Einde inhoudsopgave
Uitleveringswet
Artikel 14 [Bevel OvJ. Inverzekeringstelling]
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2000
- Bronpublicatie:
11-05-2000, Stb. 2000, 205 (uitgifte: 23-05-2000, kamerstukken: 26697)
- Inwerkingtreding
01-10-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2000, Stb. 2000, 272 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
Iedere officier en hulpofficier van justitie is bevoegd de voorlopige aanhouding van een voortvluchtige overeenkomstig artikel 13 te bevelen.
2.
Kan het optreden van de officier van justitie en de hulpofficier niet worden afgewacht, dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd de voortvluchtige aan te houden, onder de verplichting zorg te dragen dat hij onverwijld voor de officier van justitie of de hulpofficieren wordt geleid.
3.
Na de voortvluchtige te hebben gehoord, kan de officier of hulpofficier van justitie bevelen dat hij gedurende drie dagen, te rekenen van het tijdstip van de voorlopige aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven. De hulpofficier geeft van zijn bevel ten spoedigste schriftelijk kennis aan de officier van justitie.
4.
De termijn van inverzekeringstelling kan door de officier van justitie éénmaal met drie dagen worden verlengd.
5.
De voortvluchtige kan te allen tijde door de officier van justitie in vrijheid worden gesteld. Zolang de termijn van inverzekeringstelling nog niet is verlengd, komt deze bevoegdheid mede toe aan de hulpofficier die het bevel tot de voorlopige aanhouding heeft gegeven.