HR, 17-10-2014, nr. 14/04042
ECLI:NL:HR:2014:2985
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-10-2014
- Zaaknummer
14/04042
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2985, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑10‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1738, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1738, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2985, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑08‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2014/472 met annotatie van
JVggz 2014/41 met annotatie van Redactie
Uitspraak 17‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Bopz. Machtiging tot voortzetting inbewaringstelling, art. 27 Wet Bopz. Doorbreking rechtsmiddelenverbod art. 29 lid 5 Wet Bopz. Geneeskundige verklaring van arts die geen psychiater is; voorafgaand onderzoek door specialist (psychiater) essentiële waarborg tegen willekeurige vrijheidsbeneming (vgl. HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3450, NJ 2003/484).
Partij(en)
17 oktober 2014
Eerste Kamer
14/04042
RM/LH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/374093/FA RK 14-5069 van de rechtbank Midden-Nederland van 31 juli 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 25 juli 2014 heeft de burgemeester van Amersfoort op de voet van art. 20 Wet Bopz last gegeven tot inbewaringstelling van betrokkene. Betrokkene is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Op 28 juli 2014 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling te verlenen. Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, op 25 juli 2014 opgesteld en ondertekend door de arts in opleiding tot specialist (AIOS) [betrokkene 1].
3.2
De rechtbank heeft de gevraagde machtiging verleend. Zij verwierp het door de raadsvrouw ter zitting gevoerde verweer dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke vereisten voldoet omdat betrokkene niet door een onafhankelijk psychiater is onderzocht en dit gebrek niet is hersteld. De rechtbank overwoog daartoe:
“De rechtbank stelt vast dat niet voldaan is aan het vereiste dat betrokkene is onderzocht door een (niet-behandelend) psychiater. Dit vereiste heeft tot doel te voorkomen dat iemand zijn vrijheid wordt ontnomen op basis van een (vermoedelijke) diagnose die niet door een zogenaamde 'medical expert' is vastgesteld. In het onderhavige geval heeft betrokkene ter zitting verklaard dat hij in de nacht voor de opname een serieuze suïcidepoging heeft gedaan en dat dit het gevolg was van sombere en depressieve gevoelens. Ook heeft betrokkene erkend dat hij ook eerder al een serieuze suïcidepoging heeft gedaan waarvoor hij opgenomen is geweest.
In aanmerking genomen dat het geneeskundig onderzoek ertoe strekt vast te stellen of de persoon op wie de bedoelde verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en of zich een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz voordoet, en gelet op de omstandigheid dat betrokkene de gestelde diagnose onderschrijft en dat de vastgestelde en eveneens door betrokkene erkende gebeurtenissen en omstandigheden de gestelde diagnose ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat met de voorhanden zijnde geneeskundige verklaring kan worden volstaan en dat sprake is van een ernstig vermoeden van een stoornis van de geestvermogens welke bij betrokkene het gevaar van suïcide doet veroorzaken. De rechtbank zal het (…) verweer daarom passeren.”
3.3
Het middel klaagt dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM, nu zij de verzochte machtiging heeft verleend terwijl niet voldaan is aan het vereiste dat betrokkene is onderzocht door een (niet-behandelend) psychiater.
3.4
Het beroep is gericht tegen een beschikking op een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in art. 27 Wet Bopz. Ingevolge art. 29 lid 5 Wet Bopz staat tegen deze beschikking geen gewoon rechtsmiddel open. Nu het middel evenwel klaagt over het niet in acht nemen van een essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid, in die zin dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, bestaat grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van art. 29 lid 5 Wet Bopz. Betrokkene is derhalve ontvankelijk in zijn cassatieberoep (vgl. HR 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4375, NJ 2008/607).
3.5
Bij een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling dient ingevolge art. 27 lid 2 Wet Bopz een geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 21 Wet Bopz te worden overgelegd, derhalve een verklaring van een, bij voorkeur niet-behandelend, psychiater (of, zo dat niet mogelijk is, een, bij voorkeur niet behandelend, arts, niet zijnde psychiater), waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van art. 20 lid 2 Wet Bopz is voldaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] geen psychiater is als bedoeld in art. 1 lid 1, onder j, Wet Bopz. Nu de rechtbank niet heeft vastgesteld dat onderzoek door een psychiater niet mogelijk was, had zij de verzochte machtiging niet mogen verlenen maar de behandeling moeten aanhouden teneinde betrokkene alsnog persoonlijk te laten onderzoeken door een psychiater. Dat is niet anders in de door de rechtbank vermelde omstandigheden dat betrokkene de diagnose van de AIOS onderschrijft en dat de vastgestelde en eveneens door betrokkene erkende gebeurtenissen en omstandigheden de gestelde diagnose ondersteunen. Het voorafgaande onderzoek door een specialist (een psychiater) is immers een essentiële waarborg tegen een willekeurige vrijheidsbeneming (vgl. HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3450, NJ 2003/484).
Het middel is derhalve gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 31 juli 2014;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 17 oktober 2014.
Conclusie 05‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Bopz. Machtiging tot voortzetting inbewaringstelling, art. 27 Wet Bopz. Doorbreking rechtsmiddelenverbod art. 29 lid 5 Wet Bopz. Geneeskundige verklaring van arts die geen psychiater is; voorafgaand onderzoek door specialist (psychiater) essentiële waarborg tegen willekeurige vrijheidsbeneming (vgl. HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3450, NJ 2003/484).
Partij(en)
14/04042
Mr. F.F. Langemeijer
5 september 2014
Conclusie inzake:
[betrokkene ]
tegen
Officier van Justitie Midden-Nederland
Deze Bopz-zaak gaat over het geneeskundig onderzoek voorafgaand aan een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, verricht door een arts die geen psychiater is.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Op 25 juli 2014 heeft de burgemeester van Amersfoort op de voet van art. 20 Wet Bopz last gegeven tot inbewaringstelling van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene). Betrokkene is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
1.2.
Op 28 juli 2014 heeft de officier van justitie aan de rechtbank Midden-Nederland verzocht een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling te verlenen (art. 27 wet Bopz). Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, op 25 juli 2014 opgesteld en ondertekend door de arts in opleiding tot specialist (AIOS)1.[betrokkene 1].
1.3.
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 31 juli 2014. Zij heeft betrokkene en zijn advocaat alsmede de behandelend arts-assistent [betrokkene 2] gehoord. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de gevraagde machtiging verleend. Zij verwierp het door de raadsvrouw ter zitting gevoerde verweer dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke vereisten voldoet omdat betrokkene niet door een onafhankelijk psychiater is onderzocht en dit gebrek niet is hersteld. De rechtbank overwoog daaromtrent:
“De rechtbank stelt vast dat niet voldaan is aan het vereiste dat betrokkene is onderzocht door een (niet-behandelend) psychiater. Dit vereiste heeft tot doel te voorkomen dat iemand zijn vrijheid wordt ontnomen op basis van een (vermoedelijke) diagnose die niet door een zogenaamde 'medical expert' is vastgesteld. In het onderhavige geval heeft betrokkene ter zitting verklaard dat hij in de nacht voor de opname een serieuze suïcidepoging heeft gedaan en dat dit het gevolg was van sombere en depressieve gevoelens. Ook heeft betrokkene erkend dat hij ook eerder al een serieuze suïcidepoging heeft gedaan waarvoor hij opgenomen is geweest.
In aanmerking genomen dat het geneeskundig onderzoek ertoe strekt vast te stellen of de persoon op wie de bedoelde verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en of zich een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz voordoet, en gelet op de omstandigheid dat betrokkene de gestelde diagnose onderschrijft en dat de vastgestelde en eveneens door betrokkene erkende gebeurtenissen en omstandigheden de gestelde diagnose ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat met de voorhanden zijnde geneeskundige verklaring kan worden volstaan en dat sprake is van een ernstig vermoeden van een stoornis van de geestvermogens welke bij betrokkene het gevaar van suïcide doet veroorzaken. De rechtbank zal het (…) verweer daarom passeren.”
1.4.
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1. Ingevolge het bepaalde in art. 29 lid 5 Wet Bopz staat tegen de beschikking op een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling geen gewoon rechtsmiddel open. Naar vaste rechtspraak kan een rechtsmiddelenverbod evenwel worden doorbroken indien erover wordt geklaagd dat de rechter in de vorige instantie het desbetreffende artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, ten onrechte heeft toegepast (dan wel buiten het toepassingsgebied van het artikel is getreden) of met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast. Voor een doorbreking van een rechtsmiddelenverbod op de grond dat essentiële vormen zijn verzuimd, is nodig dat aan de klacht ten grondslag ligt dat een zó fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken, zoals bij veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor.
2.2. In HR 26 september 20082.heeft de Hoge Raad een uitbreiding gegeven aan de genoemde doorbrekingsgronden. In die zaak werd geklaagd dat de rechtbank ten onrechte een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling had verleend zonder te beschikken over een geneeskundige verklaring, opgesteld door een psychiater die betrokkene daartoe persoonlijk heeft onderzocht. Onder verwijzing naar HR 21 februari 20033.overwoog de Hoge Raad dat het cassatiemiddel klaagde over het niet in acht nemen van een essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid, in die zin dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald. Volgens de Hoge Raad leverde die klacht een grond op voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod in art. 29 lid 5 Wet Bopz. Nu het huidige cassatiemiddel onder verwijzing naar de zojuist genoemde beschikking van 26 september 2008 klaagt dat de rechtbank de essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid, in die zin dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, niet in acht heeft genomen, is betrokkene ontvankelijk te achten in zijn cassatieberoep.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM, nu zij de verzochte machtiging heeft verleend terwijl niet voldaan is aan het vereiste dat betrokkene is onderzocht door een (niet-behandelend) psychiater.
3.2.
Bij een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting inbewaringstelling dient een geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 21 Wet Bopz te worden overgelegd (art. 27 lid 2 Wet Bopz). Art. 21 lid 1 bepaalt dat de burgemeester een inbewaringstelling niet gelast dan nadat een, bij voorkeur niet-behandelend, psychiater of, zo dat niet mogelijk is, een, bij voorkeur niet behandelend, arts, niet psychiater zijnde, een schriftelijke verklaring heeft verstrekt waaruit blijkt dat aan de criteria voor een lastgeving tot inbewaringstelling is voldaan.
3.3.
Het begrip ‘psychiater’ is in art. 1 lid 1 Wet Bopz omschreven als: een arts die bevoegd is de titel van psychiater of zenuwarts te voeren4.. De rechtbank heeft vastgesteld − en in cassatie dient tot uitgangspunt te worden genomen − dat de arts in opleiding tot specialist die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld deze bevoegdheid mist. Op grond van het op 15 februari 2014 in werking getreden zesde lid van art. 1 wordt met een psychiater gelijk gesteld: een arts voor verstandelijk gehandicapten voor zover het de opname of het verblijf van een verstandelijk gehandicapte betreft, of een specialist ouderengeneeskunde, voor zover het de opname of het verblijf van een patiënt met een psychogeriatrische aandoening betreft5.. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
3.4.
In de genoemde uitspraak van 26 september 2008 heeft de Hoge Raad overwogen (rov. 4.3):
“(...) De leden 1 en 2 van art. 21 laten de mogelijkheid open dat de burgemeester een inbewaringstelling gelast op basis van een schriftelijke verklaring van een arts die geen psychiater is, en wel indien het niet mogelijk is dat een psychiater de verklaring verstrekt. Met inachtneming van de rechtspraak van het EHRM met betrekking tot vrijheidsontneming van als geestesziek aangemerkte personen (art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de door dat hof gestelde eis van ‘objective medical expertise’ aldus moet worden verstaan dat die – behoudens in noodsituaties – een persoonlijk voorafgaand onderzoek van de betrokkene door een specialist, dat wil zeggen een psychiater als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder j, Wet Bopz, veronderstelt. In een geval waarin de inbewaringstelling gelast is op basis van een schriftelijke verklaring van een arts die geen psychiater is, brengt de bepaling van art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM dan ook mee dat de rechter, onverminderd het bepaalde in art. 29 lid 2 Wet Bopz, een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling slechts mag verlenen na te hebben kennisgenomen van een schriftelijke – dan wel ter zitting mondeling afgelegde en in het proces-verbaal van de zitting te vermelden – verklaring van een niet behandelend psychiater die persoonlijk de betrokkene na diens inbewaringstelling heeft onderzocht (...)”
3.5.
Aan deze maatstaf is in het onderhavige geval niet voldaan. Weliswaar heeft de burgemeester de last tot inbewaringstelling mogen geven, maar dit neemt niet weg dat betrokkene alsnog had moeten worden onderzocht door een psychiater in de zin van de Wet Bopz, zo spoedig mogelijk6.maar in ieder geval vóórdat de rechtbank de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling gaf. Nu bij het inleidend verzoekschrift geen geneeskundige verklaring was overgelegd van een niet bij de behandeling betrokken psychiater die betrokkene persoonlijk heeft onderzocht, had de rechtbank de machtiging niet mogen verlenen. Zij had zo nodig de behandeling kunnen aanhouden teneinde betrokkene alsnog door een psychiater te laten onderzoeken. Hoewel de geldigheidsduur van de bestreden machtiging inmiddels is verstreken, behoudt betrokkene rechtens belang bij zijn klacht7..
3.6.
De door de rechtbank genoemde omstandigheden maken voor de lezer weliswaar duidelijk welk klemmend gevaar voor betrokkene dreigde, maar maken niet duidelijk waarom het niet mogelijk zou zijn om betrokkene, die ingevolge de last tot inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen, persoonlijk te laten onderzoeken door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Weliswaar spreekt art. 27 lid 1 Wet Bopz van “het gevaar, bedoeld in artikel 20, tweede lid” en is blijkens art. 20, tweede lid onder b, voor een last tot inbewaringstelling vereist dat “het ernstige vermoeden bestaat dat een stoornis van de geestvermogens de betrokkene het gevaar doet veroorzaken”8., en is de rechter uiteindelijk degene die moet vaststellen of aan dit criterium is voldaan, maar dit alles neemt niet weg dat de rechtbank geen psychiater is en dat het voorafgaande onderzoek door een “medical expert” (voor Nederland te verstaan als: een psychiater in de zin van de Wet Bopz) als een onmisbare waarborg tegen een willekeurige vrijheidsbeneming op de in art. 5, lid 1 onder e, EVRM bedoelde grond wordt beschouwd. Om deze reden kan de bestreden beslissing niet in stand blijven.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑09‑2014
ECLI:NL:HR:2008:BD4375, BJ 2008/58 m. nt. W. Dijkers, NJ 2008/607 m. nt. J. Legemaate.
ECLI:NL:HR:2003:AF3450, BJ 2003/20 m. nt. W. Dijkers, NJ 2003/484 m. nt. J. de Boer.
Wet van 4 december 2013, Stb. 560, i.w.tr. Stb. 2014/62 (Veegwet VWS 2012, Kamerstukken 33 507). Zie daarover: HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:270, JVGGZ 2014/11 m.nt. F.L.G. Geisel.
Zie laatstelijk: Rb. Rotterdam 8 mei 2013, JVggz 2013/55 m.nt. W. Dijkers.
Zie HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2292, NJ 2011/390 m.nt. S.F.M. Wortmann, JVggz 2011/28 m.nt. W. Dijkers; HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5151, NJ 2011/596 m.nt. S.F.M. Wortmann. In het verleden werd hierover anders geoordeeld; vgl. in soortgelijke gevallen: HR 28 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF8921, BJ 2009/1; HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG5075, BJ 2009/4 en HR 23 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7404, BJ 2009/8.
Beroepschrift 11‑08‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[betrokkene], wonende te [woonplaats], te dezer zake te Den Haag woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor hem in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoeker ondertekent en indient en daartoe door verzoeker bepaaldelijk is gemachtigd;
1)
Bij beschikking van 31 juli 2014 zaaknummer/rekestnummer C/16/374093/FA RK 14-5069 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van verzoeker verleend in GGZ Centraal, locatie Zon&Schild te Amersfoort, of in een ander psychiatrisch ziekenhuis, tot en met 21 augustus 2014. Die beschikking met het verzoek van de Officier van Justitie van 28 juli 2014, de beschikking van de Burgemeester, het episode journaal, de geneeskundige verklaring van de AIOS drs. [betrokkene 1] alsmede het proces-verbaal van de zitting legt verzoeker hierbij over.
2)
Weliswaar is kassatie tegen beslissingen van de Rechtbank met betrekking tot machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis volgens artikel 29 lid 5 van de wet BOPZ niet mogelijk, maar in casu is er een problematiek, die dusdanig klemmend is gelet op artikel 5 lid 1 sub e EVRM dat deze zaak toch aan uw Hoge Raad wordt voorgelegd en dat er naar de mening van verzoeker redenen zijn om het kassatieverbod in deze zaak te doorbreken.
3)
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht ten aanzien van het verzoek tot machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling heeft overwogen, als in de beschikking staat vermeld en heeft beslist als in de beschikking staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende reden.
I.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de Rechtbank heeft overwogen:
‘…De raadsvrouw van betrokkene heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Zij heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke eisen voldoet nu het oorspronkelijk gebrek, namelijk dat haar cliënt niet door een onafhankelijk psychiater is onderzocht, niet is hersteld…’
En:
‘…De rechtbank stelt vast dat niet voldaan is aan het vereiste dat betrokkene is onderzocht door een (niet-behandelend) psychiater. Dit vereiste heeft tot doel te voorkomen dat iemand zijn vrijheid wordt ontnomen op basis van een (vermoedelijke) diagnose die niet door een zogenaamde ‘medical expert’ is vastgesteld. In het onderhavige geval heeft betrokkene ter zitting verklaard dat hij in de nacht voor de opname een serieuze suïcidepoging heeft gedaan en dat dit het gevolg was van sombere en depressieve gevoelens. Ook heeft betrokkene erkend dat hij ook eerder al een serieuze suïcidepoging heeft gedaan waarvoor hij opgenomen is geweest.
In aanmerking genomen dat het geneeskundig onderzoek ertoe strekt vast te stellen of de persoon op wie de bedoelde verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en of zich een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz voordoet, en gelet op de omstandigheid dat betrokkene de gestelde diagnose onderschrijft en dat de vastgestelde en eveneens door betrokkene erkende gebeurtenissen en omstandigheden de gestelde diagnose ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat met de voorhanden zijnde geneeskundige verklaring kan worden volstaan en dat er sprake is van een ernstig vermoeden van een stoornis van de geestesvermogens welke bij betrokkene het gevaar van suïcide doet veroorzaken. De rechtbank zal het primaire verweer daarom passeren…’
De inbewaringstelling werd door de burgemeester van Amersfoort verleend op 25 juli 2014 om 17.39 uur op basis van een geneeskundige verklaring van de arts drs. [betrokkene 1], een arts in opleiding tot specialist (AIOS), en derhalve geen psychiater. Bij de stukken bevindt zich geen verklaring van een arts die wel psychiater is.
Uit het proces-verbaal blijkt dat bij de zitting eveneens geen psychiater aanwezig was, maar een arts assistent.
Blijkens het proces-verbaal heeft de advocaat van verzoeker aangevoerd:
‘…De geneeskundige verklaring is opgesteld door een AIOS. Ik heb geen aanvullende verklaring van een psychiater gezien. Daarom voldoet mijns inziens de geneeskundige verklaring niet aan de eisen van de wet. Een AIOS is geen psychiater en op grond van het Varbanov-arrest is vereist dat onmiddellijk na de vrijheidsbeneming onderzoek door een psychiater dient plaats te vinden. Dat is niet gebeurd. Dit alleen is al reden voor afwijzing van het verzoek…(…)
Ik pleit primair voor afwijzing van het verzoek omdat er geen aanvullende verklaring van een psychiater is en daarmee de geneeskundige verklaring niet aan de eisen van de wet voldoet…’
Verzoeker heeft dus via zijn advocaat uitdrukkelijk bepleit dat de geneeskundige verklaring niet voldeed aan de wettelijke eisen en dat de Rechtbank het verzoek dus diende af te wijzen.
Verwezen is door de advocaat naar het Varbanov-arrest 1.van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens 2..
In het Varbanov-arrest wordt gezegd:
‘ …47.
The Court considers that no deprivation of liberty of a person considered to be of unsound mind may be deemed in conformity with Article 5 §1 (e) of the Convention if it has been ordered without seeking the opinion of a medical expert. Any other approach falls short of the required protection against arbitrariness, inherent in Article 5 of the Convention.
The particular form and procedure in this respect may vary depending on the circumstances. It may be acceptable, in urgent cases or where a person is arrested because of his violent behaviour, that such an opinion be obtained immediately after the arrest. In all other cases a prior consultation is necessary…’.
De Rechtbank verwerpt het verweer met een overweging over de bedoeling van artikel 2 Wet BOPZ en meent zelfs dat verzoeker — degeen die van zijn vrijheid beroofd werd en geen psychiater — de gestelde diagnose onderschrijft en meent kennelijk dat dit van belang kan zijn om voorbij te gaan aan de eisen als gesteld in artikel 5 lid 1 aanhef en sub e EVRM.
In het proces-verbaal van de zitting noch elders kan verzoeker vinden dat hij de diagnose — persoonlijkheidsstoornissen — onderschrijft. Bovendien is ook voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een uit de stoornis voortvloeiend acuut gevaar — dat dus tot een vrijheidsbeneming van de betrokkene kan leiden — ook het oordeel van een medical expert, in casu een psychiater nodig. Dat oordeel ontbreekt.
Zoals uw Hoge Raad al heeft overwogen op 26 september 20083. :
‘… In een geval waarin de inbewaringstelling is gelast is op basis van een schriftelijke verklaring van een arts die geen psychiater is, brengt de bepaling van art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM dan ook mee dat de rechter, onverminderd het bepaalde in art.29 lid 2 Wet Bopz, een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling slechts mag verlenen na te hebben kennis genomen van een schriftelijke — dan wel ter zitting mondeling afgelegde en in het proces-verbaal van de zitting te vermelden — verklaring van een niet behandelend psychiater die de betrokkene na diens inbewaringstelling heeft onderzocht…’
In casu is er geen schriftelijke verklaring van een psychiater en was er evenmin een psychiater ter zitting aanwezig die een mondelinge verklaring heeft afgelegd. Desalniettemin heeft de Rechtbank — die blijkens de beschikking ook uitdrukkelijk zich rekenschap heeft gegeven van de afwezigheid van voorlichting door een ‘medical expert’ — de machtiging verleend.
Aldus doende heeft de Rechtbank de essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid, in die zin dat niemand van zijn vrijheid beroofd mag worden buiten die gevallen bij of krachtens de wet bepaald4., niet in acht genomen.
Verzoeker meent dan ook dat de beschikking wegens strijd met artikel 5 lid 1, aanhef en onder e EVRM voor vernietiging in aanmerking komt. De redenen die de Rechtbank noemt om voorbij te gaan aan de klemmende eis van onderzoek door een ‘medical expert’ zijn naar de mening van verzoeker onbegrijpelijk althans heeft de Rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom zij uit opmerkingen van verzoeker heeft afgeleid dat verzoeker de diagnose onderschrijft en waarom zij meent dat dit kennelijk mede van belang is om af te zien van een onderzoek door een ‘medical expert’.
Dat verzoeker toevoeging heeft gevraagd;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland locatie Utrecht van 31 juli 2014 te vernietigen althans een zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren.
's‑Gravenhage, 11 augustus 2014
mr. G.E.M. Later
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 11‑08‑2014
Varbanov/Bulgarije 5 oktober 2000, application nummer 31365/96.
BOPZ jurisprudentie 14 maart 2008 p./4 tot en met 21 met noot W.Dijkers
HR 26 september 2008, nr.08/01827,LJN BD4375 , BJ 2008/58,m.nt.W.Dijkers
HR 21 februari 2003, nr. R03/002, NJ 2003, 484, BJ 2003/20, m.nt.W.Dijkers en HR 26 september 2008, nr.08/01827,LJN BD4375 , BJ 2008/58,m.nt.W.Dijkers