Rb. Leeuwarden, 03-08-2011, nr. 112899 / HA ZA 11-445
ECLI:NL:RBLEE:2011:BR4256
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
03-08-2011
- Magistraten
Mr. P.F.E. Geerlings
- Zaaknummer
112899 / HA ZA 11-445
- LJN
BR4256
- Roepnaam
Bouwbedrijf Keuning/x
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2011:BR4256, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 03‑08‑2011
Uitspraak 03‑08‑2011
Mr. P.F.E. Geerlings
Partij(en)
Vonnis in incident van 3 augustus 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF KEUNING B.V.,
gevestigd te Wiuwert,
opposant in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. D.A. Westra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
- 1.
[X],
wonende te [woonplaats],
- 2.
[Y],
wonende te [woonplaats],
geopposeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. H.C.L. Crozier, kantoorhoudende te Sneek.
Partijen zullen hierna (in enkelvoud) Keuning en [X] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de verzetdagvaarding tevens incident houdende exceptie van onbevoegdheid,
- —
de conclusie van antwoord in incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in hoofdzaak
2.1.
Keuning is bij verstek veroordeeld tot betaling van EUR 10.000,- aan [X] c.s. [X] c.s. heeft aan haar vordering in de verstekzaak ten grondslag gelegd dat partijen een aannemingsovereenkomst hebben gesloten, uit hoofde waarvan Keuning een woning heeft gebouwd voor [X] c.s. Keuning is volgens [X] c.s. toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst.
2.2.
Keuning komt in de hoofdzaak in verzet tegen het verstekvonnis van deze rechtbank d.d. 4 mei 2011. Keuning vordert haar te ontheffen van de veroordeling, uitgesproken bij vonnis door de rechtbank Leeuwarden op 4 mei 2011 onder rolnummer 111504 / HA ZA 11-264, tussen [X] c.s. als eiser en Keuning als gedaagde gewezen. Keuning vordert voorts veroordeling van [X] c.s. in de kosten van de procedure.
3. Het geschil in het incident
3.1.
Keuning vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak. Keuning stelt zich op het standpunt dat de algemene voorwaarden voor aannemingen in het bouwbedrijf 1992 (AVA 1992) op de aannemingsovereenkomst van toepassing zijn. Het geschil in de hoofdzaak dient volgens Keuning op grond van artikel 21 lid 2 van de AVA 1992 te worden beslecht door de Raad voor Arbitrage voor de Bouw.
3.2.
[X] c.s. voert verweer, met conclusie tot afwijzing van de incidentele vordering van Keuning. [X] c.s. beroept zich op vernietiging van artikel 21 van de AVA 1992 omdat het een oneerlijk beding in een consumentenovereenkomst in de zin van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PbEG L95/29) betreft (hierna: de Richtlijn). Het arbitraal beding biedt volgens [X] c.s. geen mogelijkheid om te kiezen voor beslechting van het geschil door een overheidsrechter.
4. De beoordeling in het incident
4.1.
Tussen partijen staat vast dat de AVA 1992 van toepassing zijn. De rechtbank overweegt dat een beding in algemene voorwaarden ingevolge artikel 6:233 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigbaar is, indien dit beding, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijdse kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. De rechtbank overweegt voorts dat artikel 6:233 sub a BW moet worden uitgelegd overeenkomstig de Richtlijn. Artikel 3 van de Richtlijn luidt, voor zover hier van belang:
- 1.
Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
- 2.
Een beding wordt steeds geacht niet het voorwerp van afzonderlijke onderhandeling te zijn geweest wanneer het […] van tevoren is opgesteld en de consument dientengevolge geen invloed op de inhoud ervan heeft kunnen hebben. […]
- 3.
De bijlage bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.
4.2.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt allereerst dat de vraag of het om een aanzienlijke en ongerechtvaardigde verstoring van het evenwicht in de zin van artikel 3 lid 1 van de Richtlijn gaat, een beoordeling betreft die door de nationale rechter moet worden gemaakt (arrest van 1 april 2004, C-237/02, NJ 2005, 75, Freiburger Kommunalbauten). De bijlage waarnaar artikel 3 lid 3 van de Richtlijn verwijst bevat slechts een indicatieve en niet-uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. Een beding dat erin voorkomt hoeft niet noodzakelijkerwijs als oneerlijk te worden beschouwd en omgekeerd kan een beding dat er niet in voorkomt niettemin oneerlijk worden bevonden (arrest van 7 mei 2002, Commissie-Zweden, C-478/99; id. C-237/02, Freiburger Kommunalbauten). Ingevolge sub q van de bijlage bij de Richtlijn kunnen bedingen (onder meer) als oneerlijk worden aangemerkt, wanneer zij tot doel of tot gevolg hebben de consument te beletten of te belemmeren om een beroep in te dienen of een rechtsvordering in te stellen, met name door de consument te verplichten zich uitsluitend tot een niet onder een wettelijke regeling ressorterend scheidsgerecht te wenden.
4.3.
Artikel 21 AVA 1992 is een beding als bedoeld in de bijlage van de Richtlijn onder q omdat de consument zich bij een geschil dat niet behoort tot de bevoegdheid van de kantonrechter uitsluitend tot arbitrage kan wenden (Gerechtshof Leeuwarden 5 juli 2011, LJN BR2500). Daarmee wordt de consument afgehouden van de rechter die de wet hem toekent, zonder dat hij zich daarvan in de regel bij het sluiten van de overeenkomst bewust zal zijn geweest en zonder dat dit voorwerp van onderhandeling zal zijn geweest. Het druist in tegen het in artikel 17 van de Grondwet en in de Europese Verdragen (in het bijzonder in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) neergelegde recht van toegang tot de rechter, dat de consument op deze wijze de toegang tot de overheidsrechter wordt ontnomen. Daarbij komt dat er aan arbitrage nadelen voor de consument kunnen zijn verbonden, in vergelijking met de procedure voor de overheidsrechter. In de eerste plaats is de onafhankelijkheid van de arbiter niet op dezelfde wijze gewaarborgd als die van de overheidsrechter. Ook is de arbiter niet op dezelfde wijze als de overheidsrechter gehouden tot toepassing van de wettelijke regels. Daarnaast kan de consument worden geplaatst voor hogere kosten dan in een procedure voor de overheidsrechter. Ook de afstand die tussen de woonplaats van de consument en de plaats van de Raad van Arbitrage is gelegen kan een belemmering vormen voor de consument om een vordering in te stellen, dan wel zich tegen een vordering van zijn wederpartij te verweren. Voor de wederpartij van de consument daarentegen kan concentratie bij één instantie (kosten-)voordelen bieden. Tot slot is van belang dat in het voorontwerp herziening Arbitragewet tot uitgangspunt is genomen dat het arbitragebeding vernietigbaar is voor zover de consument geen keuze wordt gelaten tussen de overheidsrechter of arbitrage.
4.4.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het arbitragebeding oneerlijk is in de zin van de Richtlijn en onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 sub a BW. Dit oordeel wordt niet anders door de vaststelling dat op grond van artikel 21 lid 3 van de AVA 1992 de toegang tot de kantonrechter wel mogelijk is. De rechtbank stelt vast dat [X] c.s. een bedrag van EUR 10.000,- vordert in de hoofdzaak. Dat is meer dan de destijds geldende bovengrens voor kantonvorderingen, zodat dit artikellid op de onderhavige procedure niet van toepassing is. De rechtbank zal het beroep van [X] c.s. op vernietiging van artikel 21 van de AVA 1992 op grond van artikel 6:233 sub a BW honoreren en de incidentele vordering van Keuning afwijzen. De rechtbank zal zich aldus bevoegd verklaren om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
4.5.
Keuning zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank,
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Keuning in de kosten van het incident, aan de zijde van [X] c.s. tot op heden vastgesteld op EUR 452,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 september 2011 voor nadere conclusie aan de zijde van Keuning, waarin zij inhoudelijk verweer kan voeren tegen de vorderingen van [X] c.s.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.E. Geerlings en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2011.?