RvdW 2021/71:Medeplegen van het zich verschaffen en in voorraad hebben van valse bankbiljetten, art. 209 Sr. Tallon-criterium. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2020:1889 m.b.t. niet-ontvankelijkverklaring van het OM in het geval dat verdachte door opsporingsambtenaar dan wel door persoon voor wiens handelen politie of OM verantwoordelijk is, is gebracht tot begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht. Omstandigheid dat niet verdachte maar medeverdachte contact had met een opsporingsambtenaar of persoon voor wiens handelen politie of OM verantwoordelijk is, sluit niet uit de mogelijkheid dat (ook) verdachte door die opsporingsambtenaar of andere persoon is gebracht tot begaan van strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd. Hof heeft dat niet miskend, maar heeft kennelijk omstandigheid dat geen sprake was van direct contact tussen verdachte en de burgerinformant betrokken bij oordeel dat verdachte niet door opsporingsambtenaar of persoon voor wiens handelen politie of OM verantwoordelijk is, is gebracht tot begaan van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. In aanmerking genomen hetgeen hof ook overigens heeft vastgesteld over wijze waarop verdachte bij dat feit betrokken is geraakt, is dat oordeel ook niet onbegrijpelijk. In dat verband heeft hof o.m. vastgesteld dat tweede medeverdachte aan eerste medeverdachte heeft gevraagd waarom de burgerinformant continu met die eerste medeverdachte belde, waarna tweede medeverdachte, toen die eerste medeverdachte hem dit had uitgelegd, niet op vraag van eerste medeverdachte maar geheel uit zichzelf, toezegde te informeren en na een of anderhalve week aan eerste medeverdachte duidelijk maakte dat de verdachte in ‘die business’ zat. Volgt verwerping. Samenhang met 19/04881 en 19/04974.