Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het Energiehandvest
Artikel 26 Regeling van geschillen tussen een investeerder en een Verdragsluitende Partij
Geldend
Geldend vanaf 16-04-1998
- Bronpublicatie:
17-12-1994, Trb. 1995, 250 (uitgifte: 03-10-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-04-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-03-1998, Trb. 1998, 78 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Straling
Milieurecht / Energie
Energierecht (V)
1.
Geschillen tussen een Verdragsluitende Partij en een investeerder van een andere Verdragsluitende Partij over een investering van deze laatste op het grondgebied van eerstgenoemde Partij, die betrekking hebben op de beweerde niet-nakoming van een verplichting van eerstgenoemde Partij die voortvloeit uit Deel III van dit Verdrag, worden, zo mogelijk, door middel van een minnelijke schikking geregeld.
2.
Indien dergelijke geschillen niet overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid kunnen worden geregeld binnen een periode van drie maanden vanaf de datum waarop één van beide partijen bij het geschil om een minnelijke schikking heeft verzocht, wordt het geschil op verzoek van de betrokken investeerder voorgelegd:
- a.
aan de rechters of administratiefrechtelijke instanties van de Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil, of
- b.
in overeenstemming met een toepasselijke, eerder overeengekomen procedure voor regeling van geschillen, of
- c.
in overeenstemming met de volgende leden van dit artikel.
3
a.
Met inachtneming van uitsluitend het bepaalde in de letters b) en c) geeft elke Verdragsluitende Partij haar onvoorwaardelijke toestemming om een geschil te onderwerpen aan internationale arbitrage of bemiddeling overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
b
- i.
De in bijlage ID vermelde Verdragsluitende Partijen geven deze onvoorwaardelijke toestemming niet voor gevallen waarin de investeerder het geschil reeds eerder heeft voorgelegd overeenkomstig het tweede lid, letters a) of b).
- ii.
Terwille van de doorzichtigheid doet elke in bijlage ID vermelde Verdragsluitende Partij, uiterlijk op de datum van nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring overeenkomstig artikel 39 of van de nederlegging van haar akte van toetreding overeenkomstig artikel 41, een schriftelijke verklaring over haar beleid, procedures en voorwaarden terzake aan het Secretariaat toekomen.
c.
een in bijlage IA vermelde Verdragsluitende Partij geeft deze onvoorwaardelijke toestemming niet voor geschillen in verband met de laatste zin van artikel 10, eerste lid.
4.
Indien de investeerder kiest voor de in het tweede lid, letter c), genoemde mogelijkheid, stemt hij er voorts schriftelijk mee in dat het geschil wordt voorgelegd aan:
- a
- i.
het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen, opgericht krachtens het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, dat op 18 maart 1965 in Washington voor ondertekening is opengesteld (hierna te noemen: ICSID-Verdrag), indien de Verdragsluitende Partij van de investeerder en de Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil beide partij zijn bij het ICSID-Verdrag, of
- ii.
het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen, dat uit hoofde van het in letter a), onder i), genoemde Verdrag is opgericht, overeenkomstig de bepalingen betreffende de opening van aanvullende mogelijkheden voor het verlenen van administratieve diensten bij geschillen door het Secretariaat van het Centrum (hierna te noemen: Bepalingen inzake aanvullende mogelijkheden), indien de Verdragsluitende Partij van de investeerder of de Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil, doch niet beide, partij is bij het ICSID-Verdrag;
- b.
één scheidsman of een scheidsgerecht ad hoc, benoemd of ingesteld overeenkomstig de arbitrageprocedure van de VN-Commissie voor Internationaal Handelsrecht (UNCITRAL); of
- c.
een scheidsrechterlijke procedure bij het Arbitrage-Instituut van de Kamer van Koophandel te Stockholm.
5
a.
De in het derde lid bedoelde toestemming alsook de in het vierde lid bedoelde schriftelijke toestemming van de investeerder moeten voldoen aan de vereisten voor:
- i.
schriftelijke toestemming van de partijen bij een geschil in de zin van hoofdstuk II van het ICSID-Verdrag en in de zin van de bepalingen inzake aanvullende mogelijkheden; en
- ii.
een ‘schriftelijke overeenkomst’ in de zin van artikel II van het VN-Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, New York, 10 juni 1958 (hierna te noemen: ‘Verdrag van New York’); en
- iii.
‘de partijen bij een contract die een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten’ in de zin van artikel 1 van de UNCITRAL-arbitrageprocedure.
b.
Arbitrage overeenkomstig dit artikel vindt op verzoek van een partij bij het geschil plaats in een Staat die partij is bij het Verdrag van New York. De aldus voorgelegde geschillen worden voor de toepassing van artikel I van dat Verdrag geacht voort te vloeien uit een handelsrechtelijke betrekking of een handelstransactie.
6.
Een overeenkomstig het vierde lid ingesteld scheidsgerecht beslist over de geschillen overeenkomstig dit Verdrag en de toepasselijke internationale rechtsregels en -beginselen.
7.
Een investeerder, zijnde geen natuurlijke persoon, die op de datum van de in het vierde lid bedoelde schriftelijke instemming de nationaliteit heeft van een Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil, en over wie investeerders van een andere Verdragsluitende Partij zeggenschap hebben voordat een geschil ontstaat tussen die investeerder en de eerstgenoemde Verdragsluitende Partij, wordt voor de toepassing van artikel 25, tweede lid, letter b), van het ICSID-Verdrag behandeld als een ‘onderdaan van een andere Verdragsluitende Staat’ en voor de toepassing van artikel 1, zesde lid, van de Bepalingen inzake aanvullende mogelijkheden als een ‘onderdaan van een andere Staat’.
8.
Scheidsrechterlijke uitspraken, die de toekenning van rente kunnen omvatten, zijn definitief en bindend voor de partijen bij het geschil. Een scheidsrechterlijke uitspraak over een maatregel van een lagere overheid of instantie van de bij het geschil betrokken Verdragsluitende Partij moet voorzien in de mogelijkheid dat die Verdragsluitende Partij een financiële schadevergoeding betaalt in plaats van een andere toegewezen compensatie. Elke Verdragsluitende Partij geeft onverwijld gevolg aan een dergelijke uitspraak en zorgt voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van dergelijke uitspraken op haar grondgebied.