Ontleend aan rov. 1.1-1.6 van het vonnis in eerste aanleg, Rb. Noord-Nederland 10 augustus 2022, insolventienummer: 184477 FT RK 22/370 (niet gepubliceerd).
HR, 20-01-2023, nr. 22/03759
ECLI:NL:HR:2023:67
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-01-2023
- Zaaknummer
22/03759
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:67, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑01‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1067, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2022:8394, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2022:1067, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:67, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑01‑2023
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03759
Datum 20 januari 2023
ARREST
In de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: [verzoeker],
advocaat: J. van Weerden.
1. Procesverloop in cassatie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 184477 FT RK 22/370 van de rechtbank Noord-Nederland van 10 augustus 2022;
b. het arrest in de zaak 200.314.863/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2022.
[verzoeker] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 20 januari 2023.
Conclusie 15‑11‑2022
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03759
Zitting 15 november 2022
CONCLUSIE
G.R.B. van Peursem
In de zaak
[verzoeker] ,
verzoeker,
advocaat: J. van Weerden
Verzoeker wordt hierna aangeduid als [verzoeker] .
Deze zaak gaat over de niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door het hof, nadat de rechtbank in eerste aanleg het verzoek had afgewezen. Het hof is tot dit oordeel gekomen op grond van zijn vaststelling dat [verzoeker] ook in hoger beroep geen compleet verzoek als vereist in art. 285 lid 1 Fw heeft ingediend en gunt [verzoeker] in de omstandigheden van deze zaak geen termijn ex art. 287 lid 2 Fw om de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken. Het hof komt niet toe aan de beoordeling van de goede trouw en de vraag of [verzoeker] , nu hij in Thailand woont, zich aan alle verplichtingen van de schuldsaneringsregeling kan houden (zie art. 288 lid 1 sub b en c Fw). Ten overvloede wijst het hof er nog op dat het als het wel aan die beoordeling zou zijn toegekomen, het verzoek zou zijn afgewezen.
In cassatie stelt [verzoeker] aan de orde of het hof bij zijn oordeel dat gegevens ontbreken bij zijn WSNP-toelatingsverzoek een te strenge toets heeft aangelegd en of het hof er rekening mee had moeten houden dat [verzoeker] bij het aanleveren van die gegevens afhankelijk was van de tijdige medewerking van de gemeente. Daarnaast voert [verzoeker] aan dat het hof hem wel een termijn had moeten geven om de ontbrekende gegevens te verstrekken en richt hij een klacht over het passeren van essentiële stellingen tegen de overweging te overvloede over de vereisten uit art. 288 lid 1 sub b en c Fw.
Ik zie de cassatiepoging niet opgaan.
1. Feiten1. en procesverloop2.
1.1 Op 19 mei 2022 hebben de vennootschap naar het recht van Delaware AC Manager LLC, en de vennootschap naar het recht van de Kaaimaneilanden DF 27 Funding L.P. (hierna gezamenlijk: ACM c.s.) het faillissement van [verzoeker] aangevraagd.
1.2 De rechtbank Noord-Nederland heeft [verzoeker] bij brief van 23 mei 2022 opgeroepen voor de behandeling van het faillissementsverzoek ter zitting op 21 juni 2022. In die oproep heeft de rechtbank [verzoeker] medegedeeld dat hij binnen 14 dagen na dagtekening van de oproep van 23 mei 2022 een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan indienen en is hij erop gewezen dat hij bij een dergelijk verzoek een verklaring van de gemeente dient te voegen, waarin onder meer een overzicht van zijn inkomsten en schulden is vermeld.
1.3 Op 20 juni 2022 heeft [verzoeker] , althans diens toenmalige gemachtigde mr. J.G.C. van Baar , een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. In dit WSNP-verzoek heeft [verzoeker] reeds verklaard dat hij in Thailand verblijft en geen plannen heeft om naar Nederland terug te keren en dat het voor hem niet mogelijk is om voor een kort verblijf naar Nederland te reizen.
1.4 Op 30 juni 2022 heeft ACM c.s. schriftelijk bezwaar gemaakt. Op 15 juli 2022 heeft Stichting Share Claim (hierna: de Stichting) eveneens een bezwaarschrift ingediend.
1.5 Bij brief van 7 juli 2022 is [verzoeker] door de rechtbank opgeroepen voor een digitale zitting via Teams op 20 juli 2022. Bij die oproep heeft de rechtbank vermeld dat een verblijf in het buitenland zich moeilijk verdraagt met de nakoming van de WSNP-verplichtingen, alsmede dat de rechtbank voornemens is het WSNP-verzoek van [verzoeker] af te wijzen.
1.6 Op 19 juli 2022 heeft [verzoeker] de rechtbank in een e-mail bericht dat hij de oproep voor de zitting van 20 juli 2022 te laat onder ogen heeft gekregen en dat hij geen advocaat meer heeft. De rechtbank heeft vervolgens de behandeling op 20 juli 2022 aangehouden en [verzoeker] bij brief van 19 juli 2022 opgeroepen voor een zitting op 3 augustus 2022.
1.7 In een e-mail van 3 augustus 2022 heeft [verzoeker] de rechtbank als volgt geïnformeerd:
“Ik moet u helaas mededelen dat ik, de afgelopen dagen al, geveld ben door een stevige ziekte en daardoor niet in staat ben om de zitting online bij te wonen. Ik wilde vanochtend afwachten, maar het gaat gewoon niet. Kunt u mij verontschuldigen en een nieuwe datum inplannen voor de zitting?”
1.8 Er is geen nieuwe datum bepaald en de rechtbank heeft bij vonnis van 10 augustus 2022 het verzoek van [verzoeker] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat cruciale informatie voor de beoordeling van het WSNP-verzoek ontbrak, waaronder een BRP uittreksel, de art. 285 Fw verklaring van de gemeente, alsmede een gespecificeerde schuldenlijst. Hierdoor is een beoordeling van het WSNP-verzoek feitelijk onmogelijk (rov. 2.1). Verder wist [verzoeker] volgens de rechtbank dat ter zitting van 20 juli 2022 de werkbaarheid van de schuldsaneringsregeling met hem zou worden besproken in verband met zijn permanent verblijf in Thailand en heeft de rechtbank hem in haar oproep van 7 juli 2022 bovendien voorgehouden dat hij er rekening mee moest houden dat zijn WSNP-verzoek zou worden afgewezen. Zodoende kon [verzoeker] redelijkerwijs vermoeden dat de informatie waar de rechtbank op doelde van cruciaal belang was en daarzonder zijn WSNP-verzoek weinig kans zou maken. Volgens de rechtbank heeft [verzoeker] in zijn e-mail van 3 augustus 2022 op geen enkele wijze aangegeven waarom de in de oproep van 23 mei 2022 verzochte informatie ontbrak en heeft hij niet toegelicht waarom zijn ziekte in de weg stond aan contact via Teams. Hierdoor kon de goede trouw niet beoordeeld worden (rov. 2.2). Dat leidt tot het oordeel dat [verzoeker] de goede trouw van zijn schulden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat niet blijkt dat [verzoeker] in staat zal zijn zich aan de verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling te houden. Als eenvoudige informatie als een BRP-uittreksel aanleveren en het stranden van contacten met de gemeente voor het verkrijgen van een art. 285 Fw-verklaring al problematisch zijn, is dat een sterke indicatie dat de verwachting van de rechtbank gerechtvaardigd is dat zijn verblijf in Thailand de nakoming van de WSNP-verplichtingen in de weg staat, welke verwachting of vrees [verzoeker] niet heeft kunnen wegnemen. Daarom wijst de rechtbank het WSNP-verzoek af en zij ziet geen aanleiding tot nadere aanhouding van de behandeling van dit verzoek. Daarbij speelt volgens de rechtbank een rol dat de schuldeisers die een bezwaarschrift hebben ingediend tegen [verzoeker] ’s WSNP-verzoek, zijn faillissement hebben aangevraagd, waarvan de behandeling nog is geschorst hangende het WSNP-verzoek (rov. 2.3).
1.9 Bij beroepschrift van 18 augustus 2022 is [verzoeker] met bijstand van zijn advocaat mr. Boddaert in hoger beroep gekomen en heeft hij verzocht tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 10 augustus 2022 en alsnog te bepalen dat hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. [verzoeker] is van mening dat hij heeft voldaan aan de wettelijke vereisten om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Zo heeft hij inmiddels het uittreksel uit het BRP overgelegd en heeft hij een actueel overzicht van zijn schulden ingebracht. De verklaring als bedoeld in art. 285 lid 1 sub f Fw is tot op heden niet door de gemeente verstrekt, maar [verzoeker] gaat ervan uit dat hij die verklaring nog voor de mondelinge behandeling kan indienen. Daarnaast is [verzoeker] ervan overtuigd dat er voldoende mogelijkheden zijn om zijn crediteuren een akkoord aan te bieden zodra hij toegelaten is, mede in het licht van de procedures die de door hem gecontroleerde vennootschappen op dit moment voeren.
1.10 Bij brief van 26 augustus 2022 met bijlagen heeft de Stichting als schuldeiser bezwaar gemaakt tegen het verzoek van [verzoeker] tot toelating tot de wettelijke schuldsanering. Bij brief van 5 september 2022 met bijlagen heeft ACM c.s. eveneens bezwaar gemaakt. De Stichting en ACM c.s. hebben het hof verzocht om hen aan te merken als belanghebbenden in het geding, welk verzoek het hof heeft afgewezen.
1.11 Op 27 september 2022 heeft mr. Boddaert het hof laten weten dat hij zich onttrekt als advocaat van [verzoeker] .
1.12 Op 28 september 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij [verzoeker] niet is verschenen. [verzoeker] heeft voorafgaand aan de zitting in een e-mail het hof het volgende laten weten:
“Vandaag is om 10:00 een zitting gepland mbt het WSNP verzoek (beroep) dat door mijn advocaat is ingediend. Nu heeft de advocaat zich gistermiddag teruggetrokken en daarmee zou ik mijn zaak alleen moeten vertegenwoordigen. Aangezien ik al enkele weken in het buitenland verblijf, kon ik in geen geval de zitting persoonlijk bijwonen. En er was ook geen link verstuurd voor online deelname, wat in dit geval de enige mogelijkheid was. Nu de advocaat zich heeft teruggetrokken, en ik zelf niet aanwezig kan zijn in persoon, wilde ik u dit zelf via deze email laten weten.”
1.13 Bij uitspraak van 30 september 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 augustus 2022 vernietigd en [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Daartoe heeft het hof, voor zover relevant in cassatie, het volgende overwogen:
“[…]
3.3 Het hof stelt vast dat [verzoeker] ook in hoger beroep geen compleet verzoek heeft ingediend. Zo heeft hij verzuimd een opgave van zijn bezittingen en inkomsten over te leggen. De door hem overgelegde schuldenlijst is onvoldoende gespecificeerd en in het geheel niet onderbouwd. Ten slotte ontbreekt de verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub f Fw, dat wil zeggen de door de gemeente te verstrekken verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Er is geen reden [verzoeker] alsnog in de gelegenheid te stellen de ontbrekende informatie aan te leveren (artikel 287 lid 2 Fw). Reden daarvoor is dat de rechtbank [verzoeker] reeds op 23 mei 2022 op het ontbreken ervan heeft gewezen, het belang van het aanleveren ervan op 7 juli 2022 nogmaals door de rechtbank onder de aandacht van [verzoeker] is gebracht en met de beslissing van de rechtbank van 10 augustus 2022, waarin het ontbreken van de gevraagde informatie mede als reden voor afwijzing van het verzoek is vermeld, aan [verzoeker] voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij die informatie alsnog aan het hof diende te verstrekken.
3.4 De rechtbank heeft in de beoordeling ook betrokken de goede trouw van [verzoeker] bij het aangaan van zijn schulden en de vraag of [verzoeker] , nu deze in Thailand woont, zich wel aan alle verplichtingen van de schuldsaneringsregeling zal kunnen houden. Aan die beoordeling komt het hof niet toe omdat uit overweging 3.3 volgt dat [verzoeker] niet ontvankelijk is in zijn verzoek. Ten overvloede overweegt het hof dat het, als het wel zou zijn toegekomen aan de beoordeling van de goede trouw en het nakomen van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, op basis van de overgelegde stukken tot hetzelfde oordeel zou zijn gekomen als de rechtbank.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden,
van 10 augustus 2022 en
opnieuw rechtdoende
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de
schuldsaneringsregeling.”
1.14
[verzoeker] heeft tijdig3.beroep in cassatie ingesteld.
2. Juridisch kader
2.1
Met de inwerkingtreding van de WSNP in titel III van de Faillissementswet op 1 december 1998 kunnen natuurlijke personen de rechtbank verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken (het WSNP-verzoek). Dit kan als de schuldenaar verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen of indien redelijkerwijs te voorzien is dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden (art. 284 lid 1 Fw).
2.2
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de WSNP in het leven is geroepen ter realisering van drie verschillende doeleinden. De voornaamste is dat wordt tegengegaan dat een natuurlijk persoon die in een problematische financiële positie verkeert, tot in lengte van dagen met zijn schulden achtervolgd kan worden4.. Daarnaast dient de wet om faillissementen van natuurlijke personen zoveel mogelijk terug te dringen5.. Ook is het doel om de totstandkoming van minnelijke regelingen te bevorderen6..
2.3
Bij de inwerkingtreding van de WSNP zijn onder meer art. 3, 3a en 3b Fw ingevoerd, die zijn ingegeven door die gedachte dat zoveel mogelijk moet worden tegengegaan dat een natuurlijk persoon failleert7.. Art. 3 lid 1 Fw bepaalt dat indien een verzoek of een vordering tot faillietverklaring een natuurlijke persoon betreft en deze geen WSNP-verzoek heeft gedaan, de griffier betrokkene terstond schriftelijk in kennis stelt dat binnen 14 dagen alsnog een WSNP-verzoek kan worden gedaan. Art. 3 lid 2 Fw regelt dat tijdens die 14 dagen termijn de behandeling van het faillissementsverzoek is geschorst.
2.4
Deze termijn uit art. 3 lid 1 Fw is bovendien niet fataal8.: een WSNP-verzoek kan worden gedaan zolang de behandeling van het faillissementsverzoek nog niet is gesloten en het is zelfs nog mogelijk om dat te doen wanneer het faillissementsverzoek, nadat het door de rechtbank is afgewezen, in hoger beroep wordt behandeld9..
2.5
Art. 3a lid 1 Fw schrijft vervolgens voor dat bij het gelijktijdig aanhangig zijn van een WSNP-verzoek en een faillissementsverzoek het WSNP-verzoek het eerst aan bod komt. Lid 2 voegt daar aan toe dat de behandeling van het faillissementsverzoek wordt geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist op het WSNP-verzoek10.. Op de voet van art. 3b Fw ten slotte blijven de art. 3 en 3a buiten toepassing wanneer faillietsverklaringszaak op een schuldenaar ziet ten aanzien van wie de WSNP van toepassing is.
2.6
Zolang de behandeling van het faillietverklaringsverzoek niet is gesloten, leidt een WSNP-verzoek dus tot schorsing van de behandeling van het faillissementsverzoek, totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak op het WSNP-verzoek is beslist. Dat geldt alleen bij gelijktijdige aanhangigheid in eerste aanleg. Geen schorsing vindt plaats als de schuldenaar in eerste aanleg failliet is verklaard en deze appel heeft ingesteld en pas in hoger beroep met een WSNP-verzoek komt11.. Wel wordt daarentegen geschorst wanneer een faillissementsverzoek of -vordering in eerste aanleg is afgewezen en de schuldenaar in hoger beroep een WSNP-verzoek indient12..
2.7
Ook bij een herhaald WSNP-verzoek schorst de rechtbank (of het hof als hoger beroep aanhangig is tegen de afwijzing van het faillissementsverzoek) conform art. 3a Fw in beginsel de behandeling van een faillissementsverzoek als het eerdere verzoek niet tot toewijzing heeft geleid en de (eventueel hervatte) behandeling van het faillissementsverzoek nog niet is gesloten. De rechter kan afzien van schorsing wanneer de schuldenaar misbruik maakt van zijn bevoegdheid om (nogmaals) een WSNP-verzoek in te dienen13..
2.8
Zelfs als het faillissement van een natuurlijk persoon al is uitgesproken, kan aan de schuldsaneringsregeling voorrang worden verleend volgens art. 15b Fw in de vorm van opheffing ervan onder het gelijktijdig uitspreken van de schuldsaneringsregeling op de schuldenaar. Dat kan echter alleen (i) als de schuldenaar niet wegens aan hem of haar toerekenbare omstandigheden heeft nagelaten binnen de in art. 3 lid 1 Fw bedoelde termijn een WSNP-verzoek te doen en (ii) het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar14..
2.9
Een natuurlijk persoon die toepassing van de schuldsaneringsregeling wenst aan te vragen, moet dat doen bij verzoekschrift ex art. 284 Fw. Art. 285 lid 1 Fw geeft aan welke stukken en gegevens in of bij het verzoekschrift verstrekt moeten worden. In de praktijk vormen het verzoekschrift, de bijlagen en de verklaring van art. 285 lid 1 sub f Fw één geheel onder de naam ‘verklaring schuldsanering’ of ‘art. 285-verklaring’. Deze verklaring wordt in de meeste gevallen afgegeven door een (gemeentelijke) stads- of kredietbank, die daartoe door het college van burgemeester en wethouders is gemandateerd. De praktijk werkt met een modelverklaring en een invulinstructie (bijvoorbeeld te vinden in het procesreglement rechtbanken onder 3.1.2.1)15.. De idee hierachter is dat eerst in een zogenoemd minnelijk traject buitengerechtelijke schuldsanering moet zijn beproefd en zonder succes moet zijn afgerond en pas als dat is mislukt een schuldenaar kan worden toegelaten tot de WSNP. Dit is onder meer ingegeven met het oog op ontlasting van de rechterlijke macht16.. De art. 285-verklaring is een belangrijke schakel tussen het minnelijk en wettelijk traject en moet een goed inzicht bieden in het mislukken van dat eerste17.. Het minnelijk traject houdt kort gezegd in dat onder begeleiding van de gemeente bezien wordt of tot een buitengerechtelijke regeling van de schulden is te komen, bijvoorbeeld door een minnelijk akkoord met de schuldeisers18..
2.10
In het verzoek of de daarbij te voegen bijlagen dienen nogal wat gegevens te worden verschaft, die ten doel hebben inzicht te verschaffen in de inkomens- en vermogenspositie van de schuldenaar (art. 285 lid 1, onder a-e Fw). Verder dient een verklaring te worden overgelegd (i) dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldsanering te komen en (ii) welke aflossingsmogelijkheden er zijn (art. 285 lid 1, onder f Fw). Daarnaast doet de schuldenaar een opgave van (1) de aard en het bedrag van de vorderingen ter zake waarvan de schuldenaar zich als borg of anderszins als medeschuldenaar heeft verbonden (art. 285 lid 1, onder g Fw), van (2) andere gegevens die van belang zijn om een zo getrouw mogelijk beeld te krijgen van de vermogens- en inkomenspositie van de schuldenaar en van de mogelijkheden voor schuldsanering (art. 285 lid 1 onder i Fw), en – voorwaardelijk, namelijk voor het geval de schuldenaar aan zijn schuldeisers een buitengerechtelijke schuldregeling heeft aangeboden die niet is aanvaard – van (3) de inhoud van het ontwerp van de schuldregeling, de reden waarom de schuldregeling niet is aanvaard en met welke middelen, bij aanvaarding van de schuldregeling, bevrediging van schuldeisers zou kunnen plaatsvinden (art. 285 lid 1, onder h Fw)19.. Op basis van deze stukken beoordeelt de rechter of een schuldenaar wordt toegelaten tot de WSNP.
2.11
Vóór 1 januari 2008 bestond het verschaffen van gegevens ex art. 285 Fw uit twee fasen: de eerste behelsde de gegevens ten aanzien van het verzoekschrift en de tweede fase de gegevens ten behoeve van het vaststellen van het saneringsplan. Per 1 januari 2008 is het saneringsplan afgeschaft en is art. 285 Fw zodanig aangepast dat het voorschrijft dat alle informatie in één keer moet worden verschaft.
2.12
Het verschaffen van alle vereiste informatie in één keer heeft de eisen die aan een WSNP-verzoek worden gesteld verzwaard per 2008. Dit past in de beoogde versterking van het minnelijk traject en het strengere toelatingsbeleid. Alleen schuldenaren die klaar zijn voor de WSNP, die een minnelijke procedure doorlopen hebben en waarvan dus bekend is hoe hun financiële positie is, kunnen worden toegelaten. Een complete aanlevering vermindert de werklast van de rechterlijke macht en op die manier zal de schuldenaar kunnen aantonen dat het hem ernst is met het behoorlijk naleven van de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling zullen voortvloeien, is de achterliggende gedachte. Dit zorgt er naar verwachting ook voor dat het percentage tussentijdse uitval vermindert20..
2.13
Het is de verantwoordelijkheid van de verzoeker om een juist en volledig overzicht van alle in art. 285 Fw genoemde gegevens te verstrekken21.. Daarnaast heeft ook de gemeente(lijke kredietbank) de verantwoordelijkheid om de verklaring op te stellen en af te geven op basis van die door de schuldenaar verschafte gegevens. Dit volgt uit art. 285 lid 2 Fw. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt hierover het volgende gezegd:
"Het blijft de verantwoordelijkheid van de schuldenaar om ervoor te zorgen dat de door hem mede-ondertekende modelverklaring van artikel 285 een juiste en volledige inhoud heeft. Het is niet de gemeente of de kredietbank die een opgave doet van inkomen en vermogen en andere zaken, of die instaat voor de juistheid en compleetheid daarvan. Daar is de schuldenaar verantwoordelijk voor. Het is echter wel de gemeente of de kredietbank die de gegevens officieel moet optekenen, en daarom is het niet de bedoeling dat als de griffie constateert dat de gegevens te incompleet zijn voor een goede rechterlijke beoordeling, de schuldenaar dan zelf het ontbrekende handmatig gaat aanvullen. En het blijft de verantwoordelijkheid van de gemeente of de gemeentelijke kredietbank om de verklaring op te stellen op basis van de gegevens die de schuldenaar aanreikt en om die verklaring af te geven. Aan het bereik van beide verantwoordelijkheden verandert het voorstel van wet niets, en daarom noopte dit onderwerp ook niet tot afzonderlijk overleg met de VNG, anders dan de consultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van het concept-wetsontwerp."22.
Het is in dit stelsel zodoende de verantwoordelijkheid van de schuldenaar om een juist en volledig overzicht van alle art. 285 Fw gegevens te verstrekken.
2.14
Onder oud recht was in het geval er stukken ontbraken omdat de gemeente haar verplichtingen niet nakwam, in art. 287 lid 5 Fw geregeld dat de WSNP-verzoeker voorlopig kon worden toegelaten, namelijk als het ontbreken van gegevens werd veroorzaakt door “een weigering of verzuim van de gemeente, de door haar gemandateerde kredietbank of van de aangewezen natuurlijke persoon of rechtspersoon om de verklaring af te geven, en de rechtbank van oordeel is dat de afgifte van de door de schuldenaar verzochte verklaring in redelijkheid niet geweigerd had mogen worden”. Dit is per 2008 vervallen, omdat bij een onvolledige schuldsaneringsaanvraag de mogelijkheid bestaat van de verlenging van de termijn volgens art. 287 lid 2 Fw23.. Ook kan de schuldenaar na de niet-ontvankelijkverklaring van het WSNP-verzoek wegens het ontbreken van de verklaring alsnog een nader WSNP-verzoek doen24..
2.15
Art. 287 lid 2 Fw regelt dat de rechter de schuldenaar nog een termijn van maximaal een maand kan verlenen om (ontbrekende) gegevens aan te vullen. De griffier geeft bericht van deze termijn aan de gemeentelijke instelling die de verklaring van art. 285 lid 1 onder f Fw verstrekt, met als achterliggende gedachte om die gemeentelijke instelling betrokken te houden bij de behandeling van het verzoek. Voor het geval de reden van de vertraging bij deze instelling ligt, wordt zij op deze wijze op haar plicht tot medewerking gewezen25.. Slaagt men er ook in die maand niet in een volledig dossier aan de rechtbank te overleggen, dan bepaalt art. 287 lid 2 Fw dat de schuldenaar niet-ontvankelijk wordt verklaard26.. Overigens hoeft deze niet-ontvankelijkheid als gezegd niet in de weg te staan aan een nieuw WSNP-verzoek, zodra de stukken wel compleet zijn27..
2.16
Ook kan een schuldenaar in hoger beroep gaan tegen een beslissing van de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van het WSNP-verzoek. Weliswaar bepaalt art. 292 lid 3 Fw dat alleen tegen de uitspraak tot afwijzing van het verzoek in hoger beroep kan worden gekomen en wordt niets bepaald over een niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat een niet-ontvankelijkverklaring als een afwijzende uitspraak in de zin van die bepaling moet worden beschouwd28.. In hoger beroep heeft de schuldenaar nogmaals de kans om een juist en volledig overzicht van alle in art. 285 Fw vereiste gegevens te verstrekken29..
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatieberoep bevat drie onderdelen met subonderdelen – althans een nadere uitwerking in de “toelichting” met concrete klachten.
3.2
In onderdeel 1 stelt [verzoeker] aan de orde of het oordeel in rov. 3.3 dat [verzoeker] heeft verzuimd een opgave van zijn bezittingen en inkomsten over te leggen en de door [verzoeker] overgelegde schuldenlijst onvoldoende is gespecificeerd, onjuist is of ontoereikend is gemotiveerd. Volgens de klacht heeft het hof bij de boordeling of [verzoeker] tijdig alle benodigde informatie heeft bijgebracht door het gebruik van de woorden ‘verzuimd’ en ‘onvoldoende gespecificeerd’ [verzoeker] een verwijt maakt van de incompleetheid van het verzoek en daarmee een te strenge toets aangelegd of onvoldoende rekening gehouden met de stelling van [verzoeker] dat hij afhankelijk is van de tijdige medewerking van de gemeente en dat de gemeente hem de benodigde informatie nog niet had verstrekt. [verzoeker] heeft zich immers ingespannen om het hof naar behoren te informeren en het hof had hem een nadere termijn moeten geven.
3.3
Daarnaast is het oordeel dat de door [verzoeker] overgelegde schuldenlijst onvoldoende gespecificeerd en in het geheel niet is onderbouwd onbegrijpelijk, omdat [verzoeker] aan de rechtbank gedocumenteerd met producties heeft uitgelegd dat de beweerde schuld aan de aanvragers van zijn faillissement is ontstaan als gevolg van een veroordeling in privé voor een zakelijke schuld.
3.4
Dit lijkt mij niet de kunnen slagen. Hiervoor is uiteengezet dat het de verantwoordelijkheid van een WSNP-verzoeker is om een juist en volledig overzicht te geven van alle in art. 285 Fw genoemde gegevens. Daarnaast heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om na aanlevering van de benodigde informatie door de WSNP-verzoeker de art. 285-verklaring op te stellen en af te geven. Als gegevens ontbreken, ook wanneer weigering of verzuim van de gemeente of een gemeentelijke instelling de reden hiervoor is, dan kan de rechter op grond van art. 287 lid 2 Fw de termijn voor indiening van de gegevens verlengen. Van een eventuele verlenging ontvangt de gemeentelijke instelling dan bericht. Als de termijn niet wordt verlengd of als ook na afloop van de verlenging gegevens ontbreken, dan volgt niet-ontvankelijkheid. Het dossier dient compleet te zijn voordat de schuldenaar kan worden toegelaten tot de WSNP. Door het aanleveren van een compleet dossier kan de schuldenaar ook laten zien dat hij zich bewust is van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Dat past in het streven van de wetgever om alleen mensen toe te laten die ‘schuldsaneringsrijp’ zijn30.. Een incompleet dossier leidt dus tot niet-ontvankelijkheid. Zo’n niet-ontvankelijkheid staat er overigens niet aan in de weg om een nieuw WSNP-verzoek te doen, zodra de stukken wel compleet zijn31..
3.5
Daar komt bij dat het nog maar de vraag is of de gemeente hier niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. [verzoeker] heeft hier niets concreets over aangevoerd. Hij heeft alleen gesteld dat de verklaring niet door de gemeente is verstrekt, maar niet uitgelegd en onderbouwd dat hij zelf (tijdig) heeft gedaan wat van hem kan worden verwacht en de afgifte van de verklaring door de gemeente niet geweigerd had mogen worden. In eerste aanleg heeft [verzoeker] alleen gesteld dat hij ten aanzien van de art. 285-verklaring afhankelijk is van de beschikbaarheid en doorlooptijd bij de gemeentelijke kredietbank en dat ten behoeve van hem contact is opgenomen, maar er nog niks concreets kon worden gemeld over intake en/of oplevering van de bedoelde verklaring32.. In hoger beroep heeft [verzoeker] alleen gesteld dat hij in grote mate afhankelijk is van de gemeente en dat die gemeente tot op heden de verklaring nog niet heeft willen verstrekken, maar [verzoeker] ervan uitgaat dat hij de verklaring in aanloop naar de behandeling alsnog in het geding kan brengen33..
3.6
[verzoeker] heeft dus niet uitgelegd wat hij zelf heeft gedaan om de verklaring tot stand te brengen – een verzoeker dient immers in ieder geval de benodigde gegevens aan te leveren – en evenmin uitgelegd waarom de gemeente de verklaring niet zou willen afgeven. Ook is hij niet verschenen op de mondelinge behandeling om hierover uitleg te geven. Het ligt op de weg van [verzoeker] om hierover inzicht te verschaffen nu hij met zijn stelling dat hij afhankelijk is van tijdige medewerking van de gemeente en dat de gemeente hem de benodigde informatie nog niet had verstrekt, suggereert dat de verklaring ontbreekt door verwijtbaar handelen zijdens de gemeente.
3.7
Bij deze stand van zaken was het hof niet gehouden nader op deze problematiek te responderen, anders dan onder 1 en 1.9-1.11 van de toelichting op onderdeel 1 wordt aangevoerd. Het ontbreken van de gemeentelijke verklaring ex art. 285 lid 1 sub f Fw was overigens niet het enige dat niet of niet volledig is overgelegd. Het hof heeft daarnaast in rov. 3.3 de volgende gebreken vastgesteld:
- een opgave van bezittingen en inkomsten (zie art. 285 lid 1 onder b en c Fw);
3.8
Het hof heeft geoordeeld dat de opgave van bezittingen en inkomsten niet is overgelegd. In cassatie voert [verzoeker] bij de toelichting onder 1.10 en 1.11 hierover aan dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd, omdat het hof onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn stelling dat hij hiervoor afhankelijk is van de gemeente. Deze klacht stuit eveneens op het voorgaande af. Ik wijs er verder op dat [verzoeker] in de procesinleiding niet verwijst naar een stuk dat een opgave van bezittingen en inkomsten vormt en ik dat zelf ook niet in het dossier heb aangetroffen, zodat er vanuit kan worden gegaan dat dit stuk ontbreekt.
3.9
Het hof heeft daarnaast overwogen dat de door [verzoeker] overgelegde schuldenlijst onvoldoende gespecificeerd is en in het geheel niet is onderbouwd. [verzoeker] voert hierover bij toelichting onder 1.12 en 1.13 aan dat ook dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd, omdat hij aan de rechtbank gedocumenteerd met producties heeft uitgelegd dat de beweerde schuld is ontstaan als gevolg van een veroordeling in privé voor een zakelijke schuld.
3.10
De schuldenlijst van [verzoeker] is als prod. 6 bij het beroepschrift gevoegd en geeft slechts zeer summier aan welke schulden er zijn, om welke (afgeronde) bedragen het gaat, welk deel van de schuld nog moet worden betaald, met daarbij een zeer korte omschrijving van de schuld (bijv. ‘exclusief kosten – onder protest – tegenvordering’, ‘afgerond bedrag – betwist – tegenvordering’ en ‘overgenomen vordering door derden’). Het is niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat deze lijst onvoldoende gespecificeerd en niet onderbouwd is. In het model voor de schuldenlijst op de website van de Raad voor Rechtsbijstand (Bureau Wsnp)35.wordt onder meer gevraagd om op te geven: de aard van de schulden, het bedrag van de schulden, de datum dat de schulden zijn ontstaan, de namen en adressen van de schuldeisers, de achtergrond, een toelichting op enkele soorten vorderingen, en of de schuldeisers al dan niet hebben ingestemd met het minnelijke akkoord of dat deze nog niet hebben gereageerd36.. Deze informatie heeft [verzoeker] niet overgelegd. Zijn uitleg dat de beweerde schuld aan de aanvragers van zijn faillissement is ontstaan als gevolg van een veroordeling in privé voor een zakelijke schuld voldoet geenszins.
3.11
Anders dan de klacht als toegelicht onder 1.5-1.9 aankaart, is niet voldoende dat [verzoeker] zich heeft ingespannen om de rechtbank en vervolgens het hof volledig te informeren. Het is immers zijn verantwoordelijkheid om een juist en volledig overzicht van alle in art. 285 Fw genoemde gegevens te verstrekken. In tegenstelling tot hetgeen ter toelichting onder 1.10-1.13 wordt aangevoerd, is het hofoordeel dat [verzoeker] niet alle gegevens heeft verstrekt, niet onbegrijpelijk. Omdat een niet-ontvankelijkheid wegens niet tijdig overgelegde gegevens niet in de weg staat aan een nieuwe aanvraag na complementering van de benodigde stukken, is hier geen te strenge toets aangelegd. Onderdeel 1 ketst op dit een en ander af.
3.12
In onderdeel 2 betoogt [verzoeker] dat het oordeel in rov. 3.3 dat er geen reden is [verzoeker] alsnog in de gelegenheid te stellen de ontbrekende informatie aan te leveren ontoereikend is gemotiveerd, omdat de redenen die het hof daaraan ten grondslag heeft gelegd feitelijk onjuist zijn en voor zover wel feitelijk juist, deze de beslissing niet kunnen dragen, nu het hof ten onrechte geen (voldoende) rekening heeft gehouden met de in onderdeel 1 genoemde afhankelijkheid van [verzoeker] van de uitblijvende informatievoorziening vanuit de gemeente.
3.13
Ook dit kan niet tot cassatie leiden. Indien in of bij het verzoek gegevens als bedoeld in art. 285 lid 1 Fw ontbreken, dan bepaalt art. 287 lid 2 Fw dat de rechter de schuldenaar een termijn van ten hoogste een maand kan gunnen om de ontbrekende gegevens te verstrekken37.. Dit wijst op een discretionaire bevoegdheid; de rechter kan een WSNP-verzoeker ook direct niet-ontvankelijk verklaren38.. Dat is met zoveel woorden ook aan de orde geweest bij de parlementaire behandeling (nota naar aanleiding van het verslag)39.. Dat hier sprake is van een discretionaire bevoegdheid, brengt mee dat een rechterlijk oordeel dat geen herstelmogelijkheid wordt gegund maar in beperkte mate kan worden getoetst in cassatie. Als de rechter niet onder ogen heeft gezien dat hier een discretionaire verlengingsbevoegdheid aan de orde is, dan geeft zijn oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting40.- maar daarvan is hier geen sprake.
3.14
De redenen die het hof is rov. 3.3 geeft om geen verlenging ex art. 287 lid 2 Fw te geven zijn dat de rechtbank [verzoeker] al op 23 mei 2022 op de ontbrekende stukken heeft gewezen, het belang van het aanleveren ervan op 7 juli 2022 nogmaals door de rechtbank onder de aandacht van [verzoeker] is gebracht en met de beslissing van de rechtbank van 10 augustus 2022 waarin het ontbreken van de gevraagde informatie mede als reden voor afwijzing van het verzoek is vermeld, aan [verzoeker] voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij die informatie alsnog aan het hof diende te verstrekken. Dat is een (overigens niet vereiste) aansprekende en goed te volgen motivering waarom hier van de mogelijkheid van het geven van nog een nader uitstel geen gebruik wordt gemaakt door het hof.
3.15
[verzoeker] klaagt dat dit oordeel onvoldoende begrijpelijk is. Onder 2.1-2.2 van de toelichting betoogt hij dat de rechtbank hem op 23 mei 2022 niet heeft gewezen op het ontbreken van informatie, maar wel haar wens te kennen heeft gegeven dat [verzoeker] haar via de gemeente waarin hij woont zou informeren.
3.16
Deze motiveringsklacht faalt. Zoals de rechtbank in rov. 1.1 heeft overwogen heeft de rechtbank bij brief van 23 mei 2022 tot oproeping voor de behandeling van het faillissementsverzoek aan hem medegedeeld dat hij binnen 14 dagen een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling kon doen. In de oproep van 23 mei 2022 is hij er ook op gewezen dat hij bij een WSNP-verzoek een verklaring van de gemeente moet voegen, waarin onder meer een overzicht van zijn inkomsten en schulden staat41.. Hoewel [verzoeker] terecht aanstipt dat de overweging van het hof dat de rechtbank [verzoeker] reeds op 23 mei 2022 op het ontbreken van informatie heeft gewezen niet geheel juist is – de rechtbank heeft immers alleen medegedeeld dat bij een WSNP-verzoek bepaalde gegevens moet worden verstrekt – kan de betreffende passage in het arrest zo worden gelezen dat [verzoeker] bij brief van 23 mei 2022 wel degelijk op het belang van het verstrekken van informatie is gewezen. Het hof overweegt immers daarna ook dat het belang van het aanleveren van de informatie op 7 juli 2022 nogmaals door de rechtbank onder de aandacht van [verzoeker] is gebracht. Het gaat er dus om dat [verzoeker] al bij brief van 23 mei 2022 op de hoogte moet zijn geweest van het belang van het verstrekken van de betreffende informatie en niet zozeer dat [verzoeker] op dat moment al wist dat bepaalde informatie ontbrak.
3.17
Voor zover [verzoeker] vervolgens ter toelichting onder 2.3 wijst op zijn afhankelijkheid van de gemeente, verwijs ik naar de bespreking van onderdeel 1 over hetzelfde.
3.18
Onder 2.4-2.9 van de toelichting betoogt [verzoeker] nog dat het hof zijn oordeel niet kon baseren op de brief van 7 juli 2022, omdat die brief hem niet heeft bereikt en dit in de e-mailcorrespondentie met de griffie van de rechtbank ook zijdens de rechtbank is geconstateerd.
3.19
Ook dat baat [verzoeker] niet. In de e-mail van de rechtbank van 19 juli 2022 staat: “U heeft kennelijk de oproep die op 7 juli jl. per post naar uw woonadres is verzonden niet aangetroffen.” Dat betekent gelet op art. 3:37 lid 3 BW niet dat de betreffende verklaring geen werking heeft, namelijk in de gevallen dat dit niet bereiken voor risico komt van de ontvanger zelf, bijvoorbeeld als gevolg van afwezigheid of vermissing42..
3.20
Wat daar verder ook van zij, het hof kon zijn oordeel dat aan [verzoeker] voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij die informatie alsnog aan het hof diende te verstrekken ook alleen baseren op de brief van 23 mei 2022 en de beslissing van de rechtbank van 10 augustus 2022 waarin het ontbreken van de gevraagde informatie mede als reden voor afwijzing van het verzoek is vermeld.
3.21
Onder 2.10-2.17 van de toelichting betoogt [verzoeker] verder nog dat het hof zijn oordeel niet op de beslissing van de rechtbank van 10 augustus 2022 kon baseren, omdat de rechtbank had overwogen dat cruciale informatie ontbrak, waaronder een BRP uittreksel, de art. 285-verklaring van de gemeente en een gespecificeerde schuldenlijst. Een BRP uittreksel heeft hij wel bijgebracht (2.13), dit geldt ook voor de schuldenlijst (2.14-2.15) en voor de art. 285-verklaring is hij afhankelijk van de gemeente (2.16-2.17), zo luidt de klacht.
3.22
Ook dit kan geen doel treffen. Het is een enuntiatieve opsomming van de rechtbank (‘waaronder’) en dat het BRP uittreksel en de schuldenlijst (zij het, zoals we hiervoor onder ogen hebben gezien: in de ogen van het hof niet in toereikende vorm) wel zijn overgelegd, brengt nog niet mee dat het oordeel van het hof dat aan [verzoeker] voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij alle in art. 285 Fw genoemde gegevens diende te verstrekken, onbegrijpelijk is.
3.23
Voor zover [verzoeker] vervolgens klaagt dat het hof ten onrechte geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de in onderdeel 1 genoemde afhankelijkheid van [verzoeker] van de uitblijvende informatievoorziening van de gemeente, is dit een herhaling van zetten uit dat onderdeel en dat is hiervoor al verwerpend besproken.
3.24
Ook onderdeel 2 is zodoende tevergeefs voorgesteld.
3.25
Onderdeel 3 klaagt dat het oordeel in rov. 3.4 dat het hof tot hetzelfde oordeel komt als de rechtbank over de goede trouw en het nakomen van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, rechtens onjuist en ontoereikend is gemotiveerd. Onder 3.3-3.6 licht [verzoeker] toe dat het hof niet voorbij kon gaan aan zijn stelling dat hij voldoende zekerheid had gesteld jegens de aanvragers van zijn faillissement voor eventueel naderhand blijkende betalingsverplichtingen. Onder 3.7-3.8 wijst hij op zijn stelling dat hij het voornemen heeft om bij toelating zijn schuldeisers voor zoveel als mogelijk te voldoen, zodat van betalingsonwil geen sprake is.
3.26
Deze klachten kunnen geen doel treffen, omdat deze zijn gericht tegen een oordeel ten overvloede. Het niet-ontvankelijkheidsoordeel uit het dictum stoelt op rov. 3.3, dat dragend is voor dat oordeel. Alleen ten overvloede – hoewel het hof er niet aan toekomt – wordt in rov. 3.4 overwogen dat als zou moeten worden geoordeeld over de goede trouw bij het aangaan van de schulden en de verwachting over het nakomen van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling (dus de materie van art. 288 lid 1 sub b en c Fw), dat oordeel net als van de rechtbank negatief zou zijn uitgevallen. Deze overweging ten overvloede draagt het niet-ontvankelijkheidsoordeel zodoende niet. Daar loopt onderdeel 3 integraal op stuk. Daarbij heeft [verzoeker] geen belang.
3.27
Onderdeel 3 kan zodoende ook niet slagen.
4. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping van het cassatieberoep en ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep te verwerpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑11‑2022
Voor de appelinstantie ontleend aan rov. 2.1-2.6 van het bestreden arrest: Hof Arnhem-Leeuwarden 30 september 2022, zaaknummer 200.314.863/01, v.z.v. ik heb kunnen nagaan evenmin gepubliceerd.
De cassatietermijn bedraagt ingevolge art. 292 lid 5 Fw acht dagen. Art. 292 lid 5 Fw bepaalt dat de schuldenaar cassatie kan instellen tegen een afwijzende uitspraak van het hof met betrekking tot het schuldsaneringsverzoek. Een niet-ontvankelijkverklaring dient als een afwijzende uitspraak in de zin van die bepaling te worden beschouwd (HR 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4947, NJ 2010/69). Het arrest van het hof is gewezen op 30 september 2022 en de termijn van acht dagen wordt met toepassing van art. 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet verlengd aangezien de termijn eindigt op zaterdag 8 oktober 2022 (vgl. art. 362 lid 1 Fw). Deze verlenging is tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. [verzoeker] heeft op maandag 10 oktober 2022 dus tijdig beroep in cassatie ingesteld.
Kamerstukken II, 1992–1993, 22 969, nr. 3, p. 6 en Kamerstukken I, 1995–1996, 22 969 en 23 429, nr. 34b, p. 12.
HR 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4947, NJ 2010/69.
HR 6 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7774, NJ 2007/205.
Dat art. 3a lid 2 Fw niet van toepassing is indien het WSNP-verzoek pas wordt ingediend tijdens het door de schuldenaar tegen zijn faillietverklaring ingediende hoger beroep, blijkt uit HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4878, NJ 2000/296.
HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4878, NJ 2000/296.
HR 6 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7774, NJ 2007/205.
HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1064, NJ 2017/257, JOR 2017/331, m.nt. A.J. Noordam.
Vgl. HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4878, NJ 2000/296.
Kamerstukken II, 2005-2006, 29 942, nr. 7, p. 11 en 43. Zie hierover: B.J. Engberts, GS Faillissementswet, art. 285 Fw, aant. 4.
Vgl. Kamerstukken II, 2004-2005, 29 942, nr. 3, p. 15 met dezelfde ratio voor de nadruk op complete aanlevering van stukken, waarzonder o.g.v. art. 287 lid 2 Fw niet-ontvankelijkheid volgt.
Kamerstukken II, 2005-2006, 29 942, nr. 7, p. 72 en 43.
Zie over het minnelijk traject en de vraag of een poging tot buitengerechtelijke schuldregeling kan worden uitgevoerd door een ander persoon dan de personen bedoeld in art. 48 lid 1 Wck (antwoord: nee) de conclusie van L. Timmerman (ECLI:NL:PHR:2012:BU6758) vóór HR 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6758, NJ 2012/156. Zie daarnaast: Module Rechtsbijstand en schuldhulpverlening 114, Het minnelijk traject van ‘haas’ tot ‘sta in de weg’ over de ontwikkeling van het minnelijk traject door invoering van de WSNP.
Zie hierover: Wessels Insolventierecht IX 2021/9037-9038; B.J. Engberts, GS Faillissementswet, art. 285 Fw, aant. 4-13.
Kamerstukken II, 2005-2006, 29 942, nr. 7, p. 73. Zie ook de conclusie van A-G Timmerman (ECLI:NL:PHR:2012:BW6714) vóór HR 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6714, RvdW 2012/889.
Kamerstukken II, 2005-2006, 29 942, nr. 7, p. 73-74.
In HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1064 is het beroep gelet op art. 80a lid 1 RO niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar punt 2 van de conclusie van A-G Wuisman (ECLI:NL:PHR:2013:BZ1064). In de conclusie wordt besproken dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden, omdat het oordeel van het hof dat verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek o.m. rust op de grond dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten uit art. 285 Fw en deze grond de niet-ontvankelijkheid zelfstandig kan dragen. Zie verder B.J. Engberts, GS Faillissementswet, art. 287 Fw, aant. 5.5 over de regel dat de schuldenaar niet-ontvankelijk wordt verklaard als de gegevens niet binnen de gestelde termijn worden aangeleverd en dat daar, in tegenstelling tot onder het oude recht, nu duidelijkheid over bestaat. Zie ook punt 2.3 van de conclusie van A-G Timmerman (ECLI:NL:PHR:2014:2900) vóór HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:309 (art. 81 lid 1 RO): “(…) De rechter is niet verplicht om een nadere termijn voor het verstrekken van ontbrekende gegevens te geven en kan een schuldenaar ook direct niet-ontvankelijk verklaren (…)”.
HR 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4947, NJ 2010/69.
Zie over de herkansingsfunctie in hoger beroep: Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2018/4.
Kamerstukken II, 2004/-2005, 29 942, nr. 3, p. 15-16.
Verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zijdens [verzoeker] , punt 9.
Beroepschrift zijdens [verzoeker] , punt 2.
Zie hierover ook: B.J. Engberts, GS Faillissementswet, art. 285 Fw, aant. 5.
Zie ook art. 3.1.2.7 van het procesreglement LOVC 2021, te raadplegen op: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Procesreglement-verzoekschriftprocedures-insolventiezaken-rechtbanken-2022.pdf.
Wessels Insolventierecht IX 2021/9051. Zie ook de conclusie van A-G De Bock (ECLI:NL:PHR:2016:418) vóór HR 27 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1000, RvdW 2016/656 en de conclusie van A-G De Bock (ECLI:NL:PHR:2017:266) vóór HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:696, NJ 2017/385, m.nt. F.M.J. Verstijlen.
Ik wijs er op dat [verzoeker] in hoger beroep geen grief heeft gericht tegen deze overweging van de rechtbank waardoor hij in cassatie niet voor het eerst kan klagen dat het niet juist is dat deze informatie in de brief stond.
HR 5 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:178, NJ 2021/287, m.nt. N. van Tiggele-van der Velde, JA 2021/74, m.nt. E.J. Wervelman.