HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736, NJ 2012, 695.
HR, 09-09-2014, nr. 13/01287
ECLI:NL:HR:2014:2666
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-09-2014
- Zaaknummer
13/01287
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2666, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1477, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1477, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2666, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0349
Uitspraak 09‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Betekening appeldagvaarding, art. 588a Sv. HR haalt ECLI:NL:HR:2012:BX4736 aan. Verdachte heeft in e.a. een adres opgegeven a.b.i. art. 588a.1 aanhef onder b Sv. Uit de omstandigheid dat i.h.k.v. de betekening van de appeldagvaarding bekend is geworden dat verdachte nadien op een ander adres in de GBA ingeschreven heeft gestaan en daarna Z.V.W.O.V.H.T.L. was, kon het Hof niet zonder meer afleiden dat verdachte het opgegeven adres niet wenste te handhaven. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ex art. 588a.3 Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ttz. te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de tz. tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het ottz. in h.b. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
Partij(en)
9 september 2014
Strafkamer
nr. S 13/01287 M
AJ/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 13 december 2012, nummer 21/002334-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat verstek kon worden verleend tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2.
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende als adres van de verdachte [a straat] te [woonplaats] en voorts inhoudende dat de verdachte als "postadres" heeft opgegeven: [b straat] te [woonplaats].
2.3.1.
De opgave bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van het "postadres" [b straat] te [woonplaats] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef onder b, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.3.2.
Uit de omstandigheid dat in het kader van de betekening van de appeldagvaarding bekend is geworden dat de verdachte nadien op een ander adres in de GBA ingeschreven heeft gestaan en daarna geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande had, kon het Hof niet zonder meer afleiden dat de verdachte het "postadres" [b straat] te [woonplaats] niet wenste te handhaven als adres waar hij een afschrift van de appeldagvaarding wenste te ontvangen.
2.4.
Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. (Vgl. HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736, NJ 2012/695.)
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Militaire Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2014.
Conclusie 03‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Betekening appeldagvaarding, art. 588a Sv. HR haalt ECLI:NL:HR:2012:BX4736 aan. Verdachte heeft in e.a. een adres opgegeven a.b.i. art. 588a.1 aanhef onder b Sv. Uit de omstandigheid dat i.h.k.v. de betekening van de appeldagvaarding bekend is geworden dat verdachte nadien op een ander adres in de GBA ingeschreven heeft gestaan en daarna Z.V.W.O.V.H.T.L. was, kon het Hof niet zonder meer afleiden dat verdachte het opgegeven adres niet wenste te handhaven. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ex art. 588a.3 Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ttz. te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de tz. tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het ottz. in h.b. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
Nr. 13/01287M Zitting: 3 juni 2014 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2. Namens verdachte heeft mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel houdt in dat is verzuimd een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep te zenden aan het door verdachte opgegeven adres als bedoeld in art. 588a Sv.
4. De stukken van het geding houden het volgende in:
- ter terechtzitting in eerste aanleg is verdachte verschenen en heeft verdachte als postadres een ander adres opgegeven dan dat waarop hij was ingeschreven in de GBA, te weten [b straat], [001] te [woonplaats];
- volgens de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep voor de terechtzitting van 13 december 2012 is geprobeerd deze dagvaarding op 18 oktober 2012 aan verdachte uit te reiken op het adres [c straat] te [woonplaats], maar uitreiking heeft op dit adres niet kunnen plaatsvinden. De dagvaarding is op 26 november 2012 aan de griffier van de Rechtbank betekend en een afschrift van de dagvaarding is verzonden aan [c straat] te [woonplaats];
- voorts is volgens een tweede akte van uitreiking geprobeerd de dagvaarding op 29 november 2012 aan verdachte uit te reiken op het adres [d straat] te [woonplaats]. Door degene die zich op dit adres bevond is verklaard dat de verdachte daar niet woont noch verblijft. Op 6 december 2012 heeft wederom betekening aan de griffier van de Rechtbank plaatsgevonden en is een afschrift van de dagvaarding verzonden aan het adres [d straat] te [woonplaats];
- volgens een ID-staat SKDB van 12 december 2012 was verdachte vanaf 16 oktober 2012 niet meer ingeschreven in het GBA. Verder blijkt hieruit dat verdachte van 1 juli 2012 tot 16 oktober 2012 stond ingeschreven op het adres [c straat] te [woonplaats];
- op de terechtzitting van 13 december 2012 is de verdachte noch een raadsman verschenen;
- bij arrest van 13 december 2012 wordt verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat door of namens verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend en hij ook niet ter terechtzitting in hoger beroep mondeling de bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven.
5. Bij de beoordeling van het middel moet vooropgesteld worden dat ingevolge art. 588a lid 1 onder b Sv een afschrift van de dagvaarding wordt toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres indien de verdachte bij het begin van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden gezonden.
6. Door ter terechtzitting in eerste aanleg een postadres op te geven heeft de verdachte van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en diende een afschrift van de dagvaarding naar het door verdachte opgegeven adres [b straat] te [woonplaats] te worden gezonden. Uit de stukken van het geding volgt niet dat dit is geschied. Uit de gedingstukken volgt ook niet dat sprake was van één van de in het derde lid van art. 588a Sv omschreven omstandigheden, zodat verzending ook niet achterwege kon worden gelaten. In dit verband merk ik ten overvloede nog op dat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld op dezelfde dag waarop hij ter terechtzitting bovengenoemd postadres opgaf, dat het op de appelakte vermelde adres ([a straat] te [woonplaats]) hetzelfde adres was dat ter terechtzitting in eerste aanleg als zijn adres is genoteerd en dat er dus voor het Hof geen reden was ervan uit te gaan dat het door de verdachte opgegeven postadres was achterhaald.
7. Het voorgaande brengt mee dat het Hof heeft verzuimd blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit verzuim dient te leiden tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en van de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.1.
8. Het middel slaagt.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑06‑2014