Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317 (rov. 3.38 onder a) m.nt. Sch, HR 22 november 2005, LJN AU3945, NJ 2006/194, HR 24 juni 2008, LJN BD5019, NJ 2008/379, HR 3 november 2009, LJN BJ6744 en HR 22 juni 2010, LJN BM3970, NJB 2010/1422. Een en ander is gecodificeerd in art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv j° art. 590, derde lid, Sv (Wet van 23 maart 2005 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken, Stb. 2005, 175, i.w.tr. 1 november 2005). In art. 5 Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen van 17 oktober 2005 (Stb. 2005, 497, i.w.tr. 1 november 2005) is art. 588a Sv van overeenkomstige toepassing verklaard op de betekening op de voet van art. 511b Sv van een vordering van het Openbaar Ministerie als bedoeld in art. 36e Sr.
HR, 27-11-2012, nr. 11/01149 P
ECLI:NL:HR:2012:BX4736
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-11-2012
- Zaaknummer
11/01149 P
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BX4736
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX4736, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX4736
ECLI:NL:HR:2012:BX4736, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4736
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4736
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑08‑2011
- Wetingang
art. 588a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0311
NbSr 2013/9
Conclusie 27‑11‑2012
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/01149 P
Mr. Hofstee
Zitting: 12 juni 2012
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 15 februari 2011 de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 16 augustus 2007, waarbij aan de betrokkene de verplichting is opgelegd om een bedrag van € 16.450,00 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.
Namens de betrokkene heeft mr. A. van Luyck, advocaat te Haarlem, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Ik lees het middel in samenhang met de toelichting daarop aldus dat het klaagt dat het Hof het aanwezigheidsrecht van de betrokkene heeft geschonden door de ontnemingzaak bij verstek te behandelen zulks terwijl uit de stukken van het geding niet valt op te maken dat de oproeping is betekend op het op de akte instellen rechtsmiddel vermelde post/verblijf/huidig adres: [a-straat 1], Purmerend. Nu de oproeping van de betrokkene in hoger beroep niet op de juiste wijze is betekend, heeft het Hof verzuimd te onderzoeken of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de betrokkene in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn, aldus de steller van het middel.
4.
De stukken van het geding houden in, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
- i)
Uit de ID-staat SKDB van 13 januari 2011, gehecht aan de "Oproeping van verdachte/veroordeelde in hoger beroep" (de betrokkene) en de bijbehorende akte van uitreiking, blijkt dat de betrokkene zich toen niet in detentie bevond, dat van hem van 27 november 2007 tot 5 maart 2008 geen adres (land) bekend was, dat hij van 5 maart 2008 tot 26 oktober 2010 achtereenvolgens op verschillende adressen stond ingeschreven, behoudens de periode van 3 februari 2009 tot 22 juni 2010 waarin van hem geen adres (land) bekend was, en dat de betrokkene vanaf 26 oktober 2010 stond ingeschreven op het adres [b-straat 1] te Rotterdam;
- ii)
Op de "Akte instellen rechtsmiddel" van 12 december 2007 - betreffende het hoger beroep van de betrokkene in de ontnemingzaak tegen de uitspraak van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 16 augustus 2007 - wordt onder meer vermeld: "wonende te adres Z.V.W.O.V.H.T.L.", en direct daaropvolgend: "post/verblijf/huidig adres: [a-straat 1] Purmerend";
- iii)
Blijkens de "Akte van uitreiking", gehecht aan de "Oproeping van verdachte/veroordeelde" (de betrokkene) in hoger beroep om ter terechtzitting van het Hof van 15 februari 2011 te verschijnen, is na vergeefse aanbieding van die oproeping op 22 december 2010 op het adres [b-straat 1] te Rotterdam een bericht van aankomst achtergelaten, waarna de oproeping op 3 januari 2011 is teruggezonden aan de afzender, het Ressortsparket te Amsterdam. Uit deze akte blijkt tevens dat de oproeping op 13 januari 2011 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam, omdat de geadresseerde op de dag van aanbieding van de oproeping en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op de akte van uitreiking vermelde adres, [b-straat 1] te Rotterdam, was ingeschreven en dat op dezelfde datum een afschrift van de oproeping is verzonden aan voornoemd adres. Ik stel hier vast dat de "Akte van uitreiking" niet inhoudt dat een afschrift van de oproeping is verzonden aan een (ander) door de geadresseerde opgegeven adres in Nederland.
5.
Voor zover hier relevant, houdt het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 15 februari 2011 in:
"De verdachte, hoewel behoorlijk gedagvaard als:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres],
is niet verschenen.
De advocaat-generaal legt over een formulier waaruit blijkt dat achtereenvolgens bij het dagvaarden in hoger beroep, 4 dagen voor de terechtzitting van heden en heden door middel van geautomatiseerde informatiesystemen (VIP) is gecontroleerd of verdachte in een Nederlandse penitentiaire inrichting verbleef, hetgeen niet het geval bleek te zijn.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
6.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.1. Indien door of namens de verdachte bij het instellen van hoger beroep in de appelakte een ander adres (waaronder mede is begrepen een post/verblijf/huidig adres) is opgegeven dan dat waarop de verdachte is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) en de appeldagvaarding weliswaar volgens de wettelijke voorschriften met inachtneming van het adres waar de verdachte als ingezetene is ingeschreven in de GBA aan de verdachte is betekend, maar deze hem niet tevens aan dat in de appelakte vermelde adres is toegezonden, kan de rechter die de zaak in hoger beroep behandelt niet op de enkele grond dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan.2.
7.
Blijkens de stukken van het geding, zoals weergegeven onder 4, is in het onderhavige geval de betekening van de oproeping van de betrokkene in hoger beroep volgens de wettelijke voorschriften met inachtneming van het adres waar betrokkene als ingezetene is ingeschreven in de GBA aan betrokkene betekend (art. 588, eerste lid aanhef en onder b, Sv in verbinding met art. 588, derde lid aanhef en onder c, Sv). Uit de stukken kan evenwel niet blijken dat die oproeping aan het in de appelakte vermelde adres [a-straat 1] te Purmerend is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied.
8.
Het voorgaande brengt mee dat het Hof heeft verzuimd blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de betrokkene in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Dit verzuim dient te leiden tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en van de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
9.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2012
Ik merk op dat de rechter dit wel kan aannemen indien uit de stukken van het geding volgt dat het in de appelakte vermelde adres ten tijde van de betekening van die dagvaarding als achterhaald moet worden beschouwd. Zie HR 13 januari 2009, LJN BG4240, NJ 2009/59.
Uitspraak 27‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Art. 588a.1.ahf.c Sv. De vermelding van het adres “post/verblijf/huidig adres’’ X in de appelakte kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a.1.ahf.c Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Uit de omstandigheid dat i.h.k.v. de betekening van de appeldagvaarding bekend is geworden dat verdachte nadien op een ander GBA-adres bleek te zijn ingeschreven, kon het Hof niet z.m. afleiden dat verdachte het adres X niet wenste te handhaven als adres waar hij een afschrift van de appeldagvaarding wenste te ontvangen. Niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding aan adres X is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ex art. 588a.3 Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ttz. te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog daarbij tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ttz. in h.b. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
Partij(en)
27 november 2012
Strafkamer
nr. 11/01149 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 februari 2011, nummer 23/007179-07, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. A. van Luyck, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1Het
middel klaagt over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
- 2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
- (i)
een appelakte van 12 december 2007 waarin als adres van de verdachte is vermeld: "Z.V.W.O.V.H.T.L." en voorts "post/verblijf/huidig adres: [a-straat 1] Purmerend";
- (ii)
een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 13 januari 2011, na vergeefse aanbieding op het adres [b-straat 1] te Rotterdam, is uitgereikt aan de waarnemend griffier van de Rechtbank en dat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden aan dat adres;
- (iii)
een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte ID-staat SKDB (strafrechtsketendatabank) van 13 januari 2011, inhoudende dat de verdachte vanaf 26 oktober 2010 ingeschreven staat op het adres [b-straat 1] te Rotterdam;
- (iv)
het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat tegen de aldaar niet-verschenen verdachte verstek is verleend.
- 2.3.1.
Art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv luidt:
"1.
In de navolgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
(...)
- c.
indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
(...)"
- 2.3.2.
De memorie van toelichting bij het voorstel van wet dat heeft geleid tot de invoering van deze bepaling houdt onder meer het volgende in:
"Géén uitzondering op de verzendplicht van artikel 588a, eerste lid, wordt gevormd door het geval dat de verdachte ná zijn adresopgave bij de politie of justitie zijn inschrijving in de GBA heeft gewijzigd. De desbetreffende adressen staan los van elkaar: het ingevolge artikel [de Hoge Raad leest:] 588a op te geven adres is een ander adres dan het GBA-adres (is het wel hetzelfde, dan behoeft daaraan geen afschrift te worden gezonden). Wanneer de verdachte wijziging brengt in zijn GBA-adres behoeft dat niet te betekenen dat hij er geen prijs meer op stelt om een afschrift van de dagvaarding te ontvangen op het andere, speciaal daarvoor door hem opgegeven adres."
(Kamerstukken II 2004-2005, 29 805, nr. 3, p. 24).
- 2.4.
De vermelding van het adres "post/verblijf/huidig adres: [a-straat 1] Purmerend" in de appelakte kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
- 2.5.
Uit de omstandigheid dat in het kader van de betekening van de appeldagvaarding bekend is geworden dat de verdachte nadien op een GBA-adres bleek te zijn ingeschreven, kon het Hof niet zonder meer afleiden dat de verdachte het adres [a-straat 1] Purmerend, niet wenste te handhaven als adres waar hij een afschrift van de appeldagvaarding wenste te ontvangen.
- 2.6.
Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
- 2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 27 november 2012.
Beroepschrift 15‑08‑2011
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Schriftuur van cassatie
inzake:
[requirant], geboren op [geboortedatum] 1972,[adres], [postcode] [woonplaats], te dezer zake domicilie kiezende aan de Schotersingel 153 (2023 AD) Haarlem, requirant van cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 15 februari 2011 onder 23/007179-07.
Edelhoogachtbaar College,
Mw mr. A. van Luyck, advocaat te Haarlem, kantoorhoudende aan de Schotersingel 153, 2023 AD Haarlem, door requirant bepaaldelijk gevolmachtigd tot het indienen van dit schriftuur van cassatie, heeft de eer bij deze voor te stellen het navolgende middel van cassatie:
Middel
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, in het bijzonder is het artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering geschonden nu de dagvaarding voor de zitting van het Gerechtshof van 15 februari 2011 onjuist betekend werd. Dan wel heeft het Gerechtshof haar beslissing tot verlening van verstek en niet-ontvankelijkverklaring van requirant in zijn hoger beroep gebaseerd op gronden die deze beslissing niet, althans niet zonder nadere motivering — die ontbreekt — kunnen dragen.
Toelichting
Bij de stukken van het geding bevinden zich:
- (i)
een appelakte van 12 december 2007 die als adres van requirant vermeldt: [a-straat] [1], [postcode] [a-plaats].
- (ii)
een GBA-overzicht (ID-staat SKDB) dat vermeldt dat de requirant vanaf 26 oktober 2010 ingeschreven staat op het adres [b-straat] [1] ([postcode]) [b-plaats];
- (iii)
een akte van uitreiking die inhoudt dat de dagvaarding in hoger beroep op 22 december 2010 niet uitgereikt is op het adres aan de [b-straat] [1] te [b-plaats], omdat op dat adres niemand werd aangetroffen en op 3 januari 2011 is teruggezonden aan de afzender;
- (iv)
het proces-verbaal van terechtzitting van 15 februari 2011 waaruit blijkt dat de verdachte aldaar niet is verschenen en dat evenmin een raadsman/vrouw aanwezig was ter verdediging van de verdachte.
Uit voormelde stukken en in het bijzonder de akte van uitreiking blijkt niet dat de appeldagvaarding aan het in de appelakte vermelde adres conform artikel 588 Wetboek van Strafvordering is uitgereikt aan de griffier en daarvan een mededeling is toegezonden aan het adres van requirant, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied.
Dit brengt mee dat het Hof heeft verzuimd blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn.
Requirant was niet op de hoogte van de zitting bij het Gerechtshof terwijl hij daarbij aanwezig had willen zijn om verweer te voeren op de vermeende termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep.
Het enkele feit dat requirant niet verschenen is, biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat hij van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand gedaan heeft en mitsdien —zoals hier op 15 februari 2011 geschied— verstek te verlenen.
Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
Amsterdam, 15 augustus 2011
A. van Luyck Gemachtigde