Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het Energiehandvest
Artikel 24 Uitzonderingen
Geldend
Geldend vanaf 16-04-1998
- Bronpublicatie:
17-12-1994, Trb. 1995, 250 (uitgifte: 03-10-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-04-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-03-1998, Trb. 1998, 78 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Straling
Milieurecht / Energie
Energierecht (V)
1.
Dit artikel is niet van toepassing op de artikelen 12, 13 en 29.
2.
Andere bepalingen van dit Verdrag dan
- a.
de in het eerste lid genoemde bepalingen; en
- b.
wat het bepaalde onder i) betreft, de bepalingen van Deel III van het Verdrag beletten een Verdragsluitende Partij niet maatregelen aan te nemen of te doen uitvoeren:
- i.
die nodig zijn om het leven en de gezondheid van mensen, dieren of planten te beschermen;
- ii.
die van essentieel belang zijn voor de aankoop of distributie van energiegrondstoffen en energieprodukten in een situatie waarin de voorziening onvoldoende is door omstandigheden buiten de macht van die Verdragsluitende Partij, op voorwaarde dat deze maatregelen stroken met het beginsel dat
- A.
alle andere Verdragsluitende Partijen recht hebben op een billijk deel van de internationale voorziening van dergelijke energiegrondstoffen en energieprodukten; en
- B.
elke maatregel van dien aard die niet strookt met dit Verdrag onmiddellijk wordt opgeheven, zodra er een eind komt aan de situatie die er aanleiding toe was; of
- iii.
ten behoeve van investeerders die leden van inlandse bevolkingsgroepen of personen of groepen met een sociale of economische achterstand zijn, of van hun investeringen, welke maatregelen als zodanig bij het Secretariaat worden aangemeld, op voorwaarde dat deze maatregelen
- A.
geen wezenlijk effect hebben op de economie van die Verdragsluitende Partij; en
- B.
voor buiten de doelgroep van die maatregelen vallende investeerders, geen onderscheid maken tussen investeerders van een andere Verdragsluitende Partij en investeerders van de betrokken Verdragsluitende Partij,
mits deze maatregelen geen verkapte beperkingen op economische activiteit in de energiesector vormen of een willekeurige of niet te rechtvaardigen discriminatie tussen Verdragsluitende Partijen of tussen investeerders of andere belanghebbenden van Verdragsluitende Partijen. Dergelijke maatregelen worden naar behoren gemotiveerd en mogen een voordeel dat één of meer andere Verdragsluitende Partijen uit hoofde van dit Verdrag redelijkerwijs mogen verwachten niet méér neutraliseren of verminderen dan strikt voor het aangegeven doel nodig is.
3.
Andere bepalingen van dit Verdrag dan de in het eerste lid bedoelde mogen niet zo worden uitgelegd dat daardoor een Verdragsluitende Partij wordt belet een maatregel te treffen welke die partij noodzakelijk acht:
- a.
voor de bescherming van haar essentiële veiligheidsbelangen, met inbegrip van maatregelen:
- i.
met betrekking tot de voorziening van energiegrondstoffen en energieprodukten van een militaire inrichting; of
- ii.
in oorlogstijd, bij gewapende conflicten of andere noodsituaties in de internationale betrekkingen;
- b.
met betrekking tot de uitvoering van nationaal beleid tot inachtneming van de niet-verspreiding van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen of dat vereist is om te voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, de Richtlijnen voor internationale nucleaire transacties en andere internationale verplichtingen of afspraken met betrekking tot de niet-verspreiding van kernwapens; of
- c.
voor de handhaving van de openbare orde.
Een dergelijke maatregel mag geen verkapte doorvoerbeperking vormen.
4.
De bepalingen van dit Verdrag die voorzien in toepassing van het meestbegunstigingsbeginsel houden voor een Verdragsluitende Partij niet de verplichting in ook ten aanzien van de investeerders van een andere Verdragsluitende Partij een preferentiële behandeling toe te passen die:
- a.
voortvloeit uit haar lidmaatschap van een vrijhandelsassociatie of douane-unie; of
- b.
wordt toegekend uit hoofde van een bilaterale of multilaterale overeenkomst inzake economische samenwerking tussen staten die deel uitmaakten van de voormalige Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, in afwachting van een definitieve regeling van hun wederzijdse economische betrekkingen.