Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het Energiehandvest
Slotakte van de Conferentie van het Europees Energiehandvest
Geldend
Geldend vanaf 16-04-1998
- Redactionele toelichting
Deze slotakte is geen integrerend onderdeel van het verdrag.
- Bronpublicatie:
17-12-1994, Trb. 1995, 250 (uitgifte: 03-10-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-04-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-03-1998, Trb. 1998, 78 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Straling
Milieurecht / Energie
Energierecht (V)
I
De laatste plenaire zitting van de Conferentie van het Europees Energiehandvest werd op 16 en 17 december 1994 gehouden te Lissabon. Vertegenwoordigers van de Republiek Albanië, de Republiek Armenië, Australië, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Azerbeidzjan, België, de Republiek Wit-Rusland, de Republiek Bulgarije, Canada, de Republiek Kroatië, de Republiek Cyprus, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Estland, de Europese Gemeenschappen, de Republiek Finland, de Franse Republiek, de Republiek Georgië, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, de Republiek Hongarije, de Republiek IJsland, Ierland, de Italiaanse Republiek, Japan, de Republiek Kazachstan, de Republiek Kyrgyzstan, de Republiek Letland, het Prinsdom Liechtenstein, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Malta, de Republiek Moldavië, het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Russische Federatie, de Slowaakse Republiek, de Republiek Slovenië, het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk Zweden, de Zwitserse Confederatie, de Republiek Tadzjikistan, de Republiek Turkije, Turkmenistan, Oekraïne, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Verenigde Staten van Amerika en Oezbekistan (hierna ‘de vertegenwoordigers’ genoemd) namen aan de Conferentie deel, evenals waarnemers die door bepaalde landen en internationale organisaties op verzoek gezonden waren.
Achtergronden
II
Tijdens de Top van de Europese Raad in Dublin in juni 1990 opperde de eerste minister van Nederland het denkbeeld dat samenwerking in de energiesector zou kunnen fungeren als katalysator voor een sneller economisch herstel in Oost-Europa en de toenmalige Unie van Socialistische Sovjet-republieken. Dit idee werd verwelkomd door de Raad die de Commissie van de Europese Gemeenschappen dan ook uitnodigde te onderzoeken hoe een dergelijke samenwerking het beste tot stand zou kunnen worden gebracht. In februari 1991 werd daarop door de Commissie het plan voor een Europees Energiehandvest voorgesteld.
Nadat het voorstel van de Commissie in de Raad van ministers van de Europese Gemeenschappen was besproken nodigden de Europese Gemeenschappen de andere landen van West- en Oost-Europa en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, alsmede de niet-Europese leden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, uit in juli 1991 een conferentie bij te wonen in Brussel om een begin te maken met de onderhandelingen over een Europees Energiehandvest. Een aantal andere landen en internationale organisaties werd uitgenodigd om de Conferentie van het Europees Energiehandvest met de status van waarnemer bij te wonen.
De onderhandelingen over het Europees Energiehandvest werden in 1991 afgesloten en het Handvest werd aangenomen toen op een op 16 en 17 december 1991 in Den Haag gehouden conferentie het desbetreffende Slotdocument werd ondertekend. Het Handvest werd op dat moment of in een later stadium ondertekend door alle landen die in afdeling I met name genoemd worden.
De ondertekenaars van het Europees Energiehandvest hebben zich ertoe verbonden:
- —
zich in te zetten voor de doelstellingen en beginselen van het Handvest en hun samenwerking zo snel mogelijk vorm te geven en uit te breiden door te goeder trouw te onderhandelen over een basisovereenkomst en de daarbij behorende protocollen.
De Conferentie van het Europees Energiehandvest begon derhalve met de onderhandelingen over een basisovereenkomst — later het Verdrag inzake het Energiehandvest genoemd — bestemd om de industriële samenwerking tussen Oost en West te bevorderen door wettelijke waarborgen in te stellen voor sectoren als investeringen, transito en handel. Zij maakte tevens een aanvang met onderhandelingen over protocollen betreffende de energie-efficiëntie, de nucleaire veiligheid en koolwaterstoffen, hoewel in het laatste geval de onderhandelingen in een later stadium werden opgeschort totdat het Verdrag inzake het Energiehandvest zou zijn voltooid.
De onderhandelingen over het Verdrag inzake het Energiehandvest en het Protocol bij het Energiehandvest betreffende energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieu-aspecten werden in 1994 succesvol afgerond.
Het Verdrag inzake het Energiehandvest
III
Als gevolg van de beraadslagingen die door de Conferentie van het Europees Energiehandvest werden gehouden nam deze de tekst aan van het Verdrag inzake het Energiehandvest (hierna het ‘Verdrag’ genoemd) dat is weergegeven in bijlage 1 en een aantal besluiten met betrekking daartoe, die zijn weergegeven in bijlage 2, terwijl voorts werd overeengekomen dat het Verdrag van 17 december 1994 tot 16 juni 1995 te Lissabon zou kunnen worden ondertekend.
Afspraken
IV
Door ondertekening van de Slotakte keurden de vertegenwoordigers met betrekking tot het Verdrag de volgende afspraken goed:
- 1.Met betrekking tot het Verdrag in zijn geheel
- a.
De vertegenwoordigers wijzen erop dat er bij de goedkeuring van de bepalingen van het Verdrag werd uitgegaan van de specifieke aard van het Verdrag dat erop gericht is een wettelijk kader te scheppen om een langdurige samenwerking in een speciale sector te bevorderen en dat deze als gevolg daarvan niet kunnen worden geïnterpreteerd als een precedent in de context van andere internationale onderhandelingen.
- b.
De bepalingen van het Verdrag:
- i.
dwingen geen enkele Verdragsluitende Partij ertoe om een verplichte toegang van derden tot de netten in te voeren; noch
- ii.
staan deze het gebruik van prijsstellingssystemen in de weg die ten aanzien van een bijzondere groep verbruikers identieke prijzen toepassen voor klanten op verschillende locaties.
- c.
Afwijkingen van een behandeling als meest begunstigde natie zijn niet bedoeld voor maatregelen die specifiek zijn voor een bepaalde investeerder of groep van investeerders, doch eerder bestemd om in het algemeen te worden toegepast.
- 2.Ten aanzien van artikel 1, vijfde lid
- a.
Overeengekomen wordt dat dit Verdrag geen rechten verleent op andere economische activiteiten dan economische activiteiten in de energiesector.
- b.
De volgende activiteiten zijn illustratief voor de economische activiteit in de energiesector:
- i.
prospectie en exploratie alsmede winning van bij voorbeeld olie, gas, kolen en uranium;
- ii.
constructie en exploitatie van installaties voor de opwekking van elektrische energie, met inbegrip van die welke worden aangedreven door wind en andere hernieuwbare energiebronnen;
- iii.
transport over land, distributie, opslag van en bevoorrading met energiegrondstoffen en energieprodukten, bij voorbeeld via transmissie- en distributienetten en pijpleidingen of speciaal aangelegde spoorlijnen, alsmede de bouw van daarvoor bestemde installaties, met inbegrip van de aanleg van pijpleidingen voor olie, gas en kolenslik;
- iv.
verwijdering van afval uit installaties voor de opwekking van energie zoals elektrische centrales, met inbegrip van radio-actief afval uit kerncentrales;
- v.
de ontmanteling van installaties voor de opwekking van energie, met inbegrip van olieplatforms, olieraffinaderijen en elektrische centrales;
- vi.
de marketing en verkoop van en handel in energiegrondstoffen en energieprodukten, zoals de detailverkoop van benzine; en
- vii.
activiteiten op het gebied van de research, consulting, planning, management en het ontwerpen in verband met de bovengenoemde activiteiten, met inbegrip van die welke erop gericht zijn om een efficiënt gebruik van energie te bevorderen.
- 3.Ten aanzien van artikel 1, zesde lid
Ten behoeve van een grotere duidelijkheid over de vraag of een investering die in het gebied van een Verdragsluitende Partij direct of indirect wordt gecontroleerd door een investeerder van een andere Verdragsluitende Partij, betekent zeggenschap over een investering een feitelijke controle die na onderzoek van de werkelijke omstandigheden in elke situatie bepaald wordt. Bij een dergelijk onderzoek dienen alle relevante factoren in ogenschouw te worden genomen, met inbegrip van
- a.
de financiële belangen van de investeerder, met inbegrip van diens aandelenpakket in de betrokken investering;
- b.
het vermogen van de investeerder om in belangrijke mate invloed uit te oefenen op het beheer en de exploitatie van de betrokken investering; en
- c.
het vermogen van de investeerder om in belangrijke mate invloed uit te oefenen op de keuze van de leden van de Raad van bestuur of van andere bestuursorganen.
Voor zover er twijfels over bestaan of een investeerder direct of indirect controle uitoefent over een bepaalde investering, berust op een investeerder die aanspraak maakt op een dergelijke controle de bewijslast dat deze controle ook werkelijk bestaat.
- 4.Ten aanzien van artikel 1, achtste lid
Overeenkomstig het buitenlandse investeringsbeleid van Australië wordt het opstarten van een nieuw mijnbouw- of grondstofverwerkend project in Australië met een totale investering van 10 miljoen Australische dollar of meer door een buitenlandse investeerder, beschouwd als een nieuwe investering, zelfs wanneer die buitenlandse investeerder reeds een soortgelijke onderneming in Australië exploiteert.
- 5.Ten aanzien van artikel 1, twaalfde lid
De afgevaardigden erkennen de noodzaak voor een juiste en efficiënte bescherming van de rechten op het gebied van de intellectuele eigendom overeenkomstig de strengste internationaal aanvaarde normen.
- 6.Ten aanzien van artikel 5, eerste lid
De overeenstemming die door de vertegenwoordigers werd bereikt met betrekking tot artikel 5 betekent niet dat er een standpunt wordt ingenomen met betrekking tot de vraag of dan wel in hoeverre de bepalingen van de ‘overeenkomst betreffende de met de handel verband houdende investeringsmaatregelen’ die aan de Slotakte van de Uruguay Ronde van multilaterale handelsbesprekingen zijn gehecht, besloten liggen in de artikelen III en XI van de GATT.
- 7.Ten aanzien van artikel 6
- a.
De unilaterale en overeengekomen mededingingremmende gedragingen waarvan sprake is in artikel 6, tweede lid, dienen door iedere Verdragsluitende Partij te worden vastgesteld overeenkomstig de geldende wetten en kunnen misbruiken bij de exploitatie omvatten.
- b.
‘Handhavingsmaatregelen’ en ‘nalevingsprocedures’ kunnen worden uitgevoerd op grond van de mededingingswetten van een Verdragsluitende Partij via onderzoek, wettelijke maatregelen of administratieve acties, alsmede via besluiten of andere wettelijke maatregelen op grond waarvan toestemming verleend wordt of blijft.
- 8.Ten aanzien van artikel 7, vierde lid
De toepasselijke wetgeving kan bepalingen omvatten met betrekking tot milieubescherming, grondgebruik, veiligheid of technische normen.
- 9.Ten aanzien van de artikelen 9 en 10 en Deel V
Aangezien de programma's van een Verdragsluitende Partij waarin openbare leningen, subsidies, garanties of waarborgen voor het vergemakkelijken van de handel of van investeringen in andere landen worden vastgesteld, geen verband houden met investeringen of daarmee verwante activiteiten van investeerders uit andere Verdragsluitende Partijen in de regio van eerstgenoemde partij, kunnen er voor dergelijke programma's beperkingen gelden ten aanzien van de deelneming daaraan.
- 10.Ten aanzien van artikel 10, vierde lid
In het aanvullend verdrag zullen de voorwaarden worden vastgelegd voor de toepassing van de in artikel 10, derde lid, genoemde behandeling. Deze voorwaarden zullen onder meer bepalingen omvatten met betrekking tot het verkopen of het op andere wijze afstand doen van overheidsbedrijven (aankopen privatisering) en het ontmantelen van monopolies (demonopolisering).
- 11.Ten aanzien van de artikelen 10, vierde lid, en 29, zesde lid
De Verdragsluitende Partijen mogen iedere samenhang zien tussen de bepalingen van artikel 10, vierde lid, en artikel 29, zesde lid.
- 12.Ten aanzien van artikel 14, vijfde lid
Het is de bedoeling dat een Verdragsluitende Partij die toetreedt tot een overeenkomst als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, de garantie geeft dat de voorwaarden van een dergelijke overeenkomst niet in tegenspraak zijn met de verplichtingen van die Verdragsluitende Partij krachtens de Artikelen van Overeenkomst van het Internationaal Monetair Fonds.
- 13.Ten aanzien van artikel 19, eerste lid, letter i)
Elke Verdragsluitende Partij mag besluiten in hoeverre de beoordeling en controle op milieu-effecten dient te zijn onderworpen aan wettelijke eisen, welke autoriteiten bevoegd zijn om besluiten te nemen in verband met dat soort eisen en welke passende procedures daarbij gevolgd moeten worden.
- 14.Ten aanzien van de artikelen 22 en 23
Met betrekking tot de onder artikel 29 vallende handel in energiegrondstoffen en energieprodukten, zijn in dat artikel de bepalingen opgenomen die gelden ten aanzien van de inhoud van de artikelen 22 en 23.
- 15.Ten aanzien van artikel 24
Uitzonderingen die vervat zijn in de GATT en bijbehorende instrumenten zijn van toepassing tussen individuele Verdragsluitende Partijen die tevens partij zijn bij de GATT, zoals in artikel 4 bepaald is. Met betrekking tot de onder artikel 29 vallende handel in energiegrondstoffen en energieprodukten, zijn in dat artikel de bepalingen opgenomen die gelden ten aanzien van de inhoud van artikel 24.
- 16.Ten aanzien van artikel 26, tweede lid, letter a)
Artikel 26 , tweede lid, letter a), moet niet worden geïnterpreteerd in de zin dat een Verdragsluitende Partij verzocht wordt Deel III van het Verdrag in het nationale recht op te nemen.
- 17.Ten aanzien van de artikelen 26 en 27
De verwijzing naar in het kader van verdragen aangegane verplichtingen in de voorlaatste zin van artikel 10, eerste lid, omvat geen besluiten die genomen werden door internationale organisaties, zelfs indien deze juridisch bindend zijn, of verdragen die vóór 1 januari 1970 van kracht zijn geworden.
- 18.Ten aanzien van artikel 29, tweede lid, letter a)
- a.
Indien een bepaling uit de GATT 1947 of een bijbehorend instrument waarnaar in deze alinea wordt verwezen inhoudt dat er gezamenlijk actie wordt ondernomen door de Partijen bij de GATT is het de bedoeling dat dit door de Conferentie van het Handvest wordt gedaan.
- b.
De zinsnede ‘die op 1 maart 1994 van kracht zijn en ten aanzien van energiegrondstoffen en energieprodukten door de Partijen bij de GATT onderling worden toegepast’ is niet bedoeld als een verwijzing naar gevallen waarbij een Partij bij de GATT een beroep heeft gedaan op artikel XXXV van de GATT, waarbij de GATT niet meer van toepassing is ten overstaan van een andere partij bij de GATT, doch past niettemin unilateraal op een de facto-basis sommige bepalingen van de GATT toe ten opzichte van die andere Partij bij de GATT.
- 19.Ten aanzien van artikel 33
De voorlopige Conferentie van het Handvest moet zo spoedig mogelijk een besluit nemen over de wijze waarop het doel van titel III van het Europese Energiehandvest kan worden bereikt dat er moet worden onderhandeld over protocols in samenwerkingsgebieden zoals die welke in titel III van het Handvest genoemd worden.
- 20.Ten aanzien van artikel 34
- a.
De voorlopige Secretaris-Generaal dient onmiddellijk contact op te nemen met andere internationale organisaties ten einde te weten te komen op welke voorwaarden deze bereid zouden zijn om taken op zich te nemen die uit het Verdrag en het Handvest voortvloeien. De voorlopige Secretaris-Generaal zou hierover kunnen rapporteren aan de voorlopige Conferentie van het Handvest op de vergadering die volgens artikel 45, vierde lid, binnen 180 dagen na de openingsdatum voor de ondertekening van het Verdrag zou moeten worden bijeengeroepen.
- b.
De Conferentie van het Handvest dient de jaarlijkse begroting vast te stellen vóór het begin van het financieel jaar.
- 21.Ten aanzien van artikel 34, derde lid, letter m)
De technische wijzigingen in bijlagen kunnen bij voorbeeld betrekking hebben op het afvoeren van landen die niet hebben ondertekend of die na ondertekening het voornemen kenbaar hebben gemaakt niet tot ratificering over te gaan, of op aanvullingen op de bijlagen N en VC. Het is de bedoeling dat het Secretariaat in voorkomend geval dergelijke wijzigingen voorstelt aan de Conferentie van het Handvest.
- 22.Ten aanzien van bijlage TFU, eerste lid
- a.
Indien sommige partijen bij een overeenkomst die in het eerste lid worden genoemd binnen de voor kennisgeving vereiste termijn het Verdrag niet hebben ondertekend of daartoe zijn toegetreden, kunnen die partijen bij de overeenkomst die het Verdrag reeds hebben ondertekend of daartoe zijn toegetreden namens hen de kennisgeving verrichten.
- b.
De algemene noodzaak om kennis te geven van overeenkomsten van zuiver commerciële aard werd niet vastgesteld omdat bij dergelijke overeenkomsten geen probleem zou ontstaan met betrekking tot de naleving van artikel 29, tweede lid, letter a), zelfs indien deze door overheidsbedrijven worden gesloten. De Conferentie van het Handvest zou evenwel met het oog op bijlage TFU kunnen verduidelijken bij welke soorten van de in artikel 29, tweede lid, letter b) genoemde overeenkomsten kennisgeving op grond van de bijlage noodzakelijk is en bij welke dit niet het geval is.
Verklaringen
V
De vertegenwoordigers verklaarden dat artikel 18, tweede lid, niet moet worden geïnterpreteerd als een mogelijkheid om de andere bepalingen van het Verdrag niet te hoeven toe te passen.
VI
De vertegenwoordigers vestigden de aandacht op de volgende verklaringen die met betrekking tot het Verdrag werden afgelegd:
- 1.Ten aanzien van artikel 1, zesde lid
De Russische Federatie zou willen dat opnieuw wordt bekeken bij de onderhandelingen met betrekking tot het in artikel 10, vierde lid, genoemde aanvullend verdrag, welk belang moet worden gehecht aan nationale wetgeving met betrekking tot de kwestie van de controle als vermeld in de afspraak bij artikel 1, zesde lid.
- 2.Ten aanzien van de artikelen 5 en 10, elfde lid
Australië wijst erop dat de bepalingen van de artikelen 5 en 10, elfde lid, geen afbreuk doen aan zijn rechten en verplichtingen uit hoofde van het GATT, met inbegrip van die welke zijn uitgewerkt in de uit de Uruguay-Ronde voortgekomen Overeenkomst inzake de met de handel verband houdende investeringsmaatregelen, met name wat betreft de lijst van uitzonderingen in artikel 5, derde lid, die Australië onvolledig acht.
Australië wijst er voorts op dat ingevolge het Verdrag ingestelde organen voor geschillenbeslechting geen interpretaties zouden moeten geven van de artikelen III en XI van het GATT in het kader van geschillen tussen partijen bij het GATT of tussen een investeerder van een partij bij het GATT en een andere partij bij het GATT. Australië is van oordeel dat ten aanzien van de toepassing van artikel 10, elfde lid, tussen een investeerder en een partij bij het GATT, de enige kwestie die op grond van artikel 26 kan worden bestudeerd, de kwestie van de arbitrale uitspraken is, ingeval een GATT-panel of het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO eerst vaststelt dat een door de Verdragsluitende Parij gehandhaafde met de handel verband houdende investeringsmaatregel onverenigbaar is met haar verplichtingen uit hoofde van het GATT of de Overeenkomst inzake de met de handel verband houdende investeringsmaatregelen.
- 3.Ten aanzien van artikel 7
De Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten alsmede Oostenrijk, Noorwegen, Zweden en Finland verklaren dat de bepalingen van artikel 7 onderworpen zijn aan de conventionele regels uit het internationaal recht betreffende de jurisdictie over onderzeese kabels en pijpleidingen of, indien dergelijke regels ontbreken, aan het algemene internationaal recht.
Zij verklaren voorts dat artikel 7 niet bedoeld is om de interpretatie van de bestaande internationale wetgeving met betrekking tot de jurisdictie over onderzeese kabels en pijpleidingen te beïnvloeden, en ook niet als zodanig kan worden beschouwd.
- 4.Ten aanzien van artikel 10
Canada en de Verenigde Staten bevestigen beide dat zij de bepalingen van artikel 10 zullen toepassen met inachtneming van het volgende:
Om de behandeling te kunnen evalueren die aan investeerders van andere Verdragsluitende Partijen en hun investeringen dient te worden gegeven, zullen de omstandigheden geval per geval moeten worden bekeken. Een vergelijking tussen de behandeling die wordt gegeven aan investeerders van een bepaalde Verdragsluitende Partij, of de investeringen van investeerders van een bepaalde Verdragsluitende Partij en de investeringen of investeerders van een andere Verdragsluitende Partij, kan alleen worden gemaakt indien hierbij van dezelfde omstandigheden wordt uitgegaan. Bij de vaststelling of een verschillende behandeling van investeerders of investeringen verenigbaar is met artikel 10, moeten twee fundamentele factoren in aanmerking worden genomen.
De eerste factor wordt gevormd door de beleidsdoelstellingen van de Verdragsluitende Partijen op verschillende terreinen voor zover deze verenigbaar zijn met de principes van niet-discriminatie die in artikel 10 uiteen worden gezet. Gewettigde beleidsdoelstellingen kunnen een verschillende behandeling van buitenlandse investeerders of van hun investeringen rechtvaardigen om zodoende de ongelijkheid te weerspiegelen van de relevante omstandigheden tussen deze investeerders en hun investeringen enerzijds en hun nationale tegenhangers anderzijds. De doelstelling om de integriteit van het financieel systeem van een land te garanderen zou bij voorbeeld redelijke voorzorgsmaatregelen rechtvaardigen met betrekking tot buitenlandse investeerders of investeringen, terwijl dergelijke maatregelen niet noodzakelijk zouden zijn om dezelfde doelstellingen te bereiken wanneer het nationale investeerders of investeringen betreft. Deze buitenlandse investeerders of hun investeringen zouden derhalve, vergeleken met nationale investeerders of hun investeringen, ‘in identieke omstandigheden’ verkeren. Zelfs indien een dergelijke maatregel een verschillende behandeling mogelijk zou maken, zou hij niet in tegenspraak zijn met artikel 10.
De tweede factor is de mate waarin de maatregel wordt gemotiveerd door het feit dat de betrokken investeerder of investering buitenlands eigendom is of onder buitenlandse controle staat. Een maatregel die specifiek gericht is op investeerders omdat zij buitenlands zijn, zonder dat er beleidsmatig gezien voldoende redenen voorhanden zijn die met de voorgaande alinea kunnen worden verenigd, zou in tegenspraak zijn met de beginselen van artikel 10. De buitenlandse investeerder of investering zou ‘in identieke omstandigheden’ verkeren als nationale investeerders en hun investeringen, en de maatregel zou dus in tegenspraak zijn met artikel 10.
- 5.Ten aanzien van artikel 25
De Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten wijzen erop dat overeenkomstig artikel 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap:
- a.
de vennootschappen welke in overeenstemming met de wetgeving van een Lid-Staat zijn opgericht en welke hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Gemeenschap hebben, worden voor het recht van vestiging overeenkomstig Deel drie, titel III, hoofdstuk 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, gelijkgesteld met de natuurlijke personen die onderdanen zijn van de Lid-Staten; vennootschappen welke uitsluitend hun hoofdvestiging binnen de Gemeenschap hebben dienen, voor dit doel, een daadwerkelijke en permanente band te hebben met de economie van één van de Lid-Staten;
- b.
onder ‘vennootschappen’ worden verstaan maatschappen naar burgerlijk recht of handelsrecht, de coöperatieve verenigingen of vennootschappen daaronder begrepen, en de overige rechtspersonen naar publiek- of privaat recht, met uitzondering van vennootschappen welke geen winst beogen.
De Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten wijzen er verder op dat:
Het communautair recht de mogelijkheid verschaft om de hierboven omschreven behandeling uit te breiden tot filialen en agentschappen van vennootschappen die niet in één van de Lid-Staten gevestigd zijn; en voorts dat de toepassing van artikel 25 van het Verdrag inzake het Energiehandvest uitsluitend die afwijkingen mogelijk zal maken die noodzakelijk zijn om de voorkeursbehandeling te vrijwaren die een gevolg is van het voortgaande proces van economische integratie dat voortvloeit uit de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen.
- 6.Ten aanzien van artikel 40
Denemarken wijst erop dat het Europese Energiehandvest niet van toepassing is op Groenland en de Faeröer-eilanden zolang daarover geen mededeling is ontvangen van de plaatselijke regeringen van Groenland en de Faeröer-eilanden.
Met betrekking hiertoe bevestigt Denemarken dat artikel 40 van het Verdrag van toepassing is op Groenland en de Faeröer-eilanden.
- 7.Ten aanzien van bijlage G (4)
- a.
De Europese Gemeenschap en de Russische Federatie verklaren dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen tot aan het moment waarop zij een andere overeenkomst zullen sluiten de bepalingen van toepassing zijn van artikel 22 van de op 24 juni 1994 te Korfoe ondertekende Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, alsmede de daaraan gehechte briefwisseling en de desbetreffende gemeenschappelijke verklaring, terwijl voor geschillen met betrekking tot deze handel de procedures van de genoemde Overeenkomst zullen gelden.
- b.
De Europese Gemeenschappen en de Oekraïne verklaren in overeenstemming met de op 14 juni 1994 te Luxemburg ondertekende Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst en de daarbijbehorende, eveneens op dezelfde dag te Luxemburg geparafeerde, Interim-Overeenkomst, dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen de bepalingen van een tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Oekraïne te sluiten specifieke overeenkomst uitsluitend van toepassing zullen zijn.
Tot de inwerkingtreding van die specifieke Overeenkomst, zullen de bepalingen van de op 18 december 1989 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken uitsluitend van toepassing blijven voor hun onderlinge handel in kernmaterialen.
- c.
De Europese Gemeenschappen en Kazachstan verklaren in overeenstemming met de op 20 mei 1994 te Brussel geparafeerde Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst, dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen de bepalingen van een tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en Kazachstan te sluiten specifieke overeenkomst uitsluitend van toepassing zullen zijn.
Tot de inwerkingtreding van die specifieke Overeenkomst, zullen de bepalingen van de op 18 december 1989 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken uitsluitend van toepassing blijven voor hun onderlinge handel in kernmaterialen.
- d.
De Europese Gemeenschappen en Kirgizië verklaren in overeenstemming met de op 31 mei 1994 te Brussel geparafeerde Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst, dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen de bepalingen van een tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en Kirgizië te sluiten specifieke overeenkomst uitsluitend van toepassing zullen zijn.
Tot de inwerkingtreding van die specifieke Overeenkomst, zullen de bepalingen van de op 18 december 1989 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken uitsluitend van toepassing blijven voor hun onderlinge handel in kernmaterialen.
- e.
De Europese Gemeenschappen en Tadzjikistan verklaren dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen de bepalingen van een tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en Kirgizië te sluiten specifieke overeenkomst uitsluitend van toepassing zullen zijn.
Tot de inwerkingtreding van die specifieke Overeenkomst, zullen de bepalingen van de op 18 december 1989 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken uitsluitend van toepassing blijven voor hun onderlinge handel in kernmaterialen.
- f.
De Europese Gemeenschappen en Oezbekistan verklaren dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen de bepalingen van een tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en Oezbekistan te sluiten specifieke overeenkomst uitsluitend van toepassing zullen zijn.
Tot de inwerkingtreding van die specifieke Overeenkomst, zullen de bepalingen van de op 18 december 1989 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken uitsluitend van toepassing blijven voor hun onderlinge handel in kernmaterialen.
Het Protocol bij het Energiehandvest betreffende de energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieu-aspecten
VII
De Conferentie van het Europees Energiehandvest heeft de tekst goedgekeurd van het Protocol bij het Energiehandvest betreffende de energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieu-aspecten dat te vinden is in bijlage 3.
Het Europese Energiehandvest
VIII
De voorlopige Conferentie van het Handvest en de Conferentie van het Handvest als bepaald in het Verdrag zijn voortaan verantwoordelijk voor het nemen van besluiten betreffende verzoeken om het Slotdocument van de Conferentie van Den Haag over het Europese Energiehandvest en het op die Conferentie aangenomen Europese Energiehandvest te ondertekenen.
Documentatie
IX
De verslagen van de tijdens de Conferentie over het Europese Energiehandvest gevoerde onderhandelingen zullen op het Secretariaat worden neergelegd.
GEDAAN te Lissabon, de zeventiende december negentienhonderdvierennegentig.
De Slotakte is ondertekend voor alle in de preambule tot de Slotakte genoemde Staten behalve Oezbekistan en Turkmenistan.