Besluit regels landelijk parket en functioneel parket en mandateren van bevoegdheden van de officier van justitie
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Redactionele toelichting
De wijzigingsopdracht betreffende lid 1, onder j, komt niet overeen met de te wijzigen tekst.
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2019, 506 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
16-05-2019, Stb. 2019, 198 (uitgifte: 05-06-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
21-11-2019, Stb. 2019, 437 (uitgifte: 29-11-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Voorfase
Juridische beroepen (V)
1.
De officier van justitie draagt de uitoefening van een bevoegdheid niet op aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op:
- a.
het uitvaardigen van een strafbeschikking waarin een taakstraf wordt opgelegd waarvan de duur honderdtwintig uren overstijgt;
- b.
beslissingen tot vrijheidsontneming of tot voortzetting of beëindiging daarvan dan wel een vordering aan de rechter tot het nemen van een zodanige beslissing op grond van Titel IIB en Titel VIA van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering, alsmede op grond van Titel IIA en Titel VIIIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht;
- c.
beslissingen of vorderingen op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, behoudens beslissingen ter zake van artikel 28b van die wet, en beslissingen of vorderingen op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, behoudens beslissingen op grond van artikel 8:1, eerste, derde en vierde lid, van die wet;
- d.
beslissingen of vorderingen op grond van de artikelen 14, eerste, derde tot en met vijfde lid, 15, eerste lid, 21, eerste, derde en vierde lid, 22, eerste lid, 25, tweede lid, 26, tweede lid, 27, eerste lid, 31, eerste lid, 37, 40, eerste en tweede lid, 44, derde lid, en 45, tweede lid, van de Uitleveringswet;
- e.
de vordering tot gijzeling op grond van artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
- f.
beslissingen of vorderingen op grond van de artikelen 3, tweede lid, en 11, derde en vierde lid, van de Wet tot instelling van het Internationaal Tribunaal voor vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië 1991;
- g.
het bevel tot overbrenging op grond van artikel 25 van de Wet militaire strafrechtspraak alsmede een vordering tot verlenging van het arrest op grond van artikel 68, tweede lid, van die wet;
- h.
beslissingen of vorderingen op grond van de artikelen 9, eerste, derde tot en met vijfde lid, 10, eerste lid, 11, 29, eerste en vierde lid, en 32 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;
- i.
de vordering als bedoeld in artikel 181, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- j.
de instelling van hoger beroep op grond van de artikelen 404, 446, eerste lid, en 6:6:15, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- k.
de instelling van cassatie op grond van de artikelen 427, eerste lid, en 446, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- l.
de intrekking van hoger beroep of cassatie op grond van de artikelen 453, eerste lid, en 6:6:15, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- m.
het doen van verslag en het geven van een advies inzake een verzoek om gratie op grond van de artikelen 5, vierde lid, en 6, tweede lid, van de Gratiewet.
2.
De advocaat-generaal draagt de uitoefening van een bevoegdheid niet op aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op:
- a.
het doen van schriftelijk verslag op grond van artikel 12a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- b.
de instelling van cassatie op grond van de artikelen 427, eerste lid, en 446, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- c.
de intrekking van hoger beroep of cassatie op grond van artikel 453, eerste en tweede lid, en 6:6:15, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.