Zie HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1569, rov. 2.3 en vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1589, rov. 3.4, waarin, in tegenstelling tot de onderhavige zaak, uit de aan de appelakte gehechte bijzondere volmacht tot het instellen van appel geen instemming van de verdachte voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding aan het kantooradres van de raadsman bleek.
HR, 17-11-2015, nr. 14/03481
ECLI:NL:HR:2015:3320, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-11-2015
- Zaaknummer
14/03481
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3320, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑11‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2264, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:2264, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3320, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑10‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2016/18 met annotatie van T.M.C.J. Schalken
SR-Updates.nl 2015-0515
NbSr 2016/8 met annotatie van mr. J.W. Soeteman
Uitspraak 17‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Verstek. Aanwezigheidsrecht. Het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijz. volmacht tot het instellen van een rechtsmiddel is niet een opgave van een adres a.b.i. art. 588a.1 onder c Sv, behoudens in een verstekzaak waarin de dagvaarding op de voet van art. 588.1 sub b⁰ onder 3 Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat verdachte niet is ingeschreven in een GBA/BPR en niet is gedetineerd in NL, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in NL of een adres in het buitenland bekend is. Nu bedoeld specifiek geval zich i.c. niet voordoet geeft ’s Hofs kennelijke oordeel dat de vermelding van het kantooradres van mr. X in de bijzondere schriftelijke volmacht niet kan gelden als de opgave van een adres i.d.z.v. art. 588a.1 onder c Sv niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De HR merkt voorts op dat in zo’n geval ook art. 51 Sv niet dwingt tot verzending van een afschrift aan het kantooradres van de advocaat.
17 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/03481
IC/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 september 2013, nummer 23/005168-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Molleman, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.C.J. Aben heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. De middelen klagen over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2.1. De verdachte is door de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam bij vonnis van 5 november 2012 ter zake van verduistering bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Het Hof heeft bij zijn bij verstek gewezen arrest de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het tegen voormeld vonnis ingestelde hoger beroep.
2.2.2. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich
( i) een appelakte van 4 december 2012 waarin als adres van de verdachte is vermeld: [a-straat] , [plaats] ;
(ii) een aan deze akte gehechte - door de griffier als schriftelijke bijzondere volmacht als bedoeld in art. 450, eerste lid onder b, Sv aangemerkte - brief van 3 december 2012 van mr. R.M. Maliepaard, advocaat te Utrecht, onder meer inhoudende:
"Middels dit schrijven machtig ik een van uw griffiemedewerkers om namens cliënte hoger beroep in te stellen tegen de hiervoor genoemde uitspraak van 5 november 2012. Cliënte stemt in met door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep (art. 450, derde lid, Sv). Cliënte verzoekt u om het afschrift de appeldagvaarding aan het adres van de ondergetekende toe te zenden ( [b-straat] , [plaats] ).";
(iii) akten van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep, die inhouden dat die dagvaarding op 10 juli 2013 is uitgereikt aan [betrokkene] die zich bevond op het adres [c-straat] te [plaats] (het GBA-adres van de verdachte) en die zich bereid verklaarde het stuk in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen, alsmede dat een afschrift is verzonden naar het in de appelakte vermelde adres [a-straat] te [plaats] (het eerdere GBA-adres van de verdachte);
(iv) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2013 waaruit blijkt dat de verdachte noch een raadsman aldaar is verschenen.
2.3. De middelen berusten op de stelling dat de vermelding van het kantooradres van mr. Maliepaard in voormelde brief bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als de opgave van een adres als bedoeld in art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.4. Art. 588a Sv luidt:
"1. In de navolgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
a. indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
b. indien de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2. De verdachte kan in het adres, bedoeld in het eerste lid, wijziging brengen door een verklaring in persoon af te leggen bij het openbaar ministerie bij hetwelk de zaak in behandeling is.
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege worden gelaten indien:
a. het opgegeven adres gelijk is aan het adres waaraan de dagvaarding of oproeping ingevolge artikel 588 moet worden uitgereikt;
b. de verdachte, nadat hij bij een eerdere gelegenheid als bedoeld in het eerste lid een adres heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, bij een volgende gelegenheid uitdrukkelijk te kennen geeft dit adres niet te willen handhaven;
c. de dagvaarding of oproeping inmiddels aan de verdachte in persoon dan wel aan een andere persoon als bedoeld in artikel 588, derde lid, onder b, is uitgereikt.
4. Bij de verzending, bedoeld in het eerste lid, wordt de voor de dagvaarding of oproeping geldende termijn in acht genomen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel."
2.5.1. Aangenomen moet worden dat art. 588a, eerste lid onder c, Sv niet het oog heeft op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.5.2. Dat neemt niet weg dat - gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht - in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3°, Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een GBA (thans BRP) en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de appelrechter bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak. (Vgl. HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1569.)
2.6. Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat de vermelding van het kantooradres van mr. Maliepaard in voormelde brief niet kan gelden als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5.1 is overwogen en in aanmerking genomen dat zich hier niet het onder 2.5.2 gedoelde geval voordoet, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.7. Voor zover de middelen klagen over schending van art. 588a Sv, falen zij derhalve. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.8.1. Hoewel de middelen niet betogen dat ingevolge art. 51 Sv een afschrift van de appeldagvaarding had moeten worden verzonden aan mr. Maliepaard, vindt de Hoge Raad aanleiding dienaangaande het volgende op te merken.
2.8.2. Art. 38, eerste lid, Sv bepaalt dat de verdachte te allen tijde bevoegd is een of meer raadslieden te kiezen. Behoudens in het geval van voortijdige beëindiging van diens werkzaamheid, geldt de keuze van een raadsman - evenals ingevolge art. 43, eerste lid, Sv de toevoeging van een raadsman - voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. Die aanleg is beëindigd als de betreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of als daartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld (vgl. HR 9 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1192, NJ 1998/784). Ingevolge art. 39, eerste lid, Sv geeft de gekozen raadsman van zijn optreden als zodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan de griffier of, als dat nog niet het geval is, aan de betrokken hulpofficier.
2.8.3. De regeling van art. 39 Sv moet worden beschouwd als een ordemaatregel en een schriftelijke kennisgeving vormt geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend.
2.8.4. De appelakte waarin is vermeld dat namens de verdachte door een advocaat het rechtsmiddel is aangewend, is evenwel niet als een dergelijk stuk aan te merken. Uit de enkele omstandigheid dat namens een verdachte door een advocaat een rechtsmiddel is ingesteld, kan immers niet worden afgeleid dat die advocaat de verdachte ook bij de daaropvolgende behandeling als raadsman zal bijstaan (vgl. HR 19 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD2182, NJ 2001/161). Daaruit volgt dat een door een advocaat verleende schriftelijke volmacht om namens de verdachte een rechtsmiddel in stellen evenmin als zodanig stuk kan gelden, ook niet indien die volmacht het verzoek bevat om een afschrift van de appeldagvaarding aan het kantooradres van de advocaat te zenden.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2015.
Conclusie 22‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Verstek. Aanwezigheidsrecht. Het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijz. volmacht tot het instellen van een rechtsmiddel is niet een opgave van een adres a.b.i. art. 588a.1 onder c Sv, behoudens in een verstekzaak waarin de dagvaarding op de voet van art. 588.1 sub b⁰ onder 3 Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat verdachte niet is ingeschreven in een GBA/BPR en niet is gedetineerd in NL, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in NL of een adres in het buitenland bekend is. Nu bedoeld specifiek geval zich i.c. niet voordoet geeft ’s Hofs kennelijke oordeel dat de vermelding van het kantooradres van mr. X in de bijzondere schriftelijke volmacht niet kan gelden als de opgave van een adres i.d.z.v. art. 588a.1 onder c Sv niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De HR merkt voorts op dat in zo’n geval ook art. 51 Sv niet dwingt tot verzending van een afschrift aan het kantooradres van de advocaat.
Nr. 14/03481 Zitting: 22 september 2015 | Mr. Aben Aanvullende conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 17 september 2013 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het namens haar ingestelde hoger beroep.
2. Namens de verdachte is cassatie ingesteld. Mr. B. Molleman, advocaat te Amersfoort, heeft bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. In mijn standpunt van 19 mei 2015 kwam ik na bestudering van de zaak tot de slotsom dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Op verzoek van de Hoge Raad bespreek ik thans alsnog de voorgestelde middelen.
4. Het eerste middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep.
5. De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Het hof heeft de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
6. De stukken van het geding houden wat betreft de procesgang in hoger beroep, en voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
- De appelakte van 4 december 2012 houdt in dat M. Veenboer, ambtenaar ter griffie van de rechtbank te ’s Gravenhage, daartoe gemachtigd door de bepaaldelijk gevolmachtigde raadsvrouwe van verdachte, hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter te Amsterdam d.d. 5 november 2012; aan die akte is gehecht een brief van de raadsvrouwe, mr. R.M. Maliepaard, waarin op verzoek van de verdachte als postadres het adres van de raadsvrouwe wordt vermeld: [b-straat] , [plaats] . De appelakte vermeldt dit adres niet.
- Het aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte identiteitsstaat uit de SKDB van 26 juli 2013 houdt in dat de verdachte per 8 januari 2013 ingeschreven stond aan de [c-straat] , [plaats] . De dagvaarding is blijkens de akte van uitreiking op 10 juli 2013 op dit adres uitgereikt aan [betrokkene] . Uit de stukken van het geding blijkt niet dat een afschrift van de dagvaarding is verstuurd naar het adres van de raadsvrouwe, zijnde het door de verdachte opgegeven postadres.
- Op de terechtzitting van 17 september 2013 is de verdachte noch haar raadsvrouwe verschenen en heeft het hof verstek verleend tegen de verdachte.
7. Uit de toelichting blijkt dat het middel in de kern klaagt over het oordeel van het hof dat verstek kon worden verleend tegen de niet-verschenen verdachte, terwijl verzuimd is een afschrift van de appeldagvaarding te versturen naar het in de volmacht genoemde postadres. De steller van het middel betoogt dat het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak nietig zijn, aangezien het hof het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen teneinde de verdachte alsnog in de gelegenheid te stellen bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn.
8. Ik stel voorop dat de vermelding in de schriftelijke volmacht van het adres van de raadsvrouwe, [b-straat] , [plaats] , als postadres van de verdachte, bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.1.Zoals reeds hiervoor onder 6 weergegeven, wordt dit adres niet vermeld op de appelakte.
9. Indien door of namens de verdachte bij het instellen van hoger beroep in de appelakte (tevens) een ander adres (waaronder mede is begrepen een postadres of postbus) is opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), en de appeldagvaarding weliswaar volgens de wettelijke voorschriften (niet in persoon) is betekend aan dat GBA-adres, maar deze hem niet tevens aan dat in de appelakte vermelde postadres is toegezonden,2.kan de rechter die de zaak in hoger beroep behandelt niet op de enkele grond dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan.3.
10. In het onderhavige geval heeft de verdachte bij het instellen van het hoger beroep een ander adres dan haar GBA-adres opgegeven voor toezending van het afschrift van de appeldagvaarding. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan voornoemd adres is toegezonden, zodat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.4.
11. Het eerste middel is terecht voor gesteld.
12. Nu het eerste middel slaagt, behoeft het tweede middel, dat ook klaagt over schending van het aanwezigheidsrecht, geen bespreking. Uiteraard ben ik bereid, indien de Hoge Raad van oordeel is dat het eerste middel geen doel treft, desgewenst nader te concluderen.
13. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑09‑2015
De omstandigheid dat het door de verdachte opgegeven postadres vervolgens niet in de appelakte wordt vermeld pleegt niet voor rekening van de verdachte te komen. Zie A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen e.a. (red.), Het wetboek van Strafvordering (losbl.), Deventer: Kluwer, art. 451 Sv, aantekening 5 (bijgewerkt tot 1 maart 2007) en vgl. HR 22 maart 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0226, NJ 1988/849, rov. 5.5.2; HR 1 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9116, rov. 2.2 en HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2337, rov. 2.7 waaruit volgt dat “de ondertekenaar- ook wanneer deze advocaat is- erop mag vertrouwen dat de akte geen fataal blijkende fouten of leemten bevat en dat door de ondertekening en inlevering het beoogde doel, te weten: het rechtsgeldig instellen van het rechtsmiddel wordt bereikt”.
Zie HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.3 en HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6744, rov. 2.3.
Vgl. HR 12 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2091, NJ 2010/54, rov. 2.6; HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736, NJ 2012/695, rov. 2.6; HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1569, rov. 2.4; HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2666, rov. 2.4. en HR 31 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:801, rov. 2.4.
Beroepschrift 10‑10‑2014
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ([geboorteland]), wonende te ([postcode]) [adres];
dat verzoekster van cassatie van een haar betreffend arrest van het gerechtshof Amsterdam, uitgesproken op 17 september 2013, de volgende middelen van cassatie voordraagt.
Middel I.
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd verzoekster niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep en/of (impliciet) heeft aangenomen dat verzoekster afstand had gedaan van diens recht om bij de behandeling van diens zaak in hoger beroep aanwezig te zijn en/of heeft verzuimd te onderzoeken of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om verzoekster in de gelegenheid te stellen daarbij tegenwoordig te zijn. Daarom kan het arrest niet in stand blijven.
Toelichting
2
Verzoekster is op 5 november 2012 in eerste aanleg door de politierechter bij verstek veroordeeld wegens verduistering. Verzoekster heeft deze uitspraak op 22 november 2012 ontvangen in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen (PIV) te Breda. Tegen deze uitspraak is op 3 december 2012 tijdig hoger beroep ingesteld door mr. R.M. Maliepaard te Utrecht.
3
Op 23 april 2013 diende de zaak tegen verzoekster voor de eerste maal bij het gerechtshof Amsterdam. De dagvaarding in hoger beroep is op die datum nietig verklaard. De dagvaarding was op 22 april 2013 door middel van uitreiking aan de griffier betekend, zodat het voorschrift vervat in artikel 413, eerste lid, Sv bepalende dat er tien dagen moeten zitten tussen de dag waarop de dagvaarding aan verdachte wordt betekend en de datum van de terechtzitting, niet was nageleefd.
4
Op 17 september 2013 diende het hoger beroep voor de tweede maal bij het gerechtshof Amsterdam. Verzoekster is niet verschenen bij deze terechtzitting. De Advocaat-Generaal heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting gecontroleerd of verzoekster in een penitentiaire inrichting verbleef. Dit bleek op grond van de systemen niet het geval te zijn. Het hof heeft vervolgens verstek verleend tegen verzoekster en heeft de behandeling van de zaak voortgezet. Op basis van het feit dat er geen schriftuur houdende grieven is ingediend en vanwege het feit dat verzoekster niet ter terechtzitting is verschenen om mondeling haar bezwaren tegen het vonnis in hoger beroep op te geven, is op vordering van de Advocaat-Generaal het door verzoekster ingestelde hoger beroep, ingevolge artikel 416 lid 2 Sv, niet-ontvankelijk verklaard. Noch verzoekster nog mr. R.M. Maliepaard hebben echter een dagvaarding voor de zitting in hoger beroep ontvangen.
5
De schriftelijke volmacht tot het instellen van hoger beroep van 3 december 2012 van verzoeksters raadsvrouwe mr. RM. Maliepaard vermeldt niet het in de akte rechtsmiddel genoemde oude adres van verzoekster, doch wel: ‘Cliënte stemt in met het door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep (art. 450, derde lid, Sv). Cliënte verzoek(t, BM) u om het afschrift van de appeldagvaarding aan het adres van ondergetekende toe te zenden ([a-straat 01], [0101-AA] [a-plaats]).’
6
Voornoemde passage uit de fax van mr. Maliepaard had niet anders kunnen worden verstaan dan een opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding zoals bedoeld in art. 450 lid 3 Sv. Ingevolge art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv kan de verdachte bij het instellen van een rechtsmiddel een Nederlands adres opgeven voor het toezenden van mededelingen over de strafzaak. Dit kan betreffen het adres van een advocaat (vgl. HR 28 augustus 2012, RvdW 2012/1058).
7
In de akte rechtsmiddel is ten onrechte verzuimd het kantooradres van mr. Maliepaard te vermelden. Kennelijk ten gevolge van het opnemen in de akte rechtsmiddel van het oude adres van verzoekster aan de [b-straat 02], [0202 BB] te [b-plaats], en niet het door of namens verzoekster opgegeven adres van de raadsvrouwe, is verzuimd de oproeping voor de zitting van het hof van 17 september 2013 aan het in de volmacht opgegeven adres toe te zenden. Voornoemd verzuim van de griffier kan niet voor rekening komen van de indiener van het rechtsmiddel (vgl. Melai/Groenhuijsen, Wetboek van strafvordering, aant. 5 ad art. 451 Sv).
8
Het hof heeft op de enkele grond dat verzoekster niet op de terechtzitting is verschenen niet kunnen aannemen dat zij van haar recht om in haar tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan en ten onrechte er niet blijk van gegeven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om verzoekster in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, r.o. 3.38, HR 3 november 2009, RvdW 2009, 1316 en HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1569).
9
Het arrest kan derhalve niet in stand blijven voornoemde gebreken dienen te leiden tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
Middel II
10
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften.
In het bijzonder is artikel 6 lid 3 onder c van het EVRM geschonden. Op grond van dit artikel heeft de verdachte het recht zichzelf in persoon of door een advocaat te (laten) verdedigen. In onderhavige zaak is verzoekster zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bij verstek veroordeeld.
Toelichting
11
Verzoekster heeft in eerste aanleg een schriftelijke verklaring ingediend op 5 november 2012 waaruit kon worden opgemaakt dat zij afstand deed van haar recht ter terechtzitting aanwezig te zijn.
12
Op grond van artikel 6 lid 3 onder c EVRM heeft een verdachte een aanwezigheidsrecht. Van dit recht kan op een ondubbelzinnige wijze afstand worden gedaan (Scoppola tegen Italië EHRM 17 september 2009, nr. 10249/03 R.O. 135). Verzoekster heeft dit in eerste aanleg gedaan. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat verzoekster dit in tweede aanleg ook heeft gedaan, waardoor er vanuit moet worden gegaan dat verzoekster in hoger beroep geen afstand heeft gedaan van haar aanwezigheidsrecht. Verzoekster heeft juist hoger beroep laten instellen door haar raadsvrouwe mr. R.M. Maliepaard om in hoger beroep aanwezig te kunnen zijn bij de behandeling van haar zaak. Zij heeft hiertoe ook een groot belang, aangezien zij tot twee weken gevangenisstraf is veroordeeld.
13
In een uitspraak waarin wordt ingegaan op het aanwezigheidsrecht van een verdachte (HR 9 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000: AA5730) wordt het recht van een verdachte om aanwezig te zijn bij zijn of haar strafzaak afgezet tegen het belang van behoorlijke strafvordering — welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn -. Indien het belang van behoorlijke strafvordering ernstig in het gedrang zou komen bij een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting en het belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen kan worden afgezien van schorsing. In onderhavige zaak kan niet worden gesteld dat het belang van behoorlijke strafvordering onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van verzoekster om aanwezig te zijn bij haar eigen strafzaak. Niet gesteld kan worden dat het belang van een behoorlijke strafvordering ernstig in het gedrag zou zijn gekomen indien de zaak nogmaals zou zijn geschorst om verzoekster op de juiste manier op te roepen voor de zitting.
14
Conclusie: er is sprake van een schending van artikel 6 lid 3 onder c EVRM, hetgeen moet leiden tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
Redenen, waarom verzoekster zich wendt tot uw hoogedelachtbaar college met het verzoek het voormelde arrest te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof Amsterdam, dan wel te verwijzen naar een aangrenzend hof.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. B. Molleman, advocaat, kantoorhoudende te Amersfoort aan de Stadsring 97 (3811 HP), die verklaart daartoe door verzoekster in cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amersfoort, 10 oktober 2014
advocaat — gemachtigde
B. Molleman