Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/2.5.3
2.5.3 Internationaal, Europees en buitenlands recht
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS300950:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 4 lid 3 VEU, Asser/Hartkamp 2011 (3-I*), nr. 95 en 103 en Aronstein 2011b, p. 55 en 61.
Snijders 2007b, p. 452-453, Hartkamp 2010b, p. 537, Asser/Hartkamp 2011 (3-I*), nr. 92, 95, 103 en 158, Aronstein 2011b, p. 56 en Hartkamp 2011, p. 252.
Zie onder andere art. 4 lid 3 VEU, HvJ EG 27 juni 2000, nr. C-240-244/98 (Océano), HR 21 september 2012, RvdW 2012, 1135 (ACI ADAM/De Thuiskopie), Slot & Wissink 1999, p. 293, Lenaerts & Gutiérrez-Fons 2010, p. 1629 en 1636-1638, Aronstein 2011b, p. 70-74, Asser/Hartkamp 2011 (3-I*), nr. 100, 106, 181-184 en 190 en Barkhuysen, Bos & Ten Have 2011, p. 486.
Hof Arnhem 12 oktober 2010, LJN BO7892 (Cogas/X), Rb. Leeuwarden 3 augustus 2011, LJN BR4256 (Keuning/X), Ktr. Utrecht 12 september 2012, NJF 2012, 463, Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 479-480 en Zippro 2012b, p. 291. De lijst is slechts indicatief. Een beding dat voorkomt op de lijst is niet noodzakelijkerwijs onredelijk. Zie hierover HvJ EG 7 mei 2002, nr. C-478/99 (Commissie/ Zweden), HvJ EG 1 april 2004, nr. C-237/02 (Freiburger Kommunalbauten) en HR 21 september 2012, RvdW 2012, 1132 (Van Marrum/Wolff). Art. 6:233 sub a BW is, gelet op het woord ‘onredelijk’ een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid. Het artikel is daarnaast een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie Hartkamp 1981, p. 230.
HvJ EG 8 oktober 1987, nr. 80/86 (Kolpinghuis), HvJ EG 16 juni 2005, nr. C-105/03 (Pupino), HvJ EG 4 juli 2006, nr. C-212/04 (Adeneler), HvJ EG 23 april 2009, nr. C-378- 380/07 (Angelidaki), HvJ EU 10 maart 2011, nr. C-109/09 (Lufthansa), HR 21 september 2012, RvdW 2012, 1135 (ACI ADAM/De Thuiskopie), Aronstein 2011b, p. 74-77, Asser/Hartkamp 2011 (3-I*), nr. 183, Keus 2011, p. 812-813 en Kersten 2012, p. 43. Zie voor concrete toepassingen van de begrenzing van de verplichting tot richtlijnconforme uitleg bijvoorbeeld Hof Amsterdam 10 november 2009, NJ 2010, 466 en Hof Arnhem 26 juli 2011, JAR 2011, 241 (X/Ploeg Ede).
Wissink 2001, p. 205-206 en Asser/Hartkamp 2011 (3-I*), nr. 182 en 183.
HvJ EG 15 juni 1964, nr. 6/64 (Costa/ENEL).
Hartkamp 2010b, p. 537 en Asser/Hartkamp 2011 (3-I*), nr. 94.
Asser/Hartkamp 2011 (3-I*), nr. 95.
Vergelijk Staudinger/Looschelders/Olzen 2009, §242, nr. 149, Hartkamp 2010b, p. 537 en Hartkamp 2011, p. 252.
§ 6.4.4.
§ 2.5.1.
Wissink 2001, p. 328, Snijders 2007b, p. 453, Aronstein 2011a, p. 820 en Aronstein 2011b, p. 73.
HR 8 juli 1992, NJ 1992, 714 (Academisch Medisch Centrum/O), HR 17 november 2000, NJ 2001, 215 (Druijff/Bouw) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2013 (6-II*), nr. 142. Art. 6:106 lid 1 BW is, gelet op het woord ‘billijkheid’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid.
HR 18 november 1983, NJ 1984, 345 (Shu/Lam). Vergelijk Bakker 2011, p. 504-505 voor een ander voorbeeld. Dit artikel is, gelet op het woord ‘redelijkerwijze’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid.
Vergelijk in deze zin Dubbink 1990, p. 377.
De Advocaten-Generaal en lagere rechters verwijzen bij sommige conclusies en uitspraken naar dergelijke projecten, bijvoorbeeld in verband met de uitleg van het Weens Koopverdrag. Vergelijk bijvoorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch 16 oktober 2002, LJN BA7248 (X/Sicamus), HR 21 april 2006, NJ 2006, 272 (Inno/Sluis), HR 21 september 2007, NJ 2009, 50 (Kwekerij de Engel/Enthoven Electra), Rb. Haarlem 16 juli 2008, LJN BE9325 (Prodema/Pontmeyer), Rb. Amsterdam 3 juni 2009, LJN BK0976 (Vinmar/Andelini), Rb. ’s-Hertogenbosch 28 maart 2012, LJN BW0028 (Scheuten/Cetema), HR 11 mei 2012, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent) en Rb. Rotterdam 29 augustus 2012, LJN BX6646 (Lloyds/Heritage). Deze bronnen zien niet op de invloed van deze projecten op het ontstaan van gerechtvaardigd vertrouwen.
HR 16 november 1956, NJ 1957, 1 (De Vries/Van Kroon) en Van den Brink 2002, p. 216 en 223.
Staudinger/Sack/Fischinger 2011, § 138, nr. 653-665.
Ook rechtsnormen die niet afkomstig zijn van Nederlandse bronnen beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid. Ik heb in § 2.5.2 de rol van grondrechten afkomstig uit internationale verdragen al besproken. Ik bespreek in deze paragraaf de rol van andere niet- Nederlandse normen.
Het recht van de Europese Unie beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Dit vloeit voort uit de speciale kenmerken van het recht van de Europese Unie. Het recht van de Europese Unie kent een verplichting tot loyaliteit en het effectiviteitsbeginsel. Deze kenmerken verplichten de Nederlandse rechter, als orgaan van de lidstaat Nederland, tot een effectieve handhaving van het Europese recht.1 Open normen zijn hiervoor een geschikt instrument. De redelijkheid en billijkheid pleit daarom voor een toepassing van het nationale recht die aansluit bij (de strekking van) het recht van de Europese Unie. Het VWEU, de ‘algemene beginselen van gemeenschapsrecht’ en de richtlijnen van de Europese Unie kunnen de werking van open normen zoals de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden.2
De factor ‘internationaal, Europees en buitenlands recht’ kan de werking van de redelijkheid en billijkheid ook beïnvloeden via een interpretatie van het Nederlandse recht conform het recht van de Europese Unie. De rechter is hiertoe in bepaalde gevallen verplicht.3 De redelijkheid en billijkheid en haar verbijzonderingen behoren tot het Nederlandse recht en dienen dus ook conform het recht van de Europese Unie te worden uitgelegd. Een beding is bijvoorbeeld eerder onredelijk in de zin van art. 6:233 sub a BW als het is opgenomen op de indicatieve lijst van Richtlijn 93/13/EEG (oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten). 4 De rechter is niet in alle gevallen bevoegd of verplicht tot een richtlijnconforme interpretatie. Algemene rechtsbeginselen zoals het ‘rechtszekerheidsbeginsel’ begrenzen deze interpretatiewijze. Richtlijnconforme interpretatie kan voorts niet dienen als grondslag voor een uitleg contra legem.5 Wel dient de rechter gebruik te maken van alle uitlegmethoden die hem naar nationaal recht ter beschikking staan. Hij dient bij de richtlijnconforme interpretatie ook gebruik te maken van restrictieve uitlegmethoden.6
Het recht van de Europese Unie speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. Europees recht beïnvloedt de werking van het gehele recht. Het heeft voorrang op het nationale recht.7 De interpretatie van het Nederlandse recht conform het recht van de Europese Unie is niet beperkt tot de redelijkheid en billijkheid. Het recht van de Europese Unie kan ook andere open normen beïnvloeden. Het VWEU kan invloed uitoefenen op de eisen van de maatschappelijke betamelijkheid8 en de goede zeden.9
De invloed van het recht van de Europese Unie is niet beperkt tot het Nederlandse recht. De Europese rechtsorde heeft voorrang op het recht van alle lidstaten. Dit geldt ook voor de verplichting tot een uitleg van het nationale recht conform het recht van de Europese Unie. Deze invloed van het Europese recht is gebaseerd op het recht van de Europese Unie en geldt dus voor alle lidstaten. De invloed van het recht van de Europese Unie op de werking van open normen is evenmin beperkt tot het Nederlands recht.10
De factor ‘internationaal, Europees en buitenlands recht’ vertoont een overlap met verschillende andere factoren. Eén van de doelen van het recht van de Europese Unie is het creëren van een gemeenschappelijke markt. Dit leidt tot een overlap met de factor ‘handelsverkeer’.11 De algemene beginselen van gemeenschapsrecht leiden tot een overlap met de factor ‘rechtsbeginselen’.12 Deze beginselen zijn immers ook rechtsbeginselen. 13 Een beroep op de factor ‘internationaal, Europees en buitenlands recht’ verdient de voorkeur. De andere factoren leggen op zichzelf niet zo veel gewicht in de schaal. Juist de kenmerken van het recht van de Europese Unie, namelijk de verplichting tot loyaliteit en het effectiviteitsbeginsel, verklaren de grotere rol van deze omstandigheden.
Ook buitenlands recht zonder rechtskracht in Nederland kan de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden. Ik geef enkele voorbeelden. Geen rechtsregel belet de rechter om bij het vaststellen van de omvang van een schadevergoeding op grond van art. 6:106 lid 1 BW rekening te houden met in andere landen toegekende bedragen. Deze toegekende bedragen zijn echter niet beslissend.14
De ‘gangbare Chinese maatstaven omtrent wie als werkgever mag worden beschouwd’ kunnen het gerechtvaardigd vertrouwen van art. 3:35 BW beïnvloeden.15 De formulering ‘Chinese maatstaven’ is niet helder. Gaat het slechts om de in Nederland levende ‘Chinese’ rechtsovertuigingen in de zin van § 2.3.1? Of is het werkelijke Chinese recht relevant?16 Welke lezing men ook aanhoudt, het Chinese recht is relevant. Chinees recht kan immers invloed uitoefenen op de Chinese rechtsovertuigingen.
Het nationale recht van het land van een partij bij een grensoverschrijdende overeenkomst kan de verwachtingen van deze partij beïnvloeden. Het is daarnaast denkbaar dat de verwachtingen van een partij worden beïnvloed door het recht van het land van haar wederpartij. De partij kan immers bekend zijn met dit rechtsstelsel en de verklaringen van haar wederpartij uitleggen in het licht van dit stelsel. Al deze verwachtingen beïnvloeden, als het Nederlandse recht van toepassing is, de uitleg van een overeenkomst. Ook internationale verdragen kunnen op deze manier invloed uitoefenen op de verwachtingen van de partijen. De ‘United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods’ kan bijvoorbeeld invloed uitoefenen op de verwachtingen van de partijen bij een grensoverschrijdende koopovereenkomst. In theorie kunnen zelfs projecten als de Principles of European Contract Law en de Draft Common Frame of Reference invloed gaan uitoefenen op de verwachtingen van de partijen bij een overeenkomst.17
Buitenlands recht speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. Een overeenkomst die het doel heeft om misbruik te maken van een buitenlandse rechtsregel kan naar Nederlands recht in strijd zijn met de goede zeden.18 De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. In het Duitse recht kan buitenlands recht invloed uitoefenen op de guten Sitten.19
De factor ‘internationaal, Europees en buitenlands recht’ vertoont een overlap met de factor ‘eerdere gedragingen die niet in overeenstemming zijn met later gedrag’. Ik bespreek deze overlap in § 3.2.2.
Het is redelijk en billijk om rekening te houden met andere rechtsstelsels. Buitenlands recht en het recht van de Europese Unie beïnvloeden het Nederlandse recht via de redelijkheid en billijkheid. De redelijkheid en billijkheid draagt op deze manier bij aan de harmonisering van het Europese privaatrecht.