Vgl. voor wat betreft de aanwezigheid: HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903, NJ 1985/822 en HR 23 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6985, NJ 1981/15 en wat de machtssfeer betreft: HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1263 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696.
HR, 13-11-2018, nr. 17/00190
ECLI:NL:HR:2018:2089, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-11-2018
- Zaaknummer
17/00190
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2089, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1011
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:5678, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2018:1011, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑10‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2089
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑07‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0026
NbSr 2018/377
Uitspraak 13‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen overtreding art. 3.C Opiumwet. Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hennep in kofferbak auto? Blijkens zijn overweging heeft het Hof voor zijn oordeel dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in het bijzonder in aanmerking genomen dat "het niet anders kan zijn dat ook de verdachte in de auto (...) de doordringende hennepgeur moet hebben geroken", dat daarom "sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid en daarmee wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid hennep", dat verdachte geen navraag heeft gedaan naar de herkomst van deze geur, maar is ingestapt en met medeverdachte is meegereden en dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de aanwezigheid van hennep. Deze omstandigheden zijn niet z.m. voldoende om te kunnen aannemen dat verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
13 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/00190
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 16 november 2016, nummer 23/000975-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde voor zover dit inhoudt dat de verdachte "tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad" niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 december 2015 in de gemeente Landsmeer tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7880 gram hennep."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2015301918-4 van 19 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 6].
Dit proces-verbaal houdt in als bevindingen van de verbalisanten, kort en zakelijk weergegeven:
Op 19 december 2015 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 1] , uit handen van collega's van de eenheid Amsterdam een grote donkerkleurige sporttas overhandigd. Deze sporttas is aangetroffen in een voertuig met kenteken [AA-00-BB] . Ik rook direct een hevige geur van hennep. Ik opende deze sporttas en ik zag dat er in deze sporttas vier zwarte sealbags met daarin vermoedelijk hennep lagen.
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , openden een van de sealbags om de inhoud te kunnen bekijken. We roken direct bij het openen van de sealbag een hevige geur van hennep. Wij zagen dat er drie doorzichtige zakken in de sealbag lagen. We zagen dat de inhoud van deze zakken hennep betrof. Doordat wij meerdere malen in aanraking zijn gekomen met hennep tijdens onze werkzaamheden bij de politie zijn wij ambtshalve bekend met hennep en herkennen wij het zodanig als hennep.
Vervolgens heb ik, [verbalisant 1] , de sealbags afzonderlijk van elkaar gewogen.
Ik zag dat sealbag 1 het gewicht had van 2.45 kg,
Ik zag dat sealbag 2 het gewicht had van 1.77 kg,
Ik zag dat sealbag 3 het gewicht had van 2.30 kg,
Ik zag dat sealbag 4 het gewicht had van 1.36 kg.
Nadat ik de resultaten bij elkaar optelde, kwam ik uit op een totaal van 7.88 kg.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015282992-11 van 19 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina's 14-16].
Dit proces-verbaal houdt in als bevindingen van de verbalisanten, kort en zakelijk weergegeven:
Op 19 december 2015 bevonden wij ons ter hoogte van de A10 li 9.0 te Amsterdam. Aldaar zagen wij een motorvoertuig rijden, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . Wij zagen dat er minimaal twee jongens in het voertuig zaten. Bij bevraging in de politiesystemen zagen wij dat er op het voertuig meerdere registraties stonden, die het voertuig dan wel de inzittende in verband brachten met opium en een eventueel liquidatieproces. Wij hebben vervolgens het voertuig staande gehouden op de IJdoornlaan 11 te Landsmeer.
Ik, [verbalisant 4] , vorderde de bestuurder van het voertuig zijn rijbewijs ter inzage en de kentekenpapieren van het voertuig. Ik hoorde dat de bestuurder van het voertuig verklaarde dat het voertuig op naam stond van zijn moeder. Ik heb aan de bijrijder van het voertuig gevraagd of ik ook zijn identiteitsbewijs mocht zien. Hierop antwoordde de bijrijder 'tuurlijk'.
De bestuurder van het voertuig bleek te zijn:[betrokkene 1]
De bijrijder van het voertuig bleek te zijn:[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] .
Ik, [verbalisant 3] , heb gezegd dat beide jongens niet tot antwoorden verplicht waren, maar dat ik wat in het voertuig rook. Hierop hoorde ik [betrokkene 1] zeggen 'Wat ruik je dan?'. Ik antwoordde hierop 'ik ruik een henneplucht'. Ik zag dat [betrokkene 1] uit zijn rechterzak van zijn vest een zakje haalde. Ik zag dat hierin een aantal toppen zat, gelijkend op henneptoppen. Hierop heb ik medegedeeld dat wij beide jongens gingen fouilleren en dat we tevens het voertuig gingen doorzoeken op grond van de Opiumwet.
Ik, [verbalisant 4] , heb samen met collega [verbalisant 5] het voertuig doorzocht. Onder de bijrijdersstoel in het vakje onder de stoel zaten diverse lege sealzakjes. Tijdens de doorzoeking van het voertuig hing er in het voertuig de gehele tijd een voor ons ambtshalve bekende henneplucht. Door mij is samen met [verbalisant 5] de kofferbak geopend. Ik zag dat er in de kofferbak een zeer grote zwarte sporttas lag. Ik zag dat [verbalisant 5] de sporttas openritste en ik zag dat in de tas een aantal grote sealbags zat, zwart van kleur. Ik rook vanuit deze sporttas een zeer sterke henneplucht.
Tijdens het transport verklaarde [betrokkene 1] aan mij, [verbalisant 3] , 'tja, dat is wel iets meer als voor eigen gebruik. Ik denk dat het ongeveer 6 kilo is. Ik heb nog veel parfum gespoten, maar dat hielp niet tegen de lucht'."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Bewijsoverwegingen
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich op 19 december 2015 samen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 7880 gram hennep. In de auto van de medeverdachte hing een zo sterke hennepgeur, dat deze de verdachte niet ontgaan kan zijn.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De verdachte wist niet dat er een grote hoeveelheid hennep in de kofferbak van de auto lag. De verdachte kreeg slechts een lift van zijn vriend, de medeverdachte [betrokkene 1] . De medeverdachte heeft de juistheid van deze versie als getuige ter terechtzitting bevestigd.
Overwegingen van het hof
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van de inhoud van het dossier gaat het hof uit van de volgende gang van zaken. Op 19 december 2015 bevond de verdachte zich als passagier in een auto die werd bestuurd door de medeverdachte [betrokkene 1] . Zij zijn ter controle van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] stilgehouden. Verbalisant [verbalisant 3] rook direct een penetrante hennepgeur in de auto, waarop de verbalisanten overgegaan zijn tot doorzoeking van het voertuig. Bij deze doorzoeking is er in de kofferbak 7880 gram hennep aangetroffen.
Het hof overweegt dat het niet anders kan dat ook de verdachte in de auto van de moeder van de medeverdachte [betrokkene 1] de doordringende hennepgeur moet hebben geroken. Om die reden is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid en daarmee wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid hennep. De verdachte heeft op dat moment bij de medeverdachte geen navraag gedaan naar de herkomst van deze geur, maar is ingestapt en met hem meegereden. Door zich onder deze omstandigheden niet te distantiëren heeft de verdachte daarmee tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een grote hoeveelheid hennep in de auto aanwezig was.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij slechts een lift kreeg van de medeverdachte [betrokkene 1] en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de grote hoeveelheid hennep in de auto, ongeloofwaardig en stelt deze terzijde. Voor dit predicaat is temeer aanleiding nu de verdachte bij de politie niet overeenkomstig heeft verklaard, dat hij niet op de hoogte was van de aanwezige hoeveelheid hennep en dat er slechts sprake was van een lift. De verdachte heeft bij zijn aanhouding verklaard: "wat moet ik hier verder over zeggen." Het hof zal de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] daarom eveneens terzijde stellen en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [betrokkene 1] de in de auto aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad."
2.3.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof voor zijn oordeel dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in het bijzonder in aanmerking genomen dat "het niet anders kan zijn dat ook de verdachte in de auto (...) de doordringende hennepgeur moet hebben geroken", dat daarom "sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid en daarmee wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid hennep", dat de verdachte geen navraag heeft gedaan naar de herkomst van deze geur, maar is ingestapt en met de medeverdachte meegereden en dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de aanwezigheid van hennep. Deze omstandigheden zijn niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2018.
Conclusie 02‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen aanwezig hebben hennep in kofferbak auto, in welke auto de verdachte zich als bijrijder bevond. Art. 3C Opiumwet. Middel klaagt dat zowel het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep als het medeplegen daarvan met de bestuurder van de auto niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. AG concludeert dat beide klachten slagen en adviseert de Hoge Raad het bestreden arrest te vernietigen.
Nr. 17/00190 Zitting: 2 oktober 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 16 november 2016 door het gerechtshof Amsterdam wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2.1. In het middel wordt erover geklaagd dat het bewezenverklaarde zowel wat betreft het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen als het medeplegen daarvan niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 19 december 2015 in de gemeente Landsmeer tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7880 gram hennep.”
2.3. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2015301918-4 van 19 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 6]. Dit proces-verbaal houdt in als bevindingen van de verbalisanten, kort en zakelijk weergegeven:
Op 19 december 2015 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 1] , uit handen van collega’s van de eenheid Amsterdam een grote donkerkleurige sporttas overhandigd. Deze sporttas is aangetroffen in een voertuig met kenteken [AA-00-BB] . Ik rook direct een hevige geur van hennep. Ik opende deze sporttas en ik zag dat er in deze sporttas vier zwarte sealbags met daarin vermoedelijk hennep lagen.
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , openden een van de sealbags om de inhoud te kunnen bekijken. We roken direct bij het openen van de sealbag een hevige geur van hennep. Wij zagen dat er drie doorzichtige zakken in de sealbag lagen. We zagen dat de inhoud van deze zakken hennep betrof. Doordat wij meerdere malen in aanraking zijn gekomen met hennep tijdens onze werkzaamheden bij de politie zijn wij ambtshalve bekend met hennep en herkennen wij het zodanig als hennep.
Vervolgens heb ik, [verbalisant 1] , de sealbags afzonderlijk van elkaar gewogen.
Ik zag dat sealbag 1 het gewicht had van 2.45 kg,
Ik zag dat sealbag 2 het gewicht had van 1.77 kg,
Ik zag dat sealbag 3 het gewicht had van 2.30 kg,
Ik zag dat sealbag 4 het gewicht had van 1.36 kg.
Nadat ik de resultaten bij elkaar optelde, kwam ik uit op een totaal van 7.88 kg.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015282992-11 van 19 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 14-16]. Dit proces-verbaal houdt in als bevindingen van de verbalisanten, kort en zakelijk weergegeven:
Op 19 december 2015 bevonden wij ons ter hoogte van de A10 li 9.0 te Amsterdam. Aldaar zagen wij een motorvoertuig rijden, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . Wij zagen dat er minimaal twee jongens in het voertuig zaten. Bij bevraging in de politiesystemen zagen wij dat er op het voertuig meerdere registraties stonden, die het voertuig dan wel de inzittende in verband brachten met opium en een eventueel liquidatieproces. Wij hebben vervolgens het voertuig staande gehouden op de IJdoornlaan 11 te Landsmeer.
Ik, [verbalisant 4] , vorderde de bestuurder van het voertuig zijn rijbewijs ter inzage en de kentekenpapieren van het voertuig. Ik hoorde dat de bestuurder van het voertuig verklaarde dat het voertuig op naam stond van zijn moeder. Ik heb aan de bijrijder van het voertuig gevraagd of ik ook zijn identiteitsbewijs mocht zien. Hierop antwoordde de bijrijder ‘tuurlijk’.
De bestuurder van het voertuig bleek te zijn: [betrokkene 1]
De bijrijder van het voertuig bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] .
Ik, [verbalisant 3] , heb gezegd dat beide jongens niet tot antwoorden verplicht waren, maar dat ik wat in het voertuig rook. Hierop hoorde ik [betrokkene 1] zeggen ‘Wat ruik je dan?’. Ik antwoordde hierop ‘ik ruik een henneplucht’. Ik zag dat [betrokkene 1] uit zijn rechterzak van zijn vest een zakje haalde. Ik zag dat hierin een aantal toppen zat, gelijkend op henneptoppen. Hierop heb ik medegedeeld dat wij beide jongens gingen fouilleren en dat we tevens het voertuig gingen doorzoeken op grond van de Opiumwet.
Ik, [verbalisant 4] , heb samen met collega [verbalisant 5] het voertuig doorzocht. Onder de bijrijdersstoel in het vakje onder de stoel zaten diverse lege sealzakjes. Tijdens de doorzoeking van het voertuig hing er in het voertuig de gehele tijd een voor ons ambtshalve bekende henneplucht. Door mij is samen met [verbalisant 5] de kofferbak geopend. Ik zag dat er in de kofferbak een zeer grote zwarte sporttas lag. Ik zag dat [verbalisant 5] de sporttas openritste en ik zag dat in de tas een aantal grote sealbags zat, zwart van kleur. Ik rook vanuit deze sporttas een zeer sterke henneplucht.
Tijdens het transport verklaarde [betrokkene 1] aan mij, [verbalisant 3] , ‘tja, dat is wel iets meer als voor eigen gebruik. Ik denk dat het ongeveer 6 kilo is. Ik heb nog veel parfum gespoten, maar dat hielp niet tegen de lucht’.”
2.4. Voorts heeft het hof het volgende overwogen:
“Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich op 19 december 2015 samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 7880 gram hennep. In de auto van de medeverdachte hing een zo sterke hennepgeur, dat deze de verdachte niet ontgaan kan zijn.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De verdachte wist niet dat er een grote hoeveelheid hennep in de kofferbak van de auto lag. De verdachte kreeg slechts een lift van zijn vriend, de medeverdachte [betrokkene 1] . De medeverdachte heeft de juistheid van deze versie als getuige ter terechtzitting bevestigd.
Overwegingen van het hof
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van de inhoud van het dossier gaat het hof uit van de volgende gang van zaken. Op 19 december 2015 bevond de verdachte zich als passagier in een auto die werd bestuurd door de medeverdachte [betrokkene 1] . Zij zijn ter controle van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] stilgehouden. Verbalisant [verbalisant 3] rook direct een penetrante hennepgeur in de auto, waarop de verbalisanten overgegaan zijn tot doorzoeking van het voertuig. Bij deze doorzoeking is er in de kofferbak 7880 gram hennep aangetroffen.
Het hof overweegt dat het niet anders kan dat ook de verdachte in de auto van de moeder van de medeverdachte [betrokkene 1] de doordringende hennepgeur moet hebben geroken. Om die reden is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid en daarmee wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid hennep. De verdachte heeft op dat moment bij de medeverdachte geen navraag gedaan naar de herkomst van deze geur, maar is ingestapt en met hem meegereden. Door zich onder deze omstandigheden niet te distantiëren heeft de verdachte daarmee tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een grote hoeveelheid hennep in de auto aanwezig was.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij slechts een lift kreeg van de medeverdachte [betrokkene 1] en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de grote hoeveelheid hennep in de auto, ongeloofwaardig en stelt deze terzijde. Voor dit predicaat is temeer aanleiding nu de verdachte bij de politie niet overeenkomstig heeft verklaard, dat hij niet op de hoogte was van de aanwezige hoeveelheid hennep en dat er slechts sprake was van een lift. De verdachte heeft bij zijn aanhouding verklaard: “wat moet ik hier verder over zeggen.” Het hof zal de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] daarom eveneens terzijde stellen en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [betrokkene 1] de in de auto aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.”
2.5. Uit de hiervoor weergegeven bewijsvoering blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte op 19 december 2015 in Amsterdam zijn staande gehouden. De medeverdachte reed in de auto van zijn moeder en de verdachte is op enig moment bij hem ingestapt en met hem meegereden. Tijdens de staandehouding zat de verdachte als bijrijder naast de medeverdachte. Omdat verbalisanten in de auto een hennepgeur roken, hebben zij het voertuig doorzocht. De medeverdachte droeg een zakje bij zich met daarin toppen gelijkend op henneptoppen. In een vakje onder de bijrijdersstoel lagen diverse lege sealzakjes en in de kofferbak troffen verbalisanten uiteindelijk een grote sporttas aan, welke tas een hevige hennepgeur verspreidde. De sporttas bleek na onderzoek vier sealbags met een inhoud van in totaal 7.88 kilogram hennep te bevatten.
2.6. Het middel bevat twee klachten, namelijk dat uit de bewijsvoering niet blijkt dat de verdachte de in de kofferbak aangetroffen hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad en evenmin dat er sprake is van medeplegen.
2.7. Wat de eerste klacht betreft wordt in de toelichting op het middel erop gewezen dat voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen zoals bewezenverklaard:
- het niet doorslaggevend is aan wie deze middelen toebehoren;
- evenmin vereist is dat bij de verdachte sprake is van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs;
- maar dat wel vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevinden.
In die uitgangspunten kan ik mij vinden1., met dien verstande dat ook de aanmerkelijke kans dat die middelen aanwezig zijn in een bepaalde ruimte onder wetenschap kan worden geschaard.2.
Daaraan kan ik toevoegen dat voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen de enkele wetenschap van de aanwezigheid daarvan in een bepaalde ruimte en dat de verdachte zich daar niet van heeft gedistantieerd onvoldoende is.3.
2.8. Het middel komt niet op tegen het oordeel van het hof dat de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte, dat de verdachte enkel een lift kreeg en dat hij geen weet had van de hennep die in de kofferbak van de auto lag, ongeloofwaardig zijn. De klacht richt zich tegen het oordeel dat uit de aanwezigheid van de doordringende hennepgeur in de auto kan worden afgeleid dat de verdachte er weet van had dat zich hennep in de kofferruimte van de auto bevond en/of dat de hennep in de kofferruimte zich in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden.
2.9. Ik ben het met de steller van het middel eens, dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte de verdovende middelen die in de kofferbak van de auto van zijn medeverdachte zijn aangetroffen zelf opzettelijk aanwezig had. Het hof heeft niet meer vastgesteld dan dat de verdachte zich, gelet op de penetrante hennepgeur die volgens verbalisanten in de auto hing, wel bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van hennep. Dat oordeel is op zichzelf weliswaar niet onbegrijpelijk, maar niet zonder meer voldoende ter motivering van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen zoals bedoeld in art. 3 onder C Opiumwet. Het hof heeft immers, in weerwil van het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer, niet vastgesteld of nader gemotiveerd dat de verdovende middelen zich ook in de machtssfeer van de verdachte bevonden. Het hof heeft in dit kader enkel overwogen dat de verdachte, door zich onder deze omstandigheden niet te distantiëren en zonder navraag in de auto te stappen en mee te rijden, tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een grote hoeveelheid hennep in de auto aanwezig was.
2.1. Deze deelklacht slaagt.
2.2. Daarnaast wordt erover geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen evenmin de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking blijkt. De steller van het middel verwijst hierbij onder andere naar het arrest van 2 december 2014 waarin de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over het medeplegen en de verhouding daarvan tot de deelnemingsvorm van medeplichtigheid heeft gegeven.4.Voor de kwalificatie medeplegen is in de kern vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking en dat uit de bewijsvoering blijkt dat er een – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict is van voldoende gewicht. Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Aan het zich niet distantiëren op zichzelf komt echter geen grote betekenis toe. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
2.3. Ik ben het ook hier met de steller van het middel eens dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte, zoals voor medeplegen vereist, een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Het feit dat de verdachte bij de medeverdachte in de auto is gestapt, zij gezamenlijk in de auto zijn aangetroffen terwijl in de kofferbak hennep lag en de verdachte zich niet heeft gedistantieerd terwijl hij zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van hennep is daartoe onvoldoende.
2.4. Het middel slaagt.
3. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑10‑2018
Vgl. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359.
Vgl. HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2861.
HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390. Zie ook HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411.
Beroepschrift 18‑07‑2017
Aan de Strafkamer van Hoge Raad der Nederlanden te
‑s-GRAVENHAGE
CASSATIESCHRIFTUUR
Griffienummer: S 17/00190
Geeft eerbiedig te kennen :
[verzoeker] geboren op [geboortedatum] 1987, te dezer zake domicilie kiezende te 1075 HH Amsterdam aan de De Lairessestraat 121, ten kantore van zijn advocaat mr P.H.L.M. Souren, die verklaart door verzoeker tot cassatie bepaaldelijk te zijn gemachtigd tot indiening en ondertekening van deze cassatieschriftuur.
Verzoeker van cassatie, van het hem betreffende arrest van het gerechtshof Amsterdam, d.d. 16 november 2016, parketnummer 23/000975-16, wenst het navolgende middel van cassatie voor te dragen :
Middel I
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 en 415 Sv. geschonden, doordat het gerechtshof te Amsterdam tot een bewezenverklaring van het aan verzoeker ten laste gelegde feit is gekomen, terwijl deze bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen en/of bewijsoverweging.
Toelichting
1.
Het gerechtshof is gekomen tot de navolgende bewezenverklaring :
‘hij op 19 december 2015 in de gemeente Landsmeer tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7880 gram hennep.’
2.
Het gerechtshof heeft de navolgende bewijsoverweging gebezigd :
Bewjisoverwegingen
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich op 19 december 2015 samen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 7880 gram hennep. In de auto van de medeverdachte hing een zo sterke hennepgeur, dat deze de verdachte niet ontgaan kan zijn.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De verdachte wist niet dat er een grote hoeveelheid hennep in de kofferbak van de auto lag. De verdachte kreeg slechts een lift van zijn vriend, de medeverdachte [betrokkene 1]. De medeverdachte heeft de juistheid van deze versie als getuige ter terechtzitting bevestigd.
Overwegingen van het hof
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van de inhoud van het dossier gaat het hof uit van de volgende gang van zaken. Op 19 december 2015 bevond de verdachte zich als passagier in een auto die werd bestuurd door de medeverdachte [betrokkene 1]. Zij zijn ter controle van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] stilgehouden. Verbalisant [verbalisant 3] rook direct een penetrante hennepgeur in de auto, waarop de verbalisanten overgegaan zijn tot doorzoeking van het voertuig. Bij deze doorzoeking is er in de kofferbak 7880 gram hennep aangetroffen.
Het hof overweegt dat het niet anders kan dat ook de verdachte in de auto van de moeder van de medeverdachte [betrokkene 1] de doordringende hennepgeur moet hebben geroken. Om die reden is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid en daarmee wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid hennep. De verdachte heeft op dat moment bij de medeverdachte geen navraag gedaan naar de herkomst van deze geur, maar is ingestapt en met hem meegereden. Door zich onder deze omstandigheden niet te distantiëren heeft de verdachte daarmee tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een grote hoeveelheid hennep in de auto aanwezig was.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij slechts een lift kreeg van de medeverdachte [betrokkene 1] en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de grote hoeveelheid hennep in de auto, ongeloofwaardig en stelt deze terzijde. Voor dit predicaat is temeer aanleiding nu de verdachte bij de politie niet overeenkomstig heeft verklaard, dat hij niet op de hoogte was van de aanwezige hoeveelheid hennep en dat er slechts sprake was van een lift. De verdachte heeft bij zijn aanhouding verklaard: ‘wat moet ik hier verder over zeggen.’ Het hof zal de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] daarom eveneens terzijde stellen en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [betrokkene 1] de in de auto aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
Volgens vaste jurisprudentie van Uw Raad is het zo dat voor de vraag of een verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in de Opiumwet, niet doorslaggevend is aan wie die drugs toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings — of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Verzoeker is van mening dat uit het enkele feit dat hij een doordringende hennepgeur geroken zou moeten hebben in de auto, niet kan worden afgeleid dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep in de kofferruimte van de auto, laat staan dan de hennep zich tijdens het korte ritje met de auto in zijn machtssfeer heeft bevonden.
Middels zijn andersluidende oordeel heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of is zijn oordeel niet afdoende gemotiveerd en derhalve niet begrijpelijk
4.
Evenmin kan uit de bewijsvoering worden afgeleid dat sprake is van medeplegen. In het arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, heeft Uw Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde — intellectuele en/of materiële — bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering — dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging — dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt
5.
In het arrest van 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2861, overweegt Uw Raad over het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, :
‘2.4.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof voor zijn oordeel dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in het bijzonder in aanmerking genomen dat ‘de verdachte wist dat de medeverdachte een hennepplantage exploiteerde in de woning waar zij verbleef en zij zich daar in ieder geval in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 december 2012 niet van heeft gedistantieerd’. Deze omstandigheden zijn onvoldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.’
Het hof heeft overwogen dat verzoeker zich niet heeft gedistantieerd. Gezien de overwegingen van Uw Raad in voornoemd arrest geeft het oordeel van het hof over het medeplegen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of is dit oordeel niet afdoende gemotiveerd en derhalve niet begrijpelijk
Belang verzoeker bij procedure in cassatie
1.
Voor zover dat niet al evident is, wenst verzoeker op te merken dat hij belang heeft bij een hernieuwde behandeling in hoger beroep omdat de bewezenverklaring wordt betwist hetgeen na cassatie een nieuwe weging en waardering van feiten met zich meebrengt, welke aan de feitenrechter is voorbehouden.
Amsterdam, 18 juli 2017
Raadsman