HR, 07-02-2014, nr. 13/05331
ECLI:NL:HR:2014:270
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2014
- Zaaknummer
13/05331
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:270, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑02‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2384, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2384, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:270, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑11‑2013
- Wetingang
art. 5 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
NJ 2014/103 met annotatie van
JVggz 2014/11 met annotatie van F.L.G. Geisel
Uitspraak 07‑02‑2014
Inhoudsindicatie
BOPZ. Voorlopige machtiging tot het doen voortduren verblijf verstandelijk gehandicapte in psychiatrisch ziekenhuis. Geneeskundig onderzoek verricht door arts voor verstandelijk gehandicapten (AVG), geen psychiater in de zin van art. 1 Wet Bopz. Wetsvoorstel (inmiddels wet, zij het nog niet in werking getreden en zonder terugwerkende kracht) waarin AVG voor de toepassing Wet Bopz wordt gelijkgesteld met psychiater, voor zover het verstandelijk gehandicapte betreft. Anticipatie? Grondrecht dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet voorzien (vgl. HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2028, NJ 2012/420).
Partij(en)
7 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/05331
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ZEELAND-WEST-BRABANT,zetelende te Breda,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.M. van Asperen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/02/267888/FA RK 13/4479 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 augustus 2013.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Betrokkene is op 11 juli 2013 krachtens een beschikking van de burgemeester van de gemeente Tilburg tot inbewaringstelling opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in art. 1 lid 1, onder h, Wet Bopz. Bij beschikking van 15 juli 2013 is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling.
(ii) Op 5 augustus 2013 heeft de officier van justitie een verzoek ingediend tot het verkrijgen van een voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoek was onder meer een verklaring gevoegd, op 31 juli 2013 opgesteld en ondertekend door de geneesheer-directeur van de instelling, de arts voor verstandelijk gehandicapten (verder: AVG) [betrokkene 1]. Zij is niet tevens psychiater in de zin van art. 1 lid 1, onder j, Wet Bopz.
3.2.1
Namens betrokkene is, onder verwijzing naar HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2028, NJ 2012/420, aangevoerd dat het verzoek niet-ontvankelijk is, omdat, anders dan de Wet Bopz eist, de geneeskundige verklaring niet is opgesteld door een onafhankelijk psychiater.
3.2.2
De rechtbank heeft dat verweer verworpen op de grond dat, gezien de in de geneeskundige verklaring opgenomen diagnose en de ter zitting gegeven toelichting, de problematiek van betrokkene niet zozeer de algemene psychiatrie betreft, maar met name het terrein waarop een AVG bij uitstek deskundig is. De rechtbank beriep zich mede op het wetsvoorstel “Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Zorgverzekeringswet en de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet teneinde daarin enkele verbeteringen aan te brengen, alsmede technische reparaties in diverse wetten (Veegwet VWS 2012)” (Kamerstukken II 33 507). Blijkens art. XV onder A van dat wetsvoorstel wordt art. 1 Wet Bopz gewijzigd in die zin dat daaraan een zesde lid wordt toegevoegd, waarin voor de toepassing van de Wet Bopz een AVG wordt gelijkgesteld met een psychiater voor zover het betreft de opname of het verblijf van een verstandelijk gehandicapte.
3.3.1
Het middel klaagt dat onder de thans geldende wetgeving slechts een psychiater bevoegd is om de vereiste geneeskundige verklaring af te geven en dat de rechtbank, mede gelet op het bepaalde in art. 5 lid 1, aanhef en onder e, van het EVRM, ten onrechte op voormeld wetsvoorstel heeft geanticipeerd.
3.3.2
Het door de rechtbank aangehaalde wetsvoorstel is inmiddels wet geworden (Wet van 4 december 2013, Stb. 560). De wet zal op een nader te bepalen tijdstip in werking treden.
Het is een grondrecht dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet voorzien (vgl. de hiervoor in 3.2.1 genoemde beschikking). In het licht hiervan is de omstandigheid dat na inwerkingtreding van de wet een AVG bevoegd zal zijn de voor gedwongen opneming van een verstandelijk gehandicapt persoon vereiste verklaring af te geven, onvoldoende om te oordelen dat een AVG daartoe ook voor de inwerkingtreding van de wet bevoegd was. Daarbij is mede van belang dat in de onderhavige wet aan de hier bedoelde wijziging van art. 1 Wet Bopz geen terugwerkende kracht is verleend. Het middel slaagt dus.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 augustus 2013;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 7 februari 2014.
Conclusie 13‑12‑2013
Inhoudsindicatie
BOPZ. Voorlopige machtiging tot het doen voortduren verblijf verstandelijk gehandicapte in psychiatrisch ziekenhuis. Geneeskundig onderzoek verricht door arts voor verstandelijk gehandicapten (AVG), geen psychiater in de zin van art. 1 Wet Bopz. Wetsvoorstel (inmiddels wet, zij het nog niet in werking getreden en zonder terugwerkende kracht) waarin AVG voor de toepassing Wet Bopz wordt gelijkgesteld met psychiater, voor zover het verstandelijk gehandicapte betreft. Anticipatie? Grondrecht dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet voorzien (vgl. HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2028, NJ 2012/420).
Partij(en)
13/05331
Mr. F.F. Langemeijer
13 december 2013
Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Zeeland/West-Brabant
In deze Bopz-zaak gaat het om de vraag of het onderzoek dat vooraf gaat aan de geneeskundige verklaring mag worden verricht door een arts die geen psychiater is.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) is krachtens een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling d.d. 15 juli 2013 onvrijwillig opgenomen in een zwakzinnigeninrichting van Amarant1..
1.2.
Op 5 augustus 2013 heeft de officier van justitie bij de rechtbank Zeeland/West-Brabant een verzoekschrift ingediend tot het verkrijgen van een voorlopige machtiging2.. Bij het verzoekschrift was onder meer een verklaring gevoegd, op 31 juli 2013 opgesteld en ondertekend door de geneesheer-directeur van de zwakzinnigeninrichting, de arts voor verstandelijk gehandicapten [betrokkene 1]3..
1.3.
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 13 augustus 2013, in aanwezigheid van betrokkene en zijn advocaat, de geneesheer-directeur, de psycholoog [betrokkene 2], een verpleegkundige en een begeleider van de instelling. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de gevraagde machtiging verleend voor het tijdvak tot en met 13 februari 2014.
1.4.
In eerste aanleg is namens betrokkene het verweer gevoerd dat de geneeskundige verklaring niet is opgesteld door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Ter onderbouwing is verwezen naar HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV20284.. De rechtbank heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] niet de behandelaar van betrokkene is. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen:
“Gezien de in de geneeskundige verklaring opgenomen diagnose en gezien de mondelinge toelichting van [betrokkene 1] en de mondelinge toelichting van [betrokkene 2] over de problematiek van betrokkene, is de rechtbank van oordeel dat deze problematiek niet zo zeer de algemene psychiatrie betreft, maar met name het terrein waarop een AVG bij uitstek deskundig is. Dit gegeven is naar het oordeel van de rechtbank van belang voor de vraag of [betrokkene 1] in deze zaak bevoegd was om met inachtneming van het bepaalde in art. 16 Wet Bopz de geneeskundige verklaring op te stellen. Niet betwist kan worden dat [betrokkene 1] bevoegd was om als geneesheer-directeur de geneeskundige verklaring af te geven.
De rechtbank wil daarbij nog ingaan op de uitvoerige noot die mr. W. Dijkers heeft geschreven naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 27 januari 2012 (JVggz 2012,1). Dijkers geeft daarin aan dat door deze uitspraak de term "psychiater" nu letterlijk moet worden genomen en dat daarmee de door het EHRM gebezigde term "medical expert" in Nederland niet kan leiden tot het invullen van deze term door iemand anders dan de in art. 1 lid 1 Wet Bopz gedefinieerde psychiater. Een andere "medical expert" dan een psychiater is er daarmee volgens Dijkers niet. De rechtbank heeft eerder uitvoerig gemotiveerd waarom de term "medical expert" wel een AVG kan betreffen (waarbij naar het oordeel van de rechtbank dit onverkort ook opgaat voor een SOG)5.. De rechtbank verwijst voor de onderbouwing van deze stelling naar deze uitspraak, gedaan op 12 juni 2012, JVggz 2012, 31.”
De rechtbank verwees naar het, hierna te bespreken, wetsvoorstel Veegwet VWS 2012, en voegde daaraan toe:
“Nu het hierbij uitdrukkelijk gaat om "technische reparaties" (in de Memorie van toelichting wordt zelfs over een "omissie" gesproken) en omdat de behandeling van het gehele wetsontwerp in de Tweede Kamer voorspoedig loopt, acht de rechtbank het aangewezen om dit onderdeel van het wetsvoorstel nu al toe te passen. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat deze wijziging naar haar oordeel past in de jurisprudentie van het EHRM over de medical expert. Ook langs deze weg geredeneerd, komt de rechtbank niet tot een ander oordeel dan dat het in dit geval niet noodzakelijk is dat, na het onderzoek dat is gedaan door [betrokkene 1] als AVG, betrokkene alsnog door een psychiater moet worden onderzocht.”
1.5.
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. Na verleend uitstel is namens de officier van justitie een verweerschrift in cassatie ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Het begrip ‘psychiater’ is in art. 1 lid 1 Wet Bopz omschreven als: een arts die bevoegd is de titel van psychiater of zenuwarts te voeren6.. Sinds 2000 is de categorie artsen voor verstandelijk gehandicapten (AVG) als een zelfstandig specialisme krachtens de Wet BIG erkend. Die erkenning is (nog) niet tot uitdrukking gekomen in een dienovereenkomstige aanpassing van art. 1 Wet Bopz, waar het onvrijwillige opnemingen in inrichtingen voor verstandelijk gehandicapten betreft7..
2.2.
Op grond van art. 5 lid 1 Wet Bopz moet bij het verzoek om een voorlopige machtiging een verklaring worden overgelegd van een ‘psychiater’ die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was, waaruit blijkt dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, in zijn geestvermogens gestoord is en dat een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz zich voordoet. Ingeval de betrokkene reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, moet een verklaring worden overgelegd van de geneesheer-directeur van het ziekenhuis, die:
a. indien hij niet bij de behandeling betrokken was, betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht of doen onderzoeken door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was, of
b. indien hij bij de behandeling betrokken was, betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft doen onderzoeken door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was.
2.3.
In zijn beschikking van 27 januari 2012 heeft de Hoge Raad overwogen dat het bepaalde in art. 5 lid 1, aanhef en onder a, dient te worden uitgelegd in samenhang met art. 5 lid 1, aanhef en onder b. Deze laatste bepaling is voor geen andere uitleg vatbaar dan dat de geneesheer-directeur die zelf bij de behandeling betrokken is, zijn verklaring zal dienen te baseren op onderzoek verricht door een niet bij de behandeling betrokken ‘psychiater’ in de zin van de Wet Bopz, derhalve een arts die bevoegd is de titel van psychiater of zenuwarts te voeren. Bij dat uitgangspunt brengt een redelijke wetsuitleg mee dat een geneesheer-directeur over diezelfde bevoegdheid zal moeten beschikken, wil hij — zoals voorzien in art. 5 lid 1, onder a, — zijn verklaring kunnen baseren op eigen onderzoek. Bij de eis dat de verklaring gebaseerd dient te zijn op onderzoek verricht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater gaat het naar het oordeel van de Hoge Raad om een essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid, in die zin dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet voorzien8.. Het is niet aan de rechter, maar aan de wetgever om te bepalen of en zo ja in welke gevallen ook andere artsen dan psychiaters voor de toepassing van de Wet Bopz kunnen gelden als ‘medical expert’ in de zin van EHRM 5 oktober 2000, LJN:AS7846 (Varbanov/Bulgarije).
2.4.
Legemaate schreef in zijn annotatie:
“6. (…) De Hoge Raad is zich bewust van de praktische problemen die kunnen ontstaan door het vereiste van een onderzoek door een psychiater, maar ziet daarin geen grond voor een minder strikte uitleg van de wet. Met andere woorden: als er sprake is van praktijkproblemen in psychogeriatrische instellingen en instellingen voor verstandelijk gehandicapten dient de wetgever in actie te komen. Het komt mij voor dat de Hoge Raad niet noodzakelijkerwijs voor deze lijn had hoeven te kiezen. Op basis van de sterke inhoudelijke oriëntatie van de uitspraak van het EHRM in de Varbanov-zaak (het belang van inhoudelijke deskundigheid) is een andere benadering naar mijn mening goed te verdedigen. Immers, juist ook inhoudelijke deskundigheid schraagt het door de Hoge Raad genoemde grondrecht op vrijheid. Hier had de Hoge Raad naar mijn mening ook tot een andere afweging kunnen komen. Het is natuurlijk niet doenlijk dat de rechter de deskundigheid van individuele artsen moet gaan beoordelen, maar op categoraal niveau (de opleiding en competenties van artsen voor verstandelijk gehandicapten) zijn wel degelijk keuzen mogelijk. De rechtbank wees er terecht op dat juist een arts voor verstandelijk gehandicapten deskundig is met betrekking tot een persoon die wegens meervoudige problematiek is opgenomen in een instelling voor verstandelijk gehandicapten. Op grond van de overwegingen van het EHRM in de Varbanov-zaak is een minder strikte uitleg van de Wet Bopz dan goed te verdedigen.”
2.5.
Dijkers is blijkens zijn (door de rechtbank aangehaalde) annotatie van mening dat het oordeel dat het (niet aan de rechter maar) aan de wetgever is om te bepalen of en zo ja in welke gevallen ook andere artsen dan psychiaters voor de toepassing van de Wet Bopz kunnen gelden als ‘medical expert’, voorbij gaat aan het kwaliteitsaspect; hij bedoelt het gegeven dat er in de psychogeriatrie en de verstandelijk gehandicaptenzorg specialisten werkzaam zijn die aanzienlijk materiedeskundiger zijn dan de psychiater, zeker als deze laatste zich op dit bijzondere terrein nimmer bewogen heeft. Hij merkt op dat het EVRM (de meest) deskundige inzet eist en dat het voor zover het EVRM noopt tot inzet van méér expertise, het wel degelijk aan de rechter (en niet uitsluitend aan de wetgever) is om dat voor te schrijven. Maar ook is volgens hem waar, dat zich bij de contextuele beoordeling van de benodigde expertise (wie is bij dwangopneming in de psychogeriatrie respectievelijk in de verstandelijk gehandicaptenzorg de ware ‘medical expert’?) wel een extra probleem voordoet, namelijk dat niet zonder meer inzichtelijk is welke arts waar verstand van heeft. Dijkers is van mening dat de rechter bezwaarlijk in een twijfelgeval ad hoc een onderzoek in kan stellen naar de kwalificaties van de arts en dat hier een taak voor de wetgever ligt.
2.6.
De rechtbank te Breda heeft in haar beschikking van 12 juni 20129., onder verwijzing naar een uitgave uit maart 201210., de specialistische deskundigheid van de AVG benadrukt en, in weerwil van de meergenoemde beschikking van 27 januari 2012, voor mogelijk gehouden dat een geneesheer-directeur die arts voor verstandelijk gehandicapten maar geen psychiater is, zelf het vereiste onderzoek verricht11.. In de thans bestreden beschikking heeft de rechtbank die opvatting herhaald.
2.7.
De bestreden beschikking kan worden beschouwd als een herhaald signaal vanuit de praktijk dat de (door de Hoge Raad in zijn beschikking van 27 januari 2012 onderkende12.) behoefte beklemtoont aan een regeling in de Wet Bopz van de bevoegdheid van de arts voor verstandelijk gehandicapten ten aanzien van het geneeskundig onderzoek. De wetgever heeft het signaal opgepikt. De regering had al de keuze gemaakt om de psychogeriatrie en de verstandelijk gehandicaptenzorg legislatief af te splitsen van de algemene psychiatrie. Daartoe is een wetsvoorstel ‘Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten’ ingediend, waarin onder meer de opnemingen in inrichtingen voor verstandelijk gehandicapten zal worden geregeld13.. De algemene psychiatrische zorg zal worden geregeld in de Wet verplichte ggz14.. Het eerstgenoemde wetsvoorstel is, in gewijzigde vorm, inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen. De Eerste Kamer heeft besloten de behandeling aan te houden in afwachting van het resultaat van de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel Wet verplichte ggz15.. Het laatstgenoemde wetsvoorstel verkeert nog in het stadium van de schriftelijke voorbereiding.
2.8.
Op 21 december 2012 is het wetsvoorstel “Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Zorgverzekeringswet en de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet teneinde daarin enkele verbeteringen aan te brengen, alsmede technische reparaties in diverse wetten (Veegwet VWS 2012)” aan de Tweede Kamer aangeboden16.. Dit wetsvoorstel is door de Tweede Kamer aangenomen en enkele dagen vóór het nemen van deze conclusie door de Eerste Kamer als zgn. hamerstuk behandeld. Blijkens art. XV onder A van dat wetsvoorstel wordt art. 1 van de Wet Bopz gewijzigd in die zin dat daaraan een zesde lid wordt toegevoegd, waarin voor de toepassing van de Wet Bopz een arts voor verstandelijk gehandicapten wordt gelijkgesteld met een psychiater voor zover het betreft de opname of het verblijf van een verstandelijk gehandicapte. In de memorie van toelichting staat:
“Voor wat betreft de ggz – waarvoor de Wet bopz oorspronkelijk tot stand is gekomen – zijn psychiaters het meest ter zake kundig om te beoordelen of iemand is gestoord in zijn geestvermogens, en of deze persoon gevaar veroorzaakt dat opname rechtvaardigt. In de praktijk blijkt echter voor mensen met een verstandelijke handicap of een psychogeriatrische aandoening, een psychiater niet altijd de meest ter zake kundige te zijn. Dat voor deze groep een psychiater moet worden ingezet (zie het arrest17.van de Hoge Raad van 27 januari 2012 (…), is niet in overeenstemming met de doelstelling van de wet om een zorgvuldige procedure bij opname te waarborgen. Juist waar het gaat om het grondrecht op fysieke vrijheid, is het van groot belang [dat] altijd een ter zake kundige de beoordeling van de desbetreffende patiënt uitvoert. Met de voorgestelde aanpassing wordt deze omissie gerepareerd.”18.
2.9.
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt onder meer vermeld:
“(…) De regering is van mening dat de Wet bopz op dit punt niet meer aansluit bij de ontwikkelingen in de praktijk. Het uitsluiten van vg arts en specialist ouderengeneeskunde is niet in overeenstemming met de doelstelling van de wet om een zo zorgvuldig mogelijke procedure bij (gedwongen) opname te waarborgen. Met de voorgestelde aanpassing wordt deze omissie gerepareerd, zodat er een wettelijke basis is voor de beoordelingen door de specialist ouderengeneeskunde en de vg arts in respectievelijk pg en vg. Deze medisch specialismen worden daarmee dus gelijkgesteld aan de psychiater en elk van hen kan na passeren van dit wetsvoorstel op zijn eigen deskundigheidsterrein een medisch oordeel vellen over de (gedwongen) opname.”19.
2.10.
Partijen verbinden aan deze gang van zaken uiteenlopende gevolgtrekkingen. Volgens het verweer van de officier van justitie heeft de rechtbank al vooruit kunnen lopen op het (inmiddels aanvaarde) wetsvoorstel. Binnenkort zal een verklaring na geneeskundig onderzoek door een arts voor verstandelijk gehandicapten bestendige praktijk zijn. Het cassatiemiddel bepleit het tegenovergestelde standpunt.
2.11.
Wanneer het gaat om een regel van materieel recht is de ruimte voor anticipatie op toekomstige wetgeving20.m.i. groter dan wanneer het gaat om een publiekrechtelijke regeling waarin de bevoegdheden van een overheidsorgaan ten opzichte van een burger worden omschreven. Dit hangt samen met het legaliteitsbeginsel21.. De tekst van het wetsvoorstel en de in alinea 2.9 aangehaalde passage (“na het passeren van dit wetsvoorstel”) maken duidelijk dat de regering weliswaar het belang van de praktijk voor ogen heeft, maar niet een invoering met terugwerkende kracht beoogt. Dit zijn voor de rechter argumenten om vast te houden aan de inhoud van de beschikking van de Hoge Raad van 27 januari 2012 en niet vooruit te lopen op de inwerkingtreding van de Veegwet.
2.12.
Het vraagstuk hield niet alleen verband met de vraag of een ‘psychiater’ dan wel een arts voor verstandelijk gehandicapten inhoudelijk de meest ter zake kundige is voor de beoordeling van verstandelijk gehandicapten. Het gaat in art. 1 Wet Bopz om een regeling met een ordenend karakter: de regeling bakent de bevoegdheden van categorieën artsen onderling af. Dit kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor de mededinging in de zorg of voor de te stellen opleidingseisen. Dergelijke aspecten kunnen beter door de wetgever worden overzien dan, in een individueel geval, door de rechter. Toegegeven kan worden dat dit aspect minder zwaar gaat wegen naar mate de toekomstige wetgeving dichter bij haar voltooiing komt.
2.13.
Voor het overige bevat de bestreden beschikking geen argumenten die niet reeds zijn meegewogen in de beschikking van de Hoge Raad van 27 januari 2012. Het is niet onmogelijk om naar huidig recht aan de in die beschikking gestelde eis te voldoen. Indien de geneesheer-directeur het onderzoek heeft laten verrichten door een psychiater en daarna bij de officier van justitie, de betrokkene en zijn advocaat of bij de rechter behoefte mocht blijken te bestaan aan de specifieke inbreng van een arts voor verstandelijk gehandicapten, verzet niets zich ertegen dat de rechtbank op de voet van art. 8 lid 6 Wet Bopz een arts voor verstandelijk gehandicapten als deskundige oproept. De slotsom is dat het cassatiemiddel slaagt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Zeeland/West-Brabant.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑12‑2013
NJ 2012/420 m.nt. J. Legemaate; Jvggz 2012/1 m.nt. W. Dijkers. Zie ook de parallelzaak ECLI:NL:HR:2012:BV2026.
Noot A-G: de afkorting SOG staat waarschijnlijk voor: specialist ouderengeneeskunde.
In 2007 was al op deze discrepantie gewezen. Zie voor verdere vindplaatsen: alinea 2.15 van de conclusie voor HR 27 januari 2012, reeds aangehaald.
De Hoge Raad verwees naar HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3450, NJ 2003/484.
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX5054, JVggz 2012/31.
Het zorgaanbod van de AVG, een uitgave van de Ned. Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten, te raadplegen via www.nvavg.nl.
Zie ook: Rb Alkmaar, 24 februari 2012, JVggz 2012/26 m.nt. red., zij het onder de aantekening dat het daarbij om een crisissituatie ging (voortzetting van een inbewaringstelling); V.E.T. Dörenberg, Kroniek rechtspraak Wet Bopz, TvGR 2013, blz. 146 - 163, i.h.b. blz. 152.
De Hoge Raad sprak in rov. 3.3.4 van “de praktische problemen waarvoor inrichtingen als de onderhavige zich op dit punt gesteld zien bij strikte toepassing van de wet”.
Zie Korte aantekeningen Vergadering van de commissie voor VWS d.d. 8 oktober 2013 (te raadplegen via http://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/31996_wet_zorg_en_dwang).
Bedoeld zal zijn: de beschikking.
Zie: A.M.J. van Buchem-Spapens, Anticipatie, 1986, hoofdstuk IV: ‘de grenzen van anticipatie; enkele vuistregels’ en voor het bestuursrecht: J.M. Polak, Anticiperen op de Algemene wet bestuursrecht, Bestuurswetenschappen 1989/1, blz. 1 - 4.
Zie over het legaliteitsbeginsel laatstelijk de preadviezen voor de N.J.V. in 2011, Controverses rondom legaliteit en legitimatie, van W.J.M. Voermans, M.J. Borgers en C.H. Sieburgh.
Beroepschrift 01‑11‑2013
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[verzoeker], wonende te [woonplaats], te dezer zake te 's‑Gravenhage woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor hem in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoeker ondertekent en indient en daartoe door verzoeker bepaaldelijk is gemachtigd;
- 1)
Bij beschikking van 13 augustus 2013 onder zaaknummer C/02/267888/FA RK 13/4479 heeft de arrondissementsrechtbank te Zeeland-West-Brabant zittingsplaats Breda een voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf in een zwakzinnigeninrichting krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen verleend. Die beschikking met het verzoek van de Officier van Justitie van 5 augustus 2013 met brief en de ongedateerde brief van de geneesheer-directeur van de Amarantgroep met geneeskundige verklaring, concept crisis observatie verslag van 11 juli 2013 met motivatieaanvraag rechtelijke machtiging van de GZ-psycholoog Idris Amarantgroep van 25 juli 2013, beschikking inbewaringstelling 15 juli 2013 alsmede het op 12 augustus 2013 gefaxte crisis observatie verslag concept van 11 juli 2013 alsmede het proces-verbaal van de zitting van 13 augustus 2013 legt verzoeker hierbij over.
- 2)
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de arrondissementsrechtbank Zeeland-West-Brabant zittingsplaats Breda ten aanzien van de voorlopige machtiging heeft overwogen, als in de beschikking staat vermeld en heeft beslist als in de beschikking staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende reden.
I.
Naar uit de bestreden beschikking blijkt is zijdens verzoeker bezwaar gemaakt tegen de geneeskundige verklaring omdat die is opgemaakt door de geneesheer-directeur Amarantgroep [betrokkene 1], die geen psychiater is maar een arts voor verstandelijke gehandicapten.
Mede op basis van die verklaring is de voorlopige machtiging tot voor het doen voortduren van het verblijf van verzoeker in een zwakzinnigeninrichting tot en met 13 februari 2014 verleend.
Zoals de Rechtbank heeft overwogen:
‘…De rechtbank merkt op dat uit de geneeskundige verklaring is op te maken dat mevrouw [betrokkene 1] niet de behandelaar van betrokkene is. Gezien de in de geneeskundige verklaring opgenomen diagnose en gezien de mondelinge toelichting van mevrouw [betrokkene 1] en de mondelinge toelichting van mevrouw [betrokkene 2] over de problematiek van betrokkene, is de rechtbank van oordeel dat deze problematiek niet zo zeer de algemene psychiatrie betreft, maar met name het terrein waarop een AVG bij uitstek deskundig is. Dit gegeven is naar het oordeel van de rechtbank van belang voor de vraag of mevrouw [betrokkene 1] in deze zaak bevoegd was om met inachtneming van het bepaalde in art. 16 Wet Bopz de geneeskundige verklaring op te stellen. Niet betwist kan worden dat mevrouw [betrokkene 1] bevoegd was om als geneesheer-directeur de geneeskundige verklaring af te geven…’.
Uw Hoge Raad heeft op 27 januari 2012 in twee soortgelijke zaken de bestreden beschikking vernietigd. Gepubliceerd werd de beslissing onder nummer 11/05085 LJN BV2028. Ook in die zaken was de geneeskundige verklaring opgesteld door de geneesheer-directeur die een arts voor verstandelijk gehandicapte was en geen psychiater. Zoals uw Hoge Raad overwoog:
‘… 3.3.3. Het bepaalde in art. 5 lid 1, aanhef en onder A, dient te worden uitgelegd in samenhang met art. 5 lid 1, aanhef en onder B. Deze laatste bepaling is voor geen andere uitleg vatbaar dan dat de geneesheer-directeur die bij de behandeling betrokken is zijn verklaring zal dienen te baseren op onderzoek verricht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater in de zin van de Wet Bopz, derhalve een arts die bevoegd is de titel van psychiater of zenuwarts te voeren. Bij dat uitgangspunt brengt — mede in aanmerking genomen dat het onderzoek ertoe strekt vast te stellen of de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en of zich een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz voordoet een redelijke wetsuitleg mee dat een geneesheer-directeur over diezelfde bevoegdheid zal moeten beschikken, wil hij — zoals voorzien in art. 5 lid 1, onder A — zijn verklaring kunnen baseren op eigen onderzoek. Bij een andere uitleg zou, met betrekking tot de door de Wet vereiste kwalificaties van de arts die het onderzoek verricht, sprake zijn van een niet te verklaren verschil tussen het geval dat de geneesheer-directeur wel bij de behandeling betrokken was en het geval dat de geneesheer-directeur niet bij de behandeling betrokken was en zelf het onderzoek verricht.
3.3.4.
Bij de eis dat de verklaring gebaseerd dient te zijn op onderzoek verricht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater gaat het om een essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid, in die zin dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet voorzien (vgl HR 21 februari 2003 LJN AF 3450 (…). Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld met het oog op de praktische problemen waarvoor inrichtingen als de onderhavige zich op dit punt gesteld zien bij strike toepassing van de wet, is het niet aan de rechter maar aan de wetgever om te bepalen of en zo ja in welke gevallen ook andere artsen dan psychiaters voor de toepassing van de Wet Bopz kunnen gelden als ‘medical expert’ de hiervoor in 3.2. bedoelde zin…’.
Gelet op voormelde overwegingen van uw Hoge Raad is de conclusie van de Rechtbank in Breda dat niet betwist kan worden dat mevrouw [betrokkene 1] bevoegd was om als geneesheer-directeur de geneeskundige verklaring af te geven onjuist.
De Rechtbank gaat in de beschikking in op de uitvoerige noot die mr. W. Dijkers heeft geschreven naar aanleiding van voormelde beslissing van uw Hoge Raad. Bovendien verwijst de Rechtbank naar het wetsontwerp ‘wijziging van de algemene wet bijzondere ziektekosten, de zorgverzekeringswet en de invoerings- en aanpassingswet zorgverzekeringswet ten einde daarin enkele verbeteringen aan te brengen, alsmede technische reparaties in diverse wetten’ (Veegwet VWS 2012) die op 4 januari 2013 bij de Tweede Kamer is ingediend.
De Advocaat-generaal bij voormelde beslissing van uw Hoge Raad merkte op:
‘…Ter zijde merk ik op dat de regering inmiddels de keuze heeft gemaakt om deze sectoren in legislatief opzicht af te splitsen van de algemene psychiatrie. Zij heeft daartoe een wetsvoorstel (wet zorg en dwang) ingediend, waarin ondermeer de opnemingen in inrichtingen voor verstandelijk gehandicapten zullen worden geregeld. De algemene psychiatrische zorg zal worden geregeld in de Wet verplichte GGZ. Ik loop daar niet op vooruit, nu de besluitvorming in de Staten Generaal nog moet plaatsvinden…’.
In de beslissing van de Rechtbank in Breda wordt wel vooruitgelopen op een wetsontwerp. De Rechtbank acht het aangewezen om het onderdeel met betrekking tot de gelijkstelling met een psychiater van de arts voor verstandelijke gehandicapten van het wetsvoorstel nu al toe te passen. Gelet echter op het feit dat het wetsvoorstel nog geen wet is mag daar mede ook gelet op art. 5 lid 1, aanhef en onder E van het EVRM naar de mening van verzoeker niet op worden vooruitgelopen.
De geneesheer-directeur, arts voor verstandelijk gehandicapten heeft kennelijk zelf ook twijfels over de vraag of zij wel de meest gerede persoon is om een geneeskundige verklaring af te geven. Immers in het proces-verbaal van de zitting van 13 augustus 2013 zegt voormelde arts:
‘…De geneeskundige verklaring is bewust summier (…) Het is een probleem te benoemen wat de diagnose is. Ik heb gezocht naar mogelijke matches van de problemen van betrokkene en heb een match gevonden voor de persoonlijkheidsproblemen van betrokkene in een rapport van Trimbos Instituut.
U vraagt of dit rapport waar ik naar refereer een onderzoek was van betrokkene zelf.
Nee, dat was het niet…’.
En:
‘… Ik dacht eerst aan een lichte vorm van Korzakov…’.
Ook deze opmerkingen wijzen in de richting van de noodzaak van een medical expert in de vorm van een psychiater die natuurlijk bij uitstek de expert is in het stellen van diagnoses zoals ondermeer de ziekte van Korzakov, zoals in de wet is voorzien.
Gelet op het bovenstaande is het naar de mening van verzoeker dan ook onjuist om de geneesheer-directeur die geen psychiater is in dit geval als bevoegd te beschouwen om de geneeskundige verklaring af te geven. Ook mede gelet op de eerdere beslissingen van uw Hoge Raad is het natuurlijk ook onbegrijpelijk dat de Rechtbank een afwijkende beslissing neemt en de manier waarop de Rechtbank dat heeft gedaan is naar de mening van verzoeker onvoldoende redengevend. De geneeskundige verklaring voldoet niet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld.
Mede ook gelet op de eerdere beslissingen van uw Hoge Raad.
Dat verzoeker procedeert onder toevoeging 3HW9127 waarvan een kopie hierbij wordt overgelegd;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de arrondissementsrechtbank te Zeeland-West-Brabant zittingsplaats Breda van 13 augustus 2013 met zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren.
's‑Gravenhage, 1 november 2013
mr. G.E.M. Later
advocaat