NJ 2001, 215
HR, 17-11-2000, nr. C99/103HR: Druijff/B.C.E. Bouw
HR 17-11-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA8358, m.nt. A.R. Bloembergen (Druijff/B.C.E. Bouw)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
17 november 2000
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, W.H. Heemskerk, A.E.M. van der Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, Spier
- Zaaknummer
C99/103HR
- Noot
A.R. Bloembergen
- LJN
AA8358
- Roepnaam
Druijff/B.C.E. Bouw
- JCDI
JCDI:ADS125176:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vermogensrecht (V)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2000:AA8358, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑11‑2000
ECLI:NL:PHR:2000:AA8358, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑11‑2000
- Wetingang
BW art. 6:106
Essentie
Smartengeld; begroting; aard en ernst letsel; vergelijkbare gevallen; maximaal toegekende bedragen; wijze van besteding.
Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade voor lichamelijk letsel dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, i.h.b. de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. De begroting is voorbehouden aan de feitenrechter die niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Wel kan in cassatie worden getoetst of de rechter heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip immateriële schade of omtrent de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.