HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, rov. 3.5.3.
HR, 21-12-2010, nr. 08/04295
ECLI:NL:HR:2010:BO1263
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-12-2010
- Zaaknummer
08/04295
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BO1263
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO1263, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO1263
ECLI:NL:PHR:2010:BO1263, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑10‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BO1263
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht inzake medeplegen opzettelijk aanwezig hebben van hennep. Het Hof heeft uit diens vaststellingen kennelijk afgeleid en ook kunnen afleiden dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander het in de bewezenverklaring vermelde materiaal opzettelijk aanwezig heeft gehad.
21 december 2010
Strafkamer
Nr. 08/04295
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2008, nummer 20/000484-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 29 mei 2006 te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand op perceel [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 40800 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Door mij werd als buurtbrigadier Milheeze een onderzoek ingesteld naar de [a-straat 1] in Milheeze. Blijkens de politieadministratie wordt de vakantiewoning die op het terrein staat, bewoond door [verdachte], [geboortedatum]-1970, en [betrokkene 1], [geboortedatum]-1973."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op maandag 29 mei 2006 namen wij deel aan een doorzoeking van perceel [a-straat 1] te Milheeze in de gemeente Gemert-Bakel.
Verdachte [verdachte] werd op 29 mei 2006 in een woning c.q. woonwagen op perceel [a-straat 1] te Milheeze aangehouden.
Onmiddellijk na aanvang van voornoemd onderzoek zagen wij dat in een bosperceel, gelegen binnen/op het terrein [a-straat 1] te Milheeze een schuur stond. Wij betraden deze schuur en zagen dat deze schuur bestond uit drie ruimten. Wij zagen dat een ruimte speciaal was ingericht ten behoeve van het drogen, wegen, sealen c.q. verpakken middels een vacuüm-sealapparaat en opslaan van bloemtoppen van hennepplanten.
Wij zagen dat in voornoemde ruimte, ter hoogte van het vacuüm-sealapparaat een manspersoon stond die witte latex handschoentjes droeg. Wij hielden deze manspersoon aan. Hij bleek later te zijn genaamd [betrokkene 2].
Opsporingsambtenaar [verbalisant 4] nam de in de schuur aangetroffen plantenmaterialen, verpakkingsmaterialen en andere materialen die duidden op handel in verdovende middelen ter plaatse in beslag.
Op 29 mei 2006 onderzochten wij ter plaatse de ons aangeboden in beslag genomen plantenmaterialen. Het plantenmateriaal werd door ons netto gewogen op een goedwerkende weegschaal en getest met de M.M.C. International B.V. Cannabis test. Het plantenmateriaal werd vervolgens door ons bemonsterd.
Tijdens dit onderzoek zagen wij dat:
1. één kartonnen doos geheel gevuld was met 'vers' vochtig plantenmateriaal. Wij zagen en roken dat dit plantenmateriaal ons bekend voorkwam als zijnde verse c.q. niet-gedroogde groen/bruine bloemtoppen van hennepplanten. Wij zagen dat dit plantenmateriaal een netto totaalgewicht had van 8.242 gram. Wij onderwierpen dit plantenmateriaal aan een voorlopige narcoticatest. Wij zagen dat deze test positief was.
2. één kartonnen doos geheel gevuld was met 'vers' vochtig plantenmateriaal. Wij zagen en roken dat dit plantenmateriaal ons bekend voorkwam als zijnde verse c.q. niet-gedroogde groen/bruine bloemtoppen van hennepplanten. Wij zagen dat dit plantenmateriaal een netto totaalgewicht had van 9.662 gram. Wij onderwierpen dit plantenmateriaal aan een voorlopige narcoticatest. Wij zagen dat deze test positief was.
3. één kartonnen doos geheel gevuld was met 'vers' vochtig plantenmateriaal. Wij zagen en roken dat dit plantenmateriaal ons bekend voorkwam als zijnde verse c.q. niet-gedroogde groen/bruine bloemtoppen van hennepplanten. Wij zagen dat dit plantenmateriaal een netto totaalgewicht had van 9.502 gram. Wij onderwierpen dit plantenmateriaal aan een voorlopige narcoticatest. Wij zagen dat deze test positief was.
4. in acht 'sealbags' soortgelijk gedroogd plantenmateriaal verpakt was. Wij zagen en roken dat dit plantenmateriaal ons bekend voorkwam als zijnde gedroogde bloemtopjes van hennepplanten. Wij zagen dat het plantenmateriaal in deze acht sealbags een netto gewicht had van 7.938 gram. Wij onderwierpen het plantenmateriaal in deze acht sealbags separaat aan een voorlopige narcoticatest. Wij zagen dat deze testen positief waren.
5. in een rond zogenaamd droogrek c.q. droogmolen soortgelijk 'vers' vochtig plantenmateriaal lag te drogen. Wij zagen en roken dat dit plantenmateriaal ons bekend voorkwam als zijnde verse c.q. niet-gedroogde groen/bruine bloemtoppen van hennepplanten. Wij zagen dat dit plantenmateriaal een netto totaalgewicht had van 5.402 gram. Wij onderwierpen dit plantenmateriaal aan een voorlopige narcoticatest. Wij zagen dat deze test positief was.
Uit vorenstaand onderzoek bleek ons dat het in beslag genomen plantenmateriaal een netto totaalgewicht had van 40.746 gram.
Hennep en hashish staan vermeld op lijst II, behorende bij de Opiumwet."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Perceel [a-straat] betreft een relatief afgelegen bosperceel, te bereiken via een bospad. Het terrein is afgezet middels prikkeldraad. Binnen dit terrein is een kleiner gedeelte goed afgezet middels diverse lagen prikkeldraad. De binnenzijde van deze rij prikkeldraad is omzoomd middels laurierplanten. Op het terrein lopen twee grote honden los. De toegang tot het terrein is te verkrijgen middels een afgesloten poort. Boven de poort hangt een schriklamp. Het terrein is voorzien van een bordje art. 461 Sr.
Op 28-02-2005 kwam bij de politie de melding binnen dat op dit terrein een campinghuisje in brand stond. Toen bleek dat als eigenaresse van dit perceel genoemd werd en aanwezig was: [betrokkene 1]. Zij is de vriendin van [verdachte].
In een BPS mutatie 01-006907, rapporteert buurtbrigadier [verbalisant 5] dat [betrokkene 1] eigenaresse was van coffeeshop [A], gevestigd aan de [b-straat 1] te [plaats]. In RBS 26-011311 wordt gemuteerd dat op 31-01-2006 een toezichthouder van de gemeente een controle wilde uitvoeren op perceel [a-straat 1]. Hij klom over het hekwerk en liep het terrein op. Bij de woning trof hij [verdachte]. Even later verscheen ook [betrokkene 3], welke agressief richting de toezichthouder werd en hij zei onder andere dat als de toezichthouder zo bij [betrokkene 3] achter het huis zou komen, hij dat niet zou overleven. In een RBS mutatie 22-019195 wordt gemuteerd dat op perceel [a-straat 1] op 15-05-2002 drie campers stonden. Twee van de kentekens konden worden genoteerd. Eén kenteken stond op naam van [betrokkene 4] en het andere op naam van [betrokkene 5]. Beiden hebben antecedenten op het gebied van de Opiumwet.
In RBS 26-020036 wordt gemuteerd dat op 16-03-2006 een Passat op het zandpad stond met daarin [betrokkene 6]. [betrokkene 6] heeft antecedenten op het gebied van de Opiumwet. In RBS 26-025487 wordt gemuteerd dat op 04-04-2006 op het terrein [a-straat 1] een groene Opel Astra stond met het kenteken [AA-00-BB]. Deze auto stond op naam van [betrokkene 7]. Uit BPS blijkt dat deze [betrokkene 7] een hennepkwekerij heeft gehad in Helmond met 900 plantjes.
Met toestemming van officier van justitie werden door de KLPD luchtfoto's gemaakt. Er werd een witte bestelauto aangetroffen, die ook in het onderzoek Bosrank werd gesignaleerd. Achter dit voertuig staat een container met daarin op hennep gelijkend materiaal."
3.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Van de zijde van de verdachte is aangevoerd dat de na het betreden van het perceel [a-straat 1] en de daarop gelegen schuur verzamelde gegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs, nu opsporingsambtenaren het perceel en de schuur hebben betreden terwijl nog niet redelijkerwijs vermoed kon worden dat daar een overtreding van de Opiumwet plaatsvond.
Het hof betrekt in zijn overwegingen de volgende voor hem vaststaande feiten.
- Het perceel [a-straat 1] is afgezet met prikkeldraad. Binnen het perceel is een kleiner gedeelte afgezet met diverse lagen prikkeldraad. De binnenzijde van de rij prikkeldraad is omzoomd met Laurierplanten. Op het terrein lopen twee grote honden. De toegang tot het terrein is te verkrijgen middels een afgesloten poort. Boven de poort hangt een schriklamp. Het terrein is voorzien van een bord waarop het verbod als bedoeld in art. 461 Sr is aangegeven.
- In 2005 is gebleken dat de eigenaresse van het perceel [a-straat 1] tevens eigenaresse van coffee-shop [A] te [plaats] was (mutatie 01-006907).
- Op 31 januari 2006 probeert een toezichthouder van de gemeente een controle uit te voeren op perceel [a-straat 1]. Hij klimt over het hekwerk en loopt het terrein op. De toezichthouder wordt vervolgens op het terrein agressief bejegend door een daar aanwezige persoon (RBS 26-011311).
- In maart en april 2006 worden auto's op en nabij perceel [a-straat 1] aangetroffen, wier kentekenhouders antecedenten op het gebied van de Opiumwet hebben.
- Er zijn luchtfoto's gemaakt van het perceel [a-straat 1]. Op de luchtfoto's is een witte bestelauto te zien, gelijkend op een auto die bij het onderzoek Bosrank (onderzoek in verband met Opiumwetdelicten), is gesignaleerd.
- Op de uitvergrote luchtfoto is te zien dat achter de bestelauto - half verscholen onder een blauw zeil - een container staat met daarin groen/bruin materiaal, dat verbalisant [verbalisant 1] omschrijft als op hennep gelijkend materiaal.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, is het hof van oordeel dat redelijkerwijs kon worden vermoed dat op het perceel [a-straat 1] de Opiumwet werd overtreden. De opsporingsambtenaren waren derhalve bevoegd om op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet, het perceel en vervolgens de zich op dat perceel bevindende schuur te betreden. Het plantenmateriaal en de andere voorwerpen die na het betreden van het perceel en de schuur zijn aangetroffen, zijn naar het oordeel van het hof rechtmatig aangetroffen en kunnen dienen tot bewijs in deze strafzaak."
3.3.1. Blijkens de hiervoor onder 3.2.2 en 3.2.3 weergegeven bewijsvoering heeft het Hof het volgende vastgesteld:
(i) op 29 mei 2006 is een doorzoeking gedaan op het relatief afgelegen perceel [a-straat 1] te Milheeze in de gemeente Gemert-Bakel;
(ii) blijkens de politieadministratie werd de woning op dat perceel ten tijde van de doorzoeking bewoond door de verdachte samen met zijn vriendin;
(iii) de verdachte was ten tijde van de doorzoeking in de woning aanwezig;
(iv) het perceel was afgezet met prikkeldraad en een afgesloten poort waarboven een schriklamp hing; het terrein was voorzien van een bord waarop het verbod als bedoeld in art. 461 Sr was aangegeven; op het terrein liepen twee grote honden los;
(v) op een met verscheidene lagen prikkeldraad en laurierstruiken afgezet gedeelte van het perceel stond een schuur met een ruimte die speciaal was ingericht voor het drogen, wegen en sealen of verpakken door middel van een vacuüm-sealapparaat, alsmede het opslaan van bloemtoppen van hennepplanten;
(vi) in de schuur werd bij de doorzoeking een persoon aangetroffen ter hoogte van het vacuüm-sealapparaat; hij droeg witte latex handschoenen;
(vii) in de schuur werd plantenmateriaal aangetroffen met een netto totaalgewicht van 40.746 gram;
(viii) op een uitvergrote luchtfoto, gemaakt van het perceel is een container te zien met daarin groen/bruin materiaal dat de verbalisant [verbalisant 1] heeft omschreven als op hennep gelijkend materiaal.
3.3.2. Uit hetgeen hiervoor onder 3.3.1. is weergegeven heeft het Hof kennelijk afgeleid en ook kunnen afleiden dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander het in de bewezenverklaring vermelde materiaal opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.4. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 175 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 233 dagen, waarvan 175 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 21 december 2010.
Conclusie 12‑10‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch veroordeeld bij arrest van 3 oktober 2008.
2.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel houdt in dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door vrij te spreken van het opzet voor zover dat volgens de tenlastelegging is gericht op het tezamen en in vereniging plegen van het opzettelijk aanwezig hebben van materiaal, bevattende hennep.
4.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij:
‘op of omstreeks 29 mei 2006 te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand op perceel [a-straat 1]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 40800 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.’
Hiervan is — met vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde — bewezenverklaard dat hij:
‘op 29 mei 2006 te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand op perceel [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 40800 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.’
5.
In aanmerking genomen dat met ‘tezamen en in vereniging’ pleegt te worden uitgedrukt dat de verdachte heeft gehandeld in bewuste en nauwe samenwerking met een ander ligt in het ‘tezamen en in vereniging’ opzet op medeplegen besloten, zoals dat aan de aanvang van de tenlastelegging door de plaats van het ‘opzettelijk’ ten aanzien van het tezamen en in vereniging bereiden etc. nog eens, zij het overbodig, tot uitdrukking is gebracht. Het Hof heeft dus de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten.
6.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
7.
Het tweede middel houdt in dat het bewezenverklaarde medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van materiaal bevattende hennep niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
8.
De bewijsmiddelen houden ten aanzien van de verdachte slechts in dat hij op 31 januari 2006 en op 29 mei 2006 is aangetroffen bij een woning resp. in een woning c.q. woonwagen op het perceel [a-straat 1] te Milheeze, op welk perceel een schuur stond waarin een handel in materiaal bevattende hennep aanwezig was. Bij gebreke van enige nadere motivering valt uit die enkele aanwezigheid het bewezenverklaarde niet af te leiden, ook al was verdachtes vriendin eigenaresse van bedoelde woning en woonde verdachte daar volgens de politieadministratie ook.
9.
Het middel slaagt.
10.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 8 oktober 2008 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan vierentwintig maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit punt kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en de zaak dient te worden teruggewezen of verwezen.1.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑10‑2010