HR, 12-01-2010, nr. 07/13507
ECLI:NL:HR:2010:BK2091
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-01-2010
- Zaaknummer
07/13507
- LJN
BK2091
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK2091, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑01‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK2091
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2010/53
Uitspraak 12‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Dagvaarding hoger beroep. Verstek. I.c. heeft verdachte bij het instellen van het hb een postbusnummer in NL opgegeven. Daarmee heeft verdachte gebruik gemaakt van de gelegenheid a.b.i. art. 588a.1 Sv om een adres op te geven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Nu de stukken overigens niets inhouden omtrent toezending van een afschrift van de dagvaarding aan het door de verdachte opgegeven postbusnummer, moet worden aangenomen dat het Hof zijn kennelijke oordeel dat aan het vereiste van (tijdige) toezending van de appèldagvaarding aan dat postbusnummer is voldaan uitsluitend heeft gebaseerd op de handgeschreven, niet door de griffier geparafeerde aantekening op een kopie van de dagvaarding. Gelet op het met het aanwezigheidsrecht gemoeide belang vormt een dergelijke aantekening onvoldoende grond om aan te nemen dat die toezending daadwerkelijk heeft plaatsgehad. Daarom had het Hof dienen te onderzoeken of ook daadwerkelijk een afschrift aan het postbusnummer was gezonden.
12 januari 2010
Strafkamer
Nr. 07/13507
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 november 2007, nummer 22/002852-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. Bij brief van 1 augustus 2008 heeft de raadsman het eerste middel ingetrokken en heeft hij voorts een nadere toelichting gegeven op het tweede middel. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de dagvaarding in hoger beroep nietig had behoren te verklaren, althans de zaak niet zonder nader onderzoek had mogen afdoen.
2.2. De stukken van het geding houden wat betreft de procesgang in hoger beroep het volgende in:
(i) een daarvan opgemaakte akte houdt in dat de verdachte op 16 mei 2007 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 20 december 2006; op die akte staat als adres van de verdachte vermeld: [a-straat 1], [plaats A]; aan die akte is een handgeschreven brief van de verdachte gehecht met daarin zijn wens tot het instellen van hoger beroep alsmede: "Doordat ik geen vaste woon- of verblijfplaats heb kunt u mijn brief beantwoorden op postbus [001], postcode [0000 AA] te [plaats B]";
(ii) een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de appeldagvaarding - houdt in dat op 24 juli 2007 aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage een appeldagvaarding voor de terechtzitting van 1 november 2007 is uitgereikt; een "GBA-overzicht" van 20 juli 2007 houdt in dat de verdachte vanaf 24 maart 2005 geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij op dat moment niet is gedetineerd;
(iii) een tweede akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de appeldagvaarding - houdt in dat op 2 augustus 2007, na vergeefse aanbieding op het adres [a-straat 1], [plaats A], nogmaals een appeldagvaarding voor de terechtzitting van
1 november 2007 aan voornoemde griffier is uitgereikt en dat een afschrift van die dagvaarding aan evengenoemd adres is verzonden; een "GBA-overzicht" van 2 augustus 2007 houdt in dat de verdachte vanaf 24 maart 2005 geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij op dat moment niet is gedetineerd;
(iv) een handgeschreven aantekening op een kopie van de appeldagvaarding van 24 juli 2007 met als vermelding het adres "postbus [001], [0000 AA] [plaats B]", inhoudende "als gewone brief zonder akte verstuurd";
(v) op de terechtzitting van 1 november 2007 is de verdachte noch zijn raadsman verschenen en heeft het Hof verstek verleend tegen de verdachte.
2.3. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- Art. 588a, Sv:
"1. In de navolgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
(...)
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
(...)
4. Bij de verzending, bedoeld in het eerste lid, wordt de voor de dagvaarding of oproeping geldende termijn in acht genomen."
- Art. 590, derde lid, Sv:
"Indien aan de verzendplicht ingevolge artikel 588a niet of niet tijdig is voldaan, beveelt de rechter de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting tenzij:
a. zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, dan wel
b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid."
2.4.1. De geschiedenis van de totstandkoming van art. 588a Sv houdt het volgende in:
"Artikel 588a geeft de verdachte op drie momenten de gelegenheid om een adres op te geven - anders dan zijn of haar GBA-adres - waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden gezonden: bij het eerste verhoor, bij het begin van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel. Dit behoeft niet het woonadres te zijn maar kan ook een ander adres zijn waarop de verdachte bereikt kan worden" (Kamerstukken II 2004/2005, 29 805, nr. 3, p. 11-13).
2.4.2. Naar de kennelijke bedoeling van de wetgever moet onder het adres in Nederland waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden als bedoeld in art. 588a, eerste lid onder c, Sv, mede een postadres of postbusnummer worden begrepen.
2.5. Het in de bestreden uitspraak van het Hof besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, geeft gelet op de hiervoor onder 2.2 weergegeven gang van zaken geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. In zoverre faalt het middel.
2.6. In het onderhavige geval heeft de verdachte bij het instellen van het hoger beroep een postbusnummer in Nederland opgegeven. Daarmee heeft de verdachte gebruik gemaakt van de gelegenheid als bedoeld in art. 588a, eerste lid, Sv om een adres op te geven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden gezonden. Nu de stukken overigens niets inhouden omtrent toezending van een afschrift van de dagvaarding aan het door de verdachte opgegeven postbusnummer, moet worden aangenomen dat het Hof zijn kennelijke oordeel dat aan het vereiste van (tijdige) toezending van de appèldagvaarding aan dat postbusnummer is voldaan uitsluitend heeft gebaseerd op de hiervoor onder 2.2 sub iv vermelde handgeschreven, niet door de griffier geparafeerde aantekening op een kopie van de dagvaarding. Gelet op het met het aanwezigheidsrecht gemoeide belang vormt een dergelijke aantekening onvoldoende grond om aan te nemen dat die toezending daadwerkelijk heeft plaatsgehad. Daarom had het Hof dienen te onderzoeken of ook daadwerkelijk een afschrift aan het postbusnummer was gezonden. Nu van een zodanig onderzoek niet blijkt, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 12 januari 2010.