HR 14 september 2004, NJ 2005/61.
HR, 20-09-2016, nr. 15/00846
ECLI:NL:HR:2016:2131
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2016
- Zaaknummer
15/00846
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2131, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:767, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:767, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2131, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0335 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 20‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Bedreiging, art. 285 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2005:AT3659. Het in het arrest besloten oordeel dat door de gedragingen van verdachte bij betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met verdachte of een confrontatie met een ander, handelend namens verdachte, daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, is niet toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
20 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/00846
AJ/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 januari 2015, nummer 22/004446-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.G. Cantarella, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover aan het beroep in cassatie onderworpen en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij:
"op 02 oktober 2014 te Zoetermeer [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk aan voornoemde [betrokkene 1] dreigend toegevoegd 'hoer, kanker zwarte, ik bel mensen voor je, ik weet hoe je eruit ziet, ik weet waar je werkt' althans gelijkluidende woorden van dreigende aard of strekking."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 oktober 2014 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014241327-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (p. 6 e.v.):
als de op 2 oktober 2014 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Plaats delict : [a-straat] , Zoetermeer
Pleegdatum : 2 oktober 2014
Vandaag was ik als caissière werkzaam bij [A] . Ik zag een vrouw met een klein meisje. De vrouw droeg een grote schoudertas. Ze passeerde de kassa en liep in de richting van de uitgang. Ik vroeg haar of ik in haar tas mocht kijken en of zij het bonnetje kon laten zien. Ze duwde me naar buiten. Vervolgens werd het duwen en trekken. Ze gooide de tas naar me toe of liet hem los.
Ze begon toen tegen mij te schreeuwen. Ze zei: "HOER, KANKER ZWARTE, IK BEL MENSEN VOOR JE, IK WEET HOE JE ERUIT ZIET, IK WEET WAAR JE WERKT."
Ik voelde me hierdoor erg bedreigd.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 oktober 2014 van Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014241327-5, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (p. 14 e.v.):
als de op 2 oktober 2014 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Op 2 oktober 2014 was ik werkzaam bij [A] aan [de a-straat] te Zoetermeer.
[betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) sprak een vrouw aan bij de tassencontrole. Zij schold [betrokkene 1] uit voor hoer en kankerhoer.
Vervolgens zag ik dat ze wegrende in de richting van de Westerschelde. Ik rende richting de wijkpost. Daar werden we aangesproken door een passant die zei dat er om het hoekje een vrouw met een kind zat op de grond. Ik zag dat het de vrouw was. Ik hoorde dat ze naar mij riep dat mijn collega, [betrokkene 1] , een vieze, zwarte, asociale hoer is. Ik hoorde ook dat de verdachte zei dat ze mensen had gebeld die [betrokkene 1] zouden pakken.
3. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep:
Op 2 oktober 2014 ben ik in [A] aan [de a-straat] te Zoetermeer geweest. Toen ik [A] verliet kwam er een medewerker naar buiten rennen."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het (...) ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman betoogd - zakelijk weergegeven - dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte bedreigingen aan het adres van [betrokkene 1] heeft geuit. Behalve die [betrokkene 1] zelf heeft niemand de bedreigingen gehoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat de woorden die de getuige [betrokkene 2] opvangt op een later moment, buiten aanwezigheid van [betrokkene 1] , zijn geuit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddel en leidt het hof af dat:
- de verdachte op enig moment met [betrokkene 1] voor de winkel staat;
- de getuige [betrokkene 2] verklaart dat de verdachte [betrokkene 1] , toen zij beiden voor de winkel stonden, uitschold voor "hoer" en "kankerhoer";
- de getuige [betrokkene 2] verder verklaart dat de verdachte op een later moment tegen haar zei dat [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) "een vieze, zwarte, asociale hoer" is en dat de verdachte mensen had gebeld die [betrokkene 1] zouden pakken.
Voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, en in het bijzonder in aanmerking nemende dat zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 2] spreken over het feit dat de verdachte zou hebben gezegd dat ze mensen zou bellen, brengen het hof tot de conclusie dat de verdachte voor de [A] supermarkt [betrokkene 1] heeft bedreigd met de woorden "Hoer, kanker zwarte, ik bel mensen voor je, ik weet hoe je eruit ziet, ik weet waar je werkt", althans gelijkluidende woorden van dreigende aard of strekking.
Dit brengt het hof tot het oordeel dat het (...) ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het verweer wordt verworpen."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448).
2.4.
Het Hof heeft, kort gezegd, vastgesteld dat [betrokkene 1] de verdachte aansprak, dat vervolgens sprake is geweest van duwen en trekken tussen [betrokkene 1] en de verdachte en dat de verdachte [betrokkene 1] de woorden heeft toegevoegd "hoer, kanker zwarte, ik bel mensen voor je, ik weet hoe je eruit ziet, ik weet waar je werkt".
2.5.
In het bestreden arrest ligt als oordeel van het Hof besloten dat door deze gedragingen van de verdachte bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met de verdachte of een confrontatie met een ander, handelend namens de verdachte, daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
2.6.
Dit oordeel is niet toereikend gemotiveerd, nu noch uit de gebezigde bewijsmiddelen noch uit de nadere bewijsoverweging zonder meer kan worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met de verdachte of een confrontatie met een ander, handelend namens de verdachte, daadwerkelijk zou worden mishandeld en in het bijzonder niet dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
2.7.
Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak – voor zover aan zijn oordeel onderworpen – ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2016.
Conclusie 21‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Bedreiging, art. 285 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2005:AT3659. Het in het arrest besloten oordeel dat door de gedragingen van verdachte bij betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met verdachte of een confrontatie met een ander, handelend namens verdachte, daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, is niet toereikend gemotiveerd.
Nr. 15/00846 Zitting: 21 juni 2016 (bij vervroeging) | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 30 januari 2015 door het gerechtshof Den Haag, voor zover aan beroep in cassatie onderworpen, wegens “bedreiging met zware mishandeling” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft mr. M.G. Cantarella, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“zij op 02 oktober 2014 te Zoetermeer [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk aan voornoemde [betrokkene 1] dreigend toegevoegd 'hoer, kanker zwarte, ik bel mensen voor je, ik weet hoe je eruit ziet, ik weet waar je werkt' althans gelijkluidende woorden van dreigende aard of strekking.”
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 oktober 2014 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014241327-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (p. 6 e.v.):
als de op 2 oktober 2014 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Plaats delict : [a-straat] , Zoetermeer
Pleegdatum : 2 oktober 2014
Vandaag was ik als caissière werkzaam bij [A] . Ik zag een vrouw met een klein meisje. De vrouw droeg een grote schoudertas. Ze passeerde de kassa en liep in de richting van de uitgang. Ik vroeg haar of ik in haar tas mocht kijken en of zij het bonnetje kon laten zien. Ze duwde me naar buiten. Vervolgens werd het duwen en trekken. Ze gooide de tas naar me toe of liet hem los.
Ze begon toen tegen mij te schreeuwen. Ze zei: "HOER, KANKER ZWARTE, IK BEL MENSEN VOOR JE, IK WEET HOE JE ERUIT ZIET, IK WEET WAAR JE WERKT."
Ik voelde me hierdoor erg bedreigd.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 oktober 2014 van Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014241327-5, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (p. 14 e.v.):
als de op 2 oktober 2014 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Op 2 oktober 2014 was ik werkzaam bij [A] aan [de a-straat] te Zoetermeer.
[betrokkene 1] (het hof begrijpt : [betrokkene 1] ) sprak een vrouw aan bij de tassencontrole. Zij schold [betrokkene 1] uit voor hoer en kankerhoer.
Vervolgens zag ik dat ze wegrende in de richting van de Westerschelde. Ik rende richting de wijkpost. Daar werden we aangesproken door een passant die zei dat er om het hoekje een vrouw met een kind zat op de grond. Ik zag dat het de vrouw was. Ik hoorde dat ze naar mij riep dat mijn collega, [betrokkene 1] , een vieze, zwarte, asociale hoer is. Ik hoorde ook dat de verdachte zei dat ze mensen had gebeld die [betrokkene 1] zouden pakken.
3. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep:
Op 2 oktober 2014 ben ik in [A] aan [de a-straat] te Zoetermeer geweest. Toen ik [A] verliet kwam er een medewerker naar buiten rennen.”
6. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448).
7. De onderhavige zaak wordt hierdoor gekenmerkt dat in de geuite bedreigingen niet zonder meer besloten ligt dat de bedreigde – zoals is bewezenverklaard - zwaar zal worden mishandeld.
8. In het geval waarin de verdachte, op het moment dat het slachtoffer met haar dochtertje — ieder op een fiets — over de stoep zijn huis passeerde, zwaaiend met gebalde vuisten op haar is afgerend schreeuwende dat zij moest opdonderen, welke woorden hij kracht bijzette door, op een moment dat hij haar dicht genaderd was, slaande bewegingen te maken naar haar hoofd, achtte de Hoge Raad voldoende bewijs aanwezig voor bedreiging met zware mishandeling.1.Zoals Keijzer opmerkt in zijn noot bij HR 10 september 2013, NJ 2013/5742., zal de gevaarlijkheid van het door de verdachte in het vooruitzicht gestelde gedrag daarbij de doorslag hebben gegeven.
9. In HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4022 was de vraag aan de orde of de jegens W. Bos, toen kandidaat-voorzitter van de PvdA-fractie, gedane uitlatingen dat wanneer Bos hem, verdachte, niet zou bellen hij, verdachte, die Bos wat zou aandoen en dat hij, verdachte, familie van Osama was, - zoals het hof geoordeeld - bedreiging met zware mishandeling opleverde. Gelet op de context waarin deze uitlatingen waren gedaan, onder meer hierin bestaande dat de verdachte erg boos was geworden om de door Bos tijdens een televisie-uitzending gedane uitlating dat Bos verdachtes broer genetisch niet geschikt vond om premier te worden, dat hij genoemde uitlatingen had gedaan in een tijdens dat televisieprogramma gevoerd telefoongesprek met een lid van de redactie van het televisieprogramma waarin Bos die uitlating had gedaan alsmede dat het om een politicus ging die in het centrum van de belangstelling stond en die dikwijls in de openbaarheid optrad en derhalve gemakkelijk te traceren was, hield dit oordeel in cassatie stand.3.
10. Het oordeel dat de uitlating "[...] stopt in maart en is dan vogelvrij. Ik zal hem weten te vinden en hij persoonlijk betaalt die 80.000 euro. Dat incassobureau mag dan de helft houden en ik zal [...] blijven volgen, desnoods zijn hele leven lang. [...] heeft ook een vrouw en kinderen, die weet ik ook wel te vinden, ik heb niets te verliezen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking" bedreiging met zware mishandeling van [...] en zijn gezin opleverde, achtte de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk.4.
11. In HR 15 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5695 had het hof geoordeeld dat door verdachtes gedragingen - dreigend op de bedreigde aflopen en vervolgens tegen haar zeggen "Ik kom je nog wel tegen op straat" - bij haar in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte haar bij de volgende confrontatie daadwerkelijk zou mishandelen en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen. De Hoge Raad ging hierin niet mee, omdat uit de bewijsvoering niet zonder meer kon worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met de verdachte daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen.5.
12. De inhoud van een e-mail, verstuurd aan de voormalige fractievoorzitter van de fractie van de PvdA in de Tweede Kamer, Hamer, met de tekst: 'Doe de groeten aan uw dochter... en uhm, zorg ervoor dat ze in de gaten wordt gehouden... Een ex-PvdA lid... Want WIJ zullen u dit nooit vergeven.’ behelsde gelet op de weinig specifieke bewoordingen waarin die uitlatingen waren gedaan niet zonder meer bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.6.
13. In HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:961, was de vraag aan de orde of het oordeel van het hof dat de verdachte door het opzettelijk dreigend met een voorwerp (een mes of een iPhone), op (korte) afstand van de keel en/of het hoofd van de bedreigde zwaaien en daarbij bezigen van de woorden "wat moet je dan" bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen, voldoende met redenen was omkleed. De Hoge Raad oordeelde van niet, omdat uit de bewijsvoering niet zonder meer kon worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte van dien aard was dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat hij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen.7.
14. De onderhavige uitlatingen zijn gelet op de weinig specifieke bewoordingen waarin die uitlatingen zijn gedaan op zichzelf niet van dien aard dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen.8.Dat wordt niet anders wanneer in aanmerking wordt genomen onder welke omstandigheden de bedreiging is geschied, te weten dat de verdachte het slachtoffer naar buiten duwde, het vervolgens duwen en trekken werd en de verdachte de tas naar het slachtoffer toegooide of deze losliet. Deze gedragingen van de verdachte wijzen wel op enige daadkracht van de verdachte, maar daarvan is niet vastgesteld dat zij wezen in de richting van enige vorm van mishandeling. Ondanks de bedreigende aard van de geuite bewoordingen is het kennelijk bij enig duw- en trekwerk gebleven. Daarmee kleuren deze gedragingen de gedane uitlatingen niet voldoende specifiek in die zin dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij daadwerkelijk zou worden mishandeld en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De bewezenverklaring is derhalve onvoldoende met redenen omkleed.
15. Voor de goede orde merk ik nog op dat de verdachte volgens bewijsmiddel 2 tegen een derde heeft gezegd dat zij mensen had gebeld die [betrokkene 1] zouden pakken. Omdat niet vaststaat dat deze uitlating ter kennis is gekomen van [betrokkene 1] – de uitlating werd gedaan nadat de verdachte was weggerend en door die derde om een hoekje bij de wijkpost werd aangetroffen – kan deze niet bijdragen aan het bewijs van het doen ontstaan van de vrees bij [betrokkene 1] dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
16. Het middel slaagt.
17. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover aan beroep in cassatie onderworpen en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑06‑2016
ECLI:NL:HR:2013:686.
HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4022.
HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2215.
HR 15 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5695.
HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:686, NJ 2013/564, m.nt. N.Keijzer.
Zie voor meer rechtspraak de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge bij HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:686.
Vgl. de hiervoor onder 10-12 weergegeven rechtspraak.