 maart 2017
J.J. Bussink